De Brabantse jaren waren de gelukkigste van zijn leven. Het naar Erasmus genoemde huis in Anderlecht, ingericht als rariteitenkabinet met botanische en filosofische tuin, bestaat 75 jaar. Dat wordt gevierd met de expo Anatomie der IJdelheden.

‘Ach, was Brabant maar dichterbij’, schreef hij. Het verlangen om de oude dag in zijn ‘vaderland’ door te brengen, bleef onvervuld. Ziek en moe, omringd door geleerde vrienden, ging Desiderius Erasmus liggen om te sterven in Bazel. Het jaar was 1536. De filoloog en theoloog, die zich zijn leven lang bij voorkeur in het Latijn had uitgedrukt, sprak zijn laatste woorden in zijn moedertaal: ‘Lieve God’.

‘Dit huis in Anderlecht was zijn laatste verblijfplaats in de Nederlanden’, zegt Alexandre Vanautgaerden (43) in de zolderbibliotheek, omringd door zeldzame drukken van Erasmus en andere schatten, circa 3500 boeken in totaal. De conservator bestudeert ze en laat ze bestuderen. En hij waakt erover met lijf en leden, want sinds 1994 is hij ook de bewoner van het Erasmushuis. ‘ Aut liberi aut libri – het is óf kinderen, óf boeken – luidde een adagium in die tijd’, monkelt hij. ‘Ik heb geen kinderen.’ De conservator heeft wel een verhaal over de boeken en de dingen, de planten en de dieren in Anderlecht.

In 1521 was Anderlecht een boerendorp, en Sint-Guido de patroonheilige van de kerk en van het vee. In zijn schaduw leefden begijnen en kanunniken. Een van hen, Pieter Wychman, bezat een zeldzaam Grieks handschrift van het evangelie van Johannes. Dat wou zijn vriend Desi-derius Erasmus onverwijld inkijken. De in Rotterdam geboren humanist bereidde immers de derde editie voor van zijn baanbrekende Latijnse vertaling van het Nieuwe Testament. Als goed filoloog onderzocht hij elke nieuw ontdekte bron en verwerkte die in zijn eigen uitgave. Te paard arriveerde hij uit Leuven, waar hij in 1517 het Drietalencollege had opgericht. De vijf maanden in Anderlecht deden hem goed. ‘Ik was nauwelijks twee dagen hier of de koorts was verdwenen en mijn maag weer volkomen in orde. Ik geloof dat het buitenleven mij weer helemaal jong maakt’, schreef hij.

Helemaal een vakantie-uitstapje was het nu ook weer niet. In hetzelfde jaar dat Erasmus in Anderlecht verbleef, stierven op de Brusselse Grote Markt de eerste martelaars op de brandstapel. Hendrik Voes en Johannes Van den Esschen bekochten hun aanhankelijkheid aan de protestbeweging van Maarten Luther met de dood. De katholieke Kerk trok ten strijde tegen de Reformatie, waarvan het ideeëngoed mee was ingekleurd door Erasmus. Die distantieerde zich echter openlijk van de Reformatie. Als humanist stond hij voor een geleidelijke hervorming van de officiële geloofsleer op basis van het evangelie. Er zijn nog 22 brieven van zijn hand bewaard, geschreven in Anderlecht. Ze getuigen van zijn grote bezorgdheid over de Reformatie, en van zijn pogingen om een model te ontwerpen voor het christelijke denken buiten de hervorming. Nog in Anderlecht zette hij de contouren op papier van ‘een van de mooiste teksten van zijn Colloquia‘, zegt Vanautgaerden, Het Goddelijk Festijn, over de filosofische tuin.

