Directeur Christoph Ruys verlaat per 1 februari 2009 het Provinciaal Museum voor Fotografie in Antwerpen. ‘Ik heb hier vooral geleerd dat “gelijk hebben” niet hetzelfde betekent als “gelijk krijgen”. En vooral ook omgekeerd.’

In vijf jaar tijd maakte Christoph Ruys van het wat muffe FotoMuseum in Antwerpen een écht museum, dat nu tot landelijk museum is gepromoveerd. Onder zijn bewind werd de infrastructuur vernieuwd, werd het museale fonds ontsloten, verbeterde de publiekswerking, werden verschillende publicaties uitgegeven, werd de verzameling geherwaardeerd, en werden belangrijke fotoarchieven aangetrokken. En toch: exit Ruys.

Waarom gaat u weg bij het FotoMuseum?

CHRISTOPH RUYS: Ik wil iets nieuws doen. Mijn werk hier is afgerond. Met de landelijke erkenning staat het museum nu waar we vijf jaar geleden hoopten dat het zou staan.

Is het dan geen negatieve beslissing om nu de zaak te verlaten?

RUYS: Zo zie ik dat niet. Zoals het FotoMuseum nu loopt, kan het bij wijze van spreken nog tien jaar voortgaan. Alles functioneert, er is een vast publiek, er is een goed contact met fotografen en medewerkers, en ik heb de laatste vijf jaar elk jaar stappen kunnen zetten op verschillende niveaus – niet uitsluitend op het gebied van tentoonstellingen maar ook op het vlak van de collectie. Binnen een provinciale context is dat alles toch vrij uitzonderlijk.

Het opgebouwde krediet kan snel afkalven onder een nieuwe directeur. Bovendien kan de overheid de directeurswissel gebruiken om veel verworvenheden terug te schroeven.

RUYS: Dat kan, maar het is dan niet meer aan mij om daarover te oordelen. Ik heb mijn verantwoordelijkheid genomen, en via de landelijke erkenning is er tot 2013 toch een solide basis. Wie mij opvolgt, kan mijn visie naar eigen inzichten invullen.

Maar ik denk niet dat de provincie gezien de uitstraling die het museum nu verworven heeft nog op haar stappen kan terugkeren. Je kunt het FotoMuseum moeilijk aan zijn lot overlaten; verdere beleidsbeslissingen zijn geboden. Binnen een provinciale context, of misschien binnen het beleid van de Vlaamse Gemeenschap. De toekomst zal het uitwijzen.

Kijkt u tevreden terug?

RUYS: Ja. Bij het begin stel je voor jezelf een aantal doelstellingen op, en ik meen dat die grotendeels gerealiseerd zijn. De kwaliteit van het museum is aanzienlijk verbeterd, en de perceptie ervan is nu totaal anders dan vijf jaar geleden.

Ik ben minder enthousiast over het feit dat we er niet in geslaagd zijn om vanuit een meer multimediaal standpunt onze collectie commercieel te ontsluiten. Maar dat heeft natuurlijk te maken met het feit dat het FotoMuseum geen autonome instelling is, maar ingebed ligt in een groter provinciaal geheel waar soms andere beleidsbeslissingen worden genomen. Ik heb hier vooral geleerd dat ‘gelijk hebben’ niet hetzelfde betekent als ‘gelijk krijgen’. En vooral ook omgekeerd.

U hebt de voorbije jaren ook kritiek moeten incasseren.

RUYS: Uiteraard, en dat is maar goed ook. Ik kan me ook voorstellen dat men het niet altijd eens was met ons programma. Maar ik wou diverse vormen van fotografie – van reportagefotografie tot sportfotografie en modefotografie – ook op een gethematiseerde vorm aan het publiek tonen. Fotografie is geen schilderkunst, ze heeft een andere impact op de maatschappij. Iedereen heeft er een beeld van, iedereen reageert er ook impulsief en emotioneel op, iedereen is geïntrigeerd door de invloed die foto’s op ons hebben. Dat is nu net het boeiende aan het medium. Daar mag een museum zich niet van afkeren.

Hoe ziet uw toekomst eruit?

RUYS: Ik ben met een aantal partijen in gesprek, maar er is nog geen eenduidige beslissing. Ik wil wel als manager of ondernemer aan de slag. Management en ondernemerschap zijn niet alleen mijn tweede natuur geworden, ze zijn ook een grote uitdaging in deze moeilijke economische en dús creatieve tijden.

