Anders dan vroeger krijgt talent waardering. Hoogbegaafdheid heeft net zo goed recht op stimulering als achterstand, zo klinkt het nu.

MAAR SLIM, wat is dat ? Niemand die het precies weet. Je voelt instinctief dat het ene kind slimmer is dan de ander, maar hoe formuleer je dat ? Over de definitie van intelligentie zijn de wetenschappers het absoluut niet eens. Volgens één strekking is dat het vermogen om zinvol te handelen in een nieuwe situatie, volgens een andere de vaardigheid om rationele problemen op te lossen. Toch is dat onbenoembare begrip tamelijk nauwkeurig te meten, via tests die ook voorspellend zijn wat betreft studieresultaten of studierichtingen. Die testscore wordt meestal uitgedrukt in het intelligentiequotiënt (IQ), dat de kwantitatieve verhouding weergeeft tussen intelligentieleeftijd (het denkniveau) en de kalenderleeftijd. Ook hier blijft de vraag : wat meet je, behalve de testuitslag ?

Dat schrijft Hans de Vries in ?Intelligente kinderen? : een praktijkgericht boek, met adviezen aan opvoeders zoals leerkrachten, maar vooral aan ouders. In Zwolle heeft Hans de Vries een praktijk als ontwikkelings- of kinderpsycholoog. Hij rijdt heel Nederland door en tot zijn grote verbazing stelde hij vast dat het veel prettiger en sneller werken is aan een keukentafel dan in een psychologenkamer. Met het verstrijken der jaren constateerde de Vries ook dat problemen van kinderen vaak hoogbegaafdheid als oorzaak hebben.

Het lijkt wel een modeverschijnsel : was een kind met schoolklachten tien jaar geleden leesblind, nu is het plotseling hoogbegaafd. De Vries geeft toe dat het wat trendy is, maar dat vindt hij een gezonde slingerbeweging. Op die manier gaan er meer en meer taboes voor de bijl, en hoogbegaafdheid was zoiets : te slim zijn, was not done.

Hoogintelligent ? Daarvoor gold officieel als norm een IQ van minimum 140, maar steeds vaker hoor je van een ondergrens van 125. Ook Hans de Vries hanteert deze norm. ?Begaafdheid is een glijdend gegeven,? zegt hij. ?Hoe hoger het IQ, hoe duidelijker die kenmerken.?

Wat is er dan zo typisch voor een hoogbegaafd kind ? Soms valt het al vroeg op : als baby bestudeert het nauwkeurig gezichten en voorwerpen, de taalontwikkeling komt meestal vroeg op gang, vaak begint het al spontaan te lezen en soms ook te schrijven. Niet alle slimme kinderen zijn er zo gauw bij, maar vanaf vijf, zes jaar ontpopt het kind zich tot een groot verrassingspakket, barstend van energie, en is het overal voor te vinden. Zo’n kind heeft een leven vol drama en een neiging tot perfectionisme, een goed geheugen, een gevarieerde woordenschat, een groot gevoel voor humor… En vooral, het heeft alles in de gaten : kijken, observeren, bestuderen, oordelen. Zoiets valt lang niet altijd in goede aarde. Dat weet Ina Barreveld maar al te best. In oktober ligt van haar hand ?Hagar, een hoogbegaafd meisje? in de boekhandel, waarin ze als diep gefrustreerde moeder de lotgevallen beschrijft van een van haar vijf kinderen, en waarin ze zich bezondigt aan de euvels die ze de lesgevers van haar slimme kind ten laste legt. Herhaling creëert verveling, weet Barreveld, en verveling demotiveert, en ledigheid is des duivels oorkussen…

WIJSNEUS.