Erasmus vertrok nog in 1521 naar Bazel om de publicatie van zijn teksten door de Officina Frobeniana in goede banen te leiden. Geen haar op zijn hoofd dat eraan dacht om nooit meer terug te komen. De complexiteit van de religieuze situatie in de Nederlanden hield hem echter in Bazel. Althans tot in 1529, toen de autonome stad zich officieel aan de kant van de hervorming schaarde. Symbolischer kon Erasmus zijn standpunt niet uitdrukken dan door er te vertrekken en zich in Freiburg im Breisgau te vestigen. In 1535, in een meer ontspannen klimaat, keerde hij naar Bazel terug. Tenslotte beschikte hij daar over zijn belangrijkste uitgever, over enkelen van zijn beste vrienden en over een uitstekende vluchtweg. Alexandre Vanautgaerden wijst op de parallel met een andere vrijmoedige denker, Voltaire, die ook het liefst in een grensstad woonde. Hij had maar een jaar meer te leven. Hij moet zo ziek geweest zijn dat van een terugkeer naar de Nederlanden geen sprake meer kon zijn, vermoedt de conservator.

Het huis en de tuin in Anderlecht lijken al lang niet meer op wat ze waren toen Erasmus er korte tijd verbleef. De voornaamste schat, de collectie boeken van en over Erasmus, dient bijna uitsluitend voor studiedoeleinden. Slechts een handvol wordt geëxposeerd. De kleine verzameling schilderijen bevat grote namen als Rogier van der Weyden, Dirk Bouts, Jheronimus Bosch, Hans Holbein of Quinten Metsys, maar geen enkele is authentiek. Het gaat om eigentijdse kopieën, in het beste geval atelierstukken. De kamers, de voorwerpen en het meubilair uit de renaissance scheppen wel een zekere sfeer. Al bij al zou het Erasmushuis weinig troeven hebben om als volwaardig museum te overleven indien de verbeelding van Vanautgaerden haar werk niet had gedaan. Al van bij de inrichting van een ‘filosofische tuin’ in 2000 bouwde de conservator het Erasmushuis uit naar het model van een rariteitenkabinet. Dat concept, voorloper van het museum, was precies ontstaan in de renaissance, en leunde wonderwel aan bij de nieuwe manier om naar de wereld te kijken die was ontwikkeld door Erasmus en zijn tijdgenoten. Niet langer het passieve beschouwen van de dingen op basis van de letterlijke interpretatie van antieke teksten of de Bijbel, maar het nieuwsgierig speuren naar, het onderzoeken, verzamelen en vergelijkend beschrijven van zeldzame vondsten.

IJDELHEDEN

Zoals de historische rariteitenkabinetten bestaat het Erasmushuis uit objecten ( artificialia), een tuin ( naturalia) en een bibliotheek ( scientifica). Drie polen die niet separaat maar in nauw verband met elkaar bestaan. Dat komt omdat, zoals de renaissance leerde, al de fenomenen op een evenwaardige manier tot de wereld behoren, niet in een hiërarchische rangorde. Van de stenen (de mineralogie), de planten en de dieren tot de mensen: het leven is de maatstaf. Nu heeft het Erasmushuis als gemeentelijk museum de luxe niet om een driepolige verzameling uit te bouwen. Het aankoopbudget is volledig gereserveerd voor de boeken, omdat men nu eenmaal, samen met de Gemeentebibliotheek Rotterdam, over de belangrijkste Erasmusbibliotheek ter wereld beschikt.

Nu vormen ook de naturalia niet echt een probleem. Twee vaste tuiniers onderhouden de goed bezochte botanische en filosofische tuin op het ritme van de seizoenen. De ene is zo ingericht dat hij ‘een botanisch portret’ van Erasmus te zien geeft. Dat wil zeggen: in zijn brieven wijdt de humanist bij herhaling uit over zijn kwaaltjes (hij was niet voor niets een hypochonder) en de kruiden die daartegen helpen. Die groeien hier dus, vertrouwd voor botanici, soms een beetje vreemd voor leken, die dezelfde planten zowel aanbevolen zien voor verstopping als voor diarree en hoofdpijn. De grotere tuin is de filosofische, een plaats om wandelend met vrienden van gedachten te wisselen over de wereld. Verstrooid over de grasvlakte, tussen de bomen, liggen bladvormige perken. Vele bevatten planten die voorkwamen in de streken waar Erasmus als reiziger doorheen trok. Ze geven dus een ‘cartografisch portret’ te zien. Andere zijn gevuld met water, waarop kunstenares Marie-Jo Lafontaine in metalen letters diverse door Erasmus verzamelde adagia legde. Ubi bene, ibi Patria, bijvoorbeeld: waar ik me goed voel, daar is mijn vaderland.

Om als een echt rariteitenkabinet de nieuwsgierigheid van velen op te wekken, schiet de vaste collectie artificialia wat tekort. Het Erasmushuis moet de mosterd ook elders halen. Zo leende een Vlaamse privéverzamelaar zijn mooiste stukken uit voor de verjaardagstentoonstelling Anatomie der IJdelheden. Als ensemble van kunstvoorwerpen, dieren en planten is het een rariteitenkabinet in een rariteitenkabinet. Geplaatst onder het thema van de vanitas of ijdelheid (‘ IJdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid’ ) is het ook een memento mori, een morele overweging in het licht van de vergankelijkheid van de dingen.

Erasmus was te zeer een man van het woord om rariteiten te verzamelen. Dat liet hij graag over aan zijn vriend Albrecht Dürer, die het eerste rariteitenkabinet ooit samenstelde. De zegelring die Erasmus aan zijn vinger droeg, had daar goed bij gepast. Terminus, de antieke god van de grens en de dood, is erin gegraveerd. Als memento mori kon dat tellen. Voor Erasmus geen aansporing om de aardse dingen de rug toe te keren. Wel integendeel, het besef van de dood zette hem juist aan om ten volle van het leven te genieten. Op de hem kenschetsende, rustige wijze welteverstaan. Dat is meteen de lijn die in de tentoonstelling der ijdelheden is getrokken: voorstellingen rond de dood, maar op een jubelende manier. Dat geldt zowel voor een miniatuurtje als een ‘dodendans’ in ivoor, als voor een grote opengesneden Anatomische Eva (17e eeuw). In de baarmoeder is het nieuwe leven al aan het groeien. Menselijke schedels, kunstzinnig gegraveerd, komen iets dubbelzinniger over.

De belangrijkste schedel, onversierd maar omringd door dode vogeltjes, staat in een aparte vitrine. Hij werd lange tijd als de schedel van Erasmus beschouwd, tenminste: een afgietsel ervan. De echte was in 1928 opgegraven in de domkerk in Bazel, waar Erasmus begraven ligt. Nieuwe opgravingen in 1974 leidden tot de ontdekking van een ander geraamte. Tussen de vingers hield het de fameuze munt geklemd met de beeltenis van Erasmus, gegraveerd door Quinten Metsys. Sindsdien zit de geschiedenis opgezadeld met twee Erasmussen, nu begraven in dezelfde tombe in de domkerk. Vanautgaerden maakt er geen geheim van dat zijn museum waarschijnlijk het afgietsel van de verkeerde bezit. Bij wijze van hint is op het kussen met de schedel en de vogeltjes ook de Erasmusmunt gedeponeerd.

LOF DER ZOTHEID

Een kunstenaar zoals Jan Fabre voelt zich bij die thematiek als een vis in het water. In het allerheiligste, de kamer waar Erasmus met uitzicht op de tuin kon werken, staat een Fabre-sculptuur uit het project Umbraculum, wat ‘beschutte plaats om te werken’ betekent. Het erg broze beeld, samengesteld uit transparante menselijke beenderen, geeft het silhouet van een monnik te zien. Hij lijkt eventjes boven de grond te zweven, als in extase. Marie-Jo Lafontaine vulde het thema in met een fotocompositie van verstrengelde wurgslangen in oogverblindende kleuren. De titel World Wide Web lijkt ook te wijzen op een fobie voor het internet (een rare kronkel, zelfs voor een slang). Een priemende narwaltand en enkele gravures van Dürer vormen de andere kleinoden in dit kamertje. De toegang ertoe is met een koord afgesloten, zodat men er van in de deuropening moet binnenkijken. Voor de duur van de tentoonstelling een extra bewaker inhuren, ware geen slecht idee.

Bij de sectie dieren vindt u geen bizarre verschijnselen zoals katten met twee koppen maar het hart van een olifant en de embryo’s van drie everzwijntjes, op sterk water uiteraard. Met dank aan het natuurhistorisch museum van Doornik. In de oude kunst illustreren bloemen, vanwege hun snelle opbloeien en verwelken, wel vaker het vanitasmotief. Het Erasmushuis deed een beroep op Thierry Boutemy, die voor films van Stephen Frears en Sofia Coppola bloemen schikte. ‘Doorheen zijn boeketten onder glas is de dood zichtbaar actief in de tijd van de tentoonstelling’, zegt Alexandre Vanautgaerden. Het bijzondere is dat het om epifyten gaat, planten die op andere groeien zonder er voedsel aan te onttrekken. Het omgekeerde van parasieten. Wat ze nodig hebben, halen ze uit de lucht.

In de frescozaal boven maken de curiosa plaats voor de tijdelijke expositie Erasmus en zijn drukkers. Of toch de belangrijkste: Dirk Martens in Leuven, Josse Bade in Parijs, Aldus Manutius in Venetië en Johann Froben in Bazel, elk vertegenwoordigd met enkele van hun Erasmusuitgaven in vitrinekastjes. In sommige blijken heelder regels doorgehaald. Allemaal komen ze uit de bibliotheek van het Erasmushuis. Die bezit talrijke eerste drukken (editio princeps) van antieke en religieuze teksten die voorheen slechts in de vorm van uiteenlopende handschriften bestonden. Erasmus selecteerde en vertaalde ze waar nodig in keurig neo-Latijn. Zo’n editie liep niet altijd van een leien dakje, en kwam vaak neer op een work in progress. Het gebeurde, zoals met de teksten van de kerkvaders, dat Erasmus al vijf katernen had laten drukken vooraleer nieuw opgedoken handschriften hem tot aanpassingen noopten. Die liet hij dan in de volgende katernen als errata opnemen.

Zelfs de eerste druk van zijn eigen boeken was een hele bedoening, zoals een bezoek aan de bibliotheek van het Erasmushuis uitwijst. Neem nu Lof der Zotheid, Erasmus’ meesterlijke satire in het Latijn op de menselijke dwaasheden – die van de machtigen in de kerk en de maatschappij in het bijzonder. Officieel verscheen het boek voor het eerst in 1511, bij Matthias Schürer in Straatsburg. Maar enkele maanden voordien circuleerde er al een ‘valse’ editie, ongedateerd uitgegeven in Parijs bij Gilles de Gourmont. Dat bleek geen roofdruk maar een door Erasmus zelf georganiseerde test om te zien hoe men zou reageren. Veiligheidshalve distantieerde hij zich publiekelijk van die editie. Ook voor zijn Colloquia (1518) ging hij op die manier te werk. Toen duurde het drie maanden en meer dan dertig herdrukken voordat de eerste door de auteur geautoriseerde druk het licht zag. Het zijn strategieën van voorzichtigheid, zoals ook Voltaire die later graag toepaste.

Wie de geschriften van Erasmus in hun oorspronkelijke versie wil lezen, zal (neo-) Latijn moeten leren. Het Erasmushuis helpt graag bij die taak, want het organiseert zelf cursussen Latijn, ‘gedoceerd als een levende taal’ – in die mate dat Frans- en Nederlandstalige leerlingen met elkaar in het Latijn converseren. De website is ook in het Latijn opgesteld. Een provocatie? Allerminst, zo reageert Alexandre Vanautgaerden licht verstoord. Zoals andere disciplines acht hij het Latijn met uitsterven bedreigd. En dus zal op termijn de kennis van het klassieke erfgoed uit de eerste hand verloren gaan. Hij spiegelt zich aan de Newberry Library in Chicago, waar de door de universiteiten afgestoten vakken worden gegeven. Ook musea zijn plekken die zich daartoe lenen, het zijne zeker. Het is niet de minst zinvolle opdracht van het Erasmushuis als rariteitenkabinet.

ANATOMIE DER IJDELHEDEN, NOG TOT 13 JULI IN HET ERASMUSHUIS, KAPITTELSTRAAT 11, ANDERLECHT. OPEN VAN DINSDAG TOT EN MET ZONDAG VAN 09.00 TOT 17.00 UUR.

DOOR JAN BRAET

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content