Tegelijk wil ik ook weg uit de overheidscontext. Dat wil niet zeggen dat ik ontgoocheld ben in de overheid als instrument, maar het is soms ontmoedigend en niet altijd even duidelijk als ze zeggen dat ze tevreden zijn met de resultaten van je werk, maar er toch beslissingen worden genomen die beletten dat je één stap verder kunt zetten.

U verwijst naar de verboden tentoonstelling rond de ‘Fenomenale Feminatheek’ van Louis Paul Boon.

RUYS: Daar was het probleem dat er geen vertrouwen was of we die tentoonstelling op een passende manier zouden brengen. Ik vond het een belangrijk project voor 2008 én voor het profiel van het museum. Boon maakte een beeldbank avant la lettre. Dat interesseerde me in het kader van de politiek die het museum wil voeren. De vreemde reacties rond die expositie hebben me uiteraard ontgoocheld, tot op vandaag. Maar dat is niet de eerste reden geweest om hier weg te gaan. Ik vind dat we daar een kans hebben laten liggen om ons heel sterk te profileren op het belang en de diversiteit van fotografie die je misschien niet meteen in een museum verwacht.

Waar komt uw engagement vandaan?

RUYS: Dat heb ik met de paplepel binnengekregen. Tegelijk is mijn vader een verwoed bibliofiel, wat ervoor zorgde dat mijn creatieve en managementstudies altijd in het teken stonden van engagement, uitgeverschap en dergelijke. Ik rond nu mijn doctoraat af, wat bewijst dat mijn studies altijd belangrijk zijn gebleven. Maar bovenal heeft de omgang met het beeld geprimeerd, en daarom was het ook mooi dat ik parallel aan de slag kon in het Modemuseum (Ruys is sinds het vertrek van directeur Linda Loppa zakelijk directeur van het MOMU, waar hij ook zal vertrekken, nvdr). Want ook daar is men met beeldcultuur aan de gang.

Hoe verhoudt het FotoMuseum zich tot gelijksoortige instellingen in de buurlanden?

RUYS: Op een aantal vlakken staan we heel ver. We hebben kunnen aantonen dat de Belgische fotografen en de Belgische collecties in vergelijking met het buitenland heel veel potentieel hebben. Daarnaast bezitten we een mooie verzameling, al vind ik het jammer dat we ze nooit optimaal hebben kunnen tonen. In Antwerpen spreekt men nogal snel van ‘internationale uitstraling’, maar we mogen nooit vergeten dat we ook lokaal een functie hebben en dat er een sterk draagvlak moet zijn voor de bezoekers, de overheid en de subsidiërende instanties. Maar binnen Europa zijn we zeker een belangrijke speler. Vooral het feit dat we onomwonden de diversiteit aandurven, dwingt respect af. De tentoonstelling Belga – Focus on Sports, bijvoorbeeld, die we de voorbije zomer presenteerden, trekt een ander publiek aan en heeft heel veel mensen getoond hoe een persagentschap werkt tijdens de Olympische Spelen, zónder dat we daar een kunstzinnig sausje over goten. Veel mensen reageerden heel direct op die toegepaste fotografie. Denk maar aan de foto’s van Tia Hellebaut en andere atleten, die zijn voor de toeschouwer een emotionele belevenis. En dan wordt het ook duidelijk dat een foto, meer dan een tekst, concreter op de feiten inspeelt.

Sommigen noemden uw beleid ‘populistisch’.

RUYS: Ja, maar fotografie ís nu eenmaal een populistisch medium. Het is een valse discussie om te zeggen dat we een populistisch beleid gevoerd hebben. Fotografie is een kameleonmedium. Je ziet het in de typologie van de luxesector, maar evenzeer op Facebook, waar iedereen zich tracht te uiten op basis van die ene foto en dat ene profiel. Het is díé diversiteit die een plaats krijgt in een museale omgeving, en die recht doet aan de fotografie. Fotografie is een spiegel van hoe we met onszelf willen omgaan, en vooral: hoe we gezien willen worden. Dát is de rode draad. Het beeld bepaalt alles: wie we zijn, maar vooral wat we wíllen zijn. Dat vind ik ontzettend fascinerend.

DOOR LUDO BEKKERS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content