Het is een internationaal fenomeen. De groeiende aandacht voor hoogbegaafdheid was een reactie tegen de mentaliteit van de jaren zestig en zeventig. Toen gold het gelijkheidsideaal : er bestaan geen verschillen tussen mensen, en als ze er zijn, moeten ze worden weggewerkt. De belangstelling ging vooral uit naar kansarmen en kansarmoede. In de jaren tachtig sloeg de tijdsgeest om en werd talent wél gewaardeerd. Hoogbegaafdheid heeft net zo goed recht op stimulering als achterstand, klinkt het nu. Ook België is veranderd in dat opzicht.

? BEKINA, de vereniging voor Begaafde Kinderen en Adolescenten, bestaat tien jaar, en in die tijd is er al heel wat gebeurd,? volgens Myriam Schoenmaeckers op het Nationaal Secretariaat. Ze is zelf verpleegster en moeder van vier kinderen, van wie drie hoogbegaafde. ?Nu kan er tenminste gepraat worden over hoogbegaafdheid. Dat was anders in de tijd dat wij met BEKINA in contact kwamen voor Marleen,? zegt ze. ?Omdat Marleen in de eerste kleuterklas al veel sneller evolueerde dan de andere kinderen, adviseerde de juf om haar te laten testen door een PMS-centrum. Daar kregen we de raad haar een klasje te laten overslaan, zodat ze een jaar eerder naar de lagere school kon. Later adviseerde het PMS om haar ook nog het zesde leerjaar te laten overslaan, en haar meteen na het vijfde leerjaar naar het middelbaar onderwijs te laten gaan, maar dat zag Marleen zelf niet zitten. Nu is ze veertien en ze doet het uitstekend in Latijn-wiskunde.?

Of ze als moeder veel negatieve reacties kreeg op haar slimme kind ? ?Vooral van andere ouders?, zegt Myriam Schoenmaeckers. ?Je lijkt zo arrogant als je praat over hoogbegaafdheid, zo van : mijn kind, slim kind. De leerkrachten vielen mee. In ons geval toch.?

Dan hebben ze volgens Hans de Vries veel geluk gehad. Doorgaans ondervinden ouders van een hoogbegaafd kind heel wat agressie vanuit de omgeving : dat rare kind is thuis gedrild en opgefokt om op school op te vallen. Ook leraars zijn niet bijster gesteld op zo’n slim kind : ze voelen zich erdoor bedreigd of belachelijk gemaakt, ze denken dat het kind hen treitert door het altijd beter te weten en voortdurend te wijzen op persoonlijke en onderwijskundige tekortkomingen. Hoogbegaafde kinderen kunnen ook betweterig en wijsneuzig uit de hoek komen, maar dat vindt Hans de Vries nu net zo aantrekkelijk. Slimme kinderen zijn de leukste die hij kent, en hij ergert zich aan de negatieve vooroordelen. Het zijn ook zulke stereotiepe beelden : verstrooid, onhandig, brilletje…

Slim zijn, heeft hopen voordelen : het gemak en de snelheid waarmee iemand zich nieuwe dingen eigen maakt, bijvoorbeeld. Meestal gaat begaafdheid samen met gezond zijn, zelfbewust en sportief. Maar heel intelligent zijn, heeft één nadeel dat kan uitgroeien tot een ware handicap : kwetsbaarheid. Zo’n kinderen zijn verstandelijk vooruit, maar emotioneel zijn ze gewoon op leeftijd. Ze begrijpen en analyseren, bijvoorbeeld, nieuwsberichten die leeftijdgenootjes boven hun pet gaan. ?Gewone? kinderen zijn vaak gelukkiger, en rücksichtlos blij, omdat ze geen besef hebben van wat er gaande is. Daardoor heeft een hoogbegaafd kind het vaak lastig om aansluiting te vinden bij klasgenootjes. Een eersteklassertje dat het verstand heeft van een kind van vierde leerjaar, vindt geen aansluiting bij leeftijdgenoten, en vierdeklassers zoeken niet gauw contact met zo’n kleintje van het eerste. Het is dus oppassen geