‘Interviewers luisteren vaak niet. Maar dat geldt evengoed voor de geïnterviewden.’ Bij dezen een poging tot een goed gesprek met Ruth Joos, presentatrice van het Radio 1-programma Mezzo. ‘Ze noemen mij een ‘radiogezicht’. Hoe absurd is dat? Tegenwoordig moet je blijkbaar een gezicht hebben om op de radio te komen.’

Op het einde van het interview vraagt ze plots, ietwat vertwijfeld: ‘Tegen wiens schenen heb ik nu wéér geschopt?’ Ze somt op: ‘Jan De Cock. En aan Jan Van Biesen (netmanager van Studio Brussel, nvdr) zal ik het ook wel kunnen uitleggen. Maar voor de rest… viel het toch mee, niet?’

‘Het viel mee’, zeg ik.

‘Ik heb gewoon een grote mond’, lacht ze. ‘Iedereen denkt dat ik een harde tante ben. “Jij praat zoals een vent”, zeggen ze dan. Terwijl ik dus een heel gevoelig meisje ben, hè. (schatert) Maar niemand ziet dat. Ik heb gewoon een patent op slechte eerste indrukken.’

Dat valt vandaag reuzegoed mee. Ze ziet er hoogstens wat vermoeid uit. ‘Het zijn drukke dagen.’

En dan komt Knack nog eens tijd opeisen. Maar Ruth Joos deserteert niet. Daarvoor praat ze te graag. Over Mezzo, het middagprogramma over cultuur en andere dingen, dat ze al anderhalf jaar presenteert op Radio 1.

‘Het is ook fantastisch om te doen’, zegt ze. ‘Het is geen stuntradio. Maar er gebeurt altijd wel wat. Een jaar geleden hadden we Hans Teeuwen op bezoek, de Nederlandse cabaretier. Het was echt een bloosgesprek: hij was mij op antenne aan het versieren. Hoogstwaarschijnlijk doet hij dat bij elke vrouw, maar het was wel behoorlijk lastig. Ik kon moeilijk doen alsof er niets aan de hand was. Maar als je er dan op ingaat, ben je ook weer zo’n kieken. (lacht) Dat is tegelijkertijd ook het mooie van radio. Het is zo onvoorspelbaar. Live .

Ze heeft er altijd van gedroomd, zegt ze, van live . Als kind las ze voor in de kerk van Hamme, stond ze op het podium van het schooltoneel. ‘Maar ik merkte al snel dat het podium niets voor mij was. Elke keer voelde ik mijn lichaam en dat is heel slecht. Maar spreken, dat deed ik dus doodgraag. Ik wou iets doen met mijn stem.’

Tot ze tijdens haar opleiding woordkunst aan het conservatorium zakte voor het vak ‘stem’. ‘Ze vonden dat mijn ’t’ te nat was. Bovendien klonk ik soms te hees: mijn temperament was te groot voor mijn stem. Paniek! Ik heb zelfs even een stemoperatie overwogen.

‘Na mijn studies klopte ik aan bij de VDAB. “Wat wilt u doen?”, vroegen ze. “Bij de radio werken”, zei ik. “En wat nog?”, antwoordden ze, want ‘radiopresentatrice’ stond natuurlijk niet op hun papier. Tja, dat was het dan. Ik heb toen een test gedaan voor Radio Klara. Ik weet nog heel goed dat ik daarna naar huis belde: ‘Ze zouden zot zijn als zij mij niet nemen.’

Dat zijn ze niet, daar bij Klara. Na enkele theaterrecensies op Klara, legde ze een stemtest af op de VRT. ‘Uw stem is perfect’, zei de examinator. ‘Vooral dat hees effect. En uw natte ’t’ maakt het helemaal af.’

Sinds die dag praat ze met mensen op de radio. En spreekt ze het volk aan met ‘jij, beste luisteraar’.

Dat doet dus echt niemand. Zelfs Hadise in X-Factor spreekt het publiek aan met u.

RUTH JOOS: Radio 1 is sinds kort een jij-net geworden. Ik krijg die ‘u’ gewoon niet door mijn strot.

Maar wat doet u als Yves Leterme op bezoek komt?

JOOS: Dan zeg ik natuurlijk ‘u’. Dag mijnheer de eerste minister, u bent…

De luisteraar verdient dus minder respect dan de eerste minister?

JOOS: Natuurlijk niet. Dat heeft toch niets te maken met respect? U klinkt gewoon niet. Het bekt niet, het is ouderwets.

Bent u er al uit wat een goed gesprek is?

JOOS: Het klinkt heel simpel: als mensen met elkaar praten. Maar zo simpel is het helemaal niet. Interviewers luisteren vaak niet. Maar dat geldt evengoed voor heel wat geïnterviewden. De meeste mensen weten op voorhand verdomd goed wat ze zullen zeggen.

Heeft Ruth Joos macht?

JOOS: (verbaasd) Macht? Natuurlijk niet!

Komaan, voor een kunstenaar is het toch niet onbelangrijk of hij al dan niet in Mezzo mag komen.

JOOS: Nee, ik ben juist heel blij dat mensen naar het programma willen komen. Al laat ik mij niet meer in de hoek duwen. Toen ik nog Mekka presenteerde op Studio Brussel, heb ik me één keer laten doen door kunstenaar Jan De Cock. Hij was nog niet bekend, maar al verschrikkelijk arrogant. Het liep fout vanaf de eerste seconde. De studio stroomde helemaal vol. Achter het raam stond iedereen te gebaren: ‘Who the fuck is dat?’ Ik was nog heel onervaren, toen. Nu zou ik gewoon zeggen: ‘Mijnheer De Cock, voor mij hoeft dit niet. Nog een fijne dag verder.’

Dat soort momenten levert meestal wel geweldige radio op. Ik mis dat vaak bij de radio: alles zit vast in een format, het is zo risicoloos.

JOOS: Het gesprek met De Cock was zelfs geen goede radio. Maar ik begrijp wel wat je bedoelt. Ik ga ook absoluut niet voor het risicoloze gesprek. Onlangs hadden we Wim T. Schippers in de studio. ‘Goeiemiddag Wim T. Schippers’, begon ik. ‘U mag mij niet verwarren met K. Schippers’, onderbrak hij. ‘Nee, nee’, zei ik. ‘Kent u K. Schippers, mevrouw Joos?’ ‘Ja, natuurlijk ken ik K. Schippers.’ ‘Kent u ook de echte naam van K. Schippers?’ Nu ken ik die toevallig wel, maar komaan zeg: sinds wanneer behoort dat tot de parate kennis als je Wim T. Schippers interviewt? En vooral: wie heeft daar wat aan? Maar de luisteraars vonden het fantastisch. ‘Hahaha, hij had u goed liggen’, mailden ze achteraf. Daar draait het uiteindelijk om: ik moet niet scoren in Mezzo, de gast moet scoren. En als dat ten koste van mij gebeurt: het zij zo.

Er is heel wat te doen geweest over de nieuwe Radio 1. U was het gezicht van de vernieuwing.

JOOS: Ik was de indringster, hè. Ik kwam van Studio Brussel. De kritiek is intussen fel verminderd, maar onlangs zat er nog zo’n mail in de Mezzo-mailbox: ‘Ik verdraag nu al een jaar Ruth Joos. Hoe lang moet ik nog naar dat kalf luisteren?’

En allemaal met ons belastinggeld!

JOOS: De gêne op het internet is compleet weg. Pas op: ik begreep destijds de kritiek op de nieuwe Radio 1 wel. Als mijn lief naar huis komt met een ander kapsel, moet ik daar ook aan wennen. Het ergerde mij alleen dat mensen geen onderscheid konden maken tussen vorm en inhoud. Het is niet omdat een jingle plots trendy klinkt dat de hele zender slecht is. Toen ik al die reacties las, dacht ik: ‘Mensen, dit pakket is samengesteld onder leiding van Luc Janssen, die weet waar hij mee bezig is.’ Dat blijkt nu ook: het is geen toeval dat de luistercijfers stijgen. Nu goed: als ze gedaald waren, hadden we gezegd dat cijfers alleen niet zaligmakend zijn. (lacht)

Uw loyauteit aan de VRT is ontroerend, mevrouw Joos.

JOOS: (knikt)Mijn lief lacht mij daarmee uit. Hij vindt dat ik precies voor Sabena werk. Maar ik meen dat dus. Op je moeder mag je vloeken zoveel je wilt. Maar als iemand anders dat doet, verdedig je haar. Het zou een beetje gek zijn als ik dat niet zou doen: ik heb altijd alle kansen gekregen van de VRT. Ik zou nooit voor een andere zender kunnen werken.

De crossmediale VRT…

JOOS: ‘Eén, twee, drie, synergie!’, zoals wij in de gang altijd roepen.

… loopt toch niet zoals hij moet lopen. Al die radiojournalisten die plots voor tv werken en omgekeerd: een succes is het niet. Radiocoryfee Jos Bouveroux zei onlangs: ‘Journalisten moeten alles kunnen. Maar veel journalisten kunnen dat niet aan. Het is een merde, zoals wij dat hier zeggen.’ Is dat ook uw mening?

JOOS: Het is niet zo dat mensen onvoorbereid op antenne gesmeten worden, hè. Dat zou nogal een devaluatie van het vak zijn. Ik hoor mensen soms nog leren op antenne, maar zo heb ik het ook moeten doen. Wat mij wel opvalt: ze noemen mij tegenwoordig een radiogezicht. Het radiogezicht Ruth Joos! Hoe absurd is dat? Tegenwoordig moet je een gezicht hebben om op de radio te komen.

Hebben ze u niet gevraagd om het nieuwe boekenprogramma op Canvas te presenteren?

JOOS: Ik zal wel eens op een lijst gestaan hebben. Zo verwonderlijk is dat niet. Er zijn niet zoveel mensen die boeken verslinden én kunnen interviewen. Ik ben ongelooflijk blij dat dat programma er eindelijk is. Wat een gedoe was dat. Maar de eerste uitzending was dus….

Rotslecht.

JOOS: Het ging over schrijvers, maar niet over de boeken die ze geschreven hadden. (windt zich op) Ik begrijp dat niet. Dat geldt trouwens niet alleen voor Iets met boeken: de manier waarop cultuur behandeld wordt op televisie en radio is stuitend. Interviews worden steevast afgenomen door de sidekick van dienst . Of ze beginnen met het culturele item als de aftiteling al loopt. Ik zit daar vaak ontsteld naar te kijken of te luisteren. (roept) “Maar enfin…. die mens zat gisteren bij ons, die heeft iets te vertellen! Laat die nu toch eens uitpraten!” Niet dus. Ik heb vaak de indruk dat ze alleen cultuur brengen omdat dat toevallig in de beheersovereenkomst staat. Omdat het moet. Niet omdat ze het willen brengen. Maar het gaat overal zo. Als De Morgen straks gaat snoeien in zijn cultuurbijlagen, zijn ze mij als lezer kwijt. Onlangs had ik het er nog over met Stefan Hertmans. ‘Hoelang zagen we daar nu al over?’, vroeg hij. ‘Voor mij hoeft het allang niet meer. Dan gaan we maar op een zolder in de KVS staan voorlezen.’

In Mezzo lijkt cultuur nochtans vanzelfsprekend.

JOOS: Voilà. Niemand zegt: ‘Help! Cultuur! Nu zet ik mijn radio uit.’ (zucht) En altijd dat krampachtige zoeken naar ‘een ingang zodat iedereen kan volgen’. Als ik Steven Van Watermeulen op bezoek krijg, vraag ik hem toch ook niet: ‘En hebt u in de file gestaan, mijnheer Van Watermeulen?’ Want anders zouden we het wel eens over Samuel Beckett moeten hebben. En Beckett, dat is – oei oei – een moeilijke schrijver! Ik wil op een normale manier over cultuur kunnen praten. Ik weiger de uitzending te beginnen met ‘goeiemiddag kindertjes, hier is juf Ruth’. En als een gesprek langer dan vijf minuten moet duren, dan duurt het langer dan vijf minuten. Het straffe is: alleen bij cultuur worden daar vragen over gesteld. Niet bij politiek, niet bij voetbal: ik hoor mensen op televisie zonder gêne discussiëren over een 4-4-2-opstelling. Niemand die daarover valt, integendeel.

Over voetbal gesproken. U wordt in de media vaak opgevoerd als ‘de vrouw die zot is van voetbal’. Dat blijkt nogal uitzonderlijk te zijn.

JOOS: Alsof er een gen bestaat dat bepaalt dat vrouwen niet van voetbal mogen houden. Als ik ‘offside!’ roep, kijkt iedereen verbaasd om. Ze geloven dat ook niet. Tot de commentator zegt: ‘Het was offside.’ Als een man ‘offside’ roept, is dat de normaalste zaak van de wereld. Ach, ik vind heel dat man-vrouwgedoe zo overdreven.

Meent u dat?

JOOS: Had je mij die vraag drie jaar geleden gesteld, had ik allicht heel anders geantwoord. Ik werkte toen nog voor Studio Brussel. Macho’s daar! Niet te doen… (lachje) Op Radio 1 is dat vrouw-mangedoe geen issue meer en dat vind ik heerlijk. Ik ben er nu achter dat vrouw-zijn-in-de-media ook heel wat voordelen heeft. Onlangs mocht ik Arnon Grunberg interviewen op De Nachten. De organisatoren hadden mij gekozen ‘omdat Grunberg makkelijker ontdooit bij een vrouw en beter presteert bij haantjesge-drag’. (lacht) Was ik een man, ik zou wellicht nooit voorzitster van de Gouden Uil zijn geworden.

Dat is omgekeerd seksisme.

JOOS: Maar nee, ze zochten gewoon iemand die op de gala-avond een schoon kleed kon aantrekken en een paar woorden na elkaar kon zeggen. Allez, dat speelde toch mee. Er waren, hoop ik, nog andere redenen om mij te vragen. Ik heb dat voorzitterschap aanvaard omdat er zotten moeten zijn die dat doen voor de literatuur. Het was een geweldige ervaring om twee jaar lang met mensen te discussiëren over literatuur. Ook al was het best zwaar: ik moest bijna 300 boeken lezen per jaar.

Het moet dan toch steken als de nieuwe Gouden Uilvoorzitter Guy Mortier zegt: ‘Ik ga alleen de vijf boeken van de shortlist lezen.’

JOOS: Natuurlijk deed dat pijn. Het cynisme. Maar iedereen vult dat voorzitterschap in op zijn manier. Ik geloof nu niet dat een jury, die alle boeken gelezen heeft, op het einde zal zeggen: ‘Voorzitter, kom er nu maar bij zitten.’ Bij ons zou dat in elk geval niet gepakt hebben. (denkt na) Het ideaalbeeld dat ik had van die literaire wereld, is door die Gouden Uil helemaal verdwenen. Pas op: ik begrijp al die klagende schrijvers. Die hebben vaak drie, vier jaar geschreven aan een boek. En dat verkoopt dan niet. Ze staan niet in de krant. En dan denken ze: ‘Die jury zal mij toch niet over het hoofd zien?’ Nogmaals: ik heb daar alle begrip voor. Alleen… Het is dat hele circus daaromheen, hè. Verschrikkelijk. Iedereen heeft plots een mening. Toen Marc Reugebrink de Gouden Uil won, kreeg ik overal te horen: ‘Marc wie?’ En het jaar daarvoor: toch niet weer Grunberg? ‘Ja maar,’ vroeg ik dan, ‘heb je het boek gelezen?’ Nee, ze hadden wel iets van Grunberg gelezen, maar niet Tirza. (haalt de schouders op) Neem het van mij aan: het kan die jury geen barst schelen of er nu een Vlaming of een Nederlander wint. Het enige criterium is: heeft dat boek literaire waarde? Achteraf denk je wel: ‘ Dju, er staat geen Vlaming of geen vrouw op de shortlist.’ Ik vind het een belediging als iemand zegt dat we de slechte winnaar gekozen hebben.

U bent wel een zondagskind, hè. Tweeëndertig jaar en al voorzitster geweest van de Gouden Uil. Presentatrice van Klara, Studio Brussel, Radio 1. En u stond op de planken met Marcel Vanthilt en Gerrit Komrij. Denkt u soms: het gaat te goed?

JOOS: Nee. Maar als je het zo opsomt, word ik wel wat bang. Ik heb alles bereikt wat ik als kind wilde bereiken. Ik besef intussen ook: hoe minder vrijblijvend iemand presenteert, hoe sneller mensen je beu zijn. Op een dag zullen ze zeggen: ‘We hebben het nu wel gehad met die Ruth Joos.’ Zo gaat dat: de ene dag ben je de grote vernieuwer, de andere dag niets meer. Natuurlijk zal dat niet leuk zijn. Maar ik ga dan niet gefrustreerd op de VRT rondlopen.

Dat klinkt wel heel rationeel.

JOOS: Ik heb op de VRT genoeg mensen gezien die er niet tegen konden dat ze van de ene dag op de andere afgeschreven werden. Ik wil niet verzuren, dan ga ik liever iets anders doen. Het is ook allemaal zo relatief, hè. Ooit moest ik Roos Van Acker vervangen. Na een maand kreeg ik nog altijd mails: ‘Beste Roos…’ Mensen luisteren gewoon naar een stem op de radio. Van wie die stem is, maakt niet zoveel uit. Ze zullen Ruth Joos niet missen. Meer nog: ze zullen het waarschijnlijk niet eens merken. Hoewel. Ik ben vorige week gebotst met mijn auto. Die man had het wel gemerkt dat hij op de radio gebotst was. (lacht en af)

DOOR STIJN TORMANS/FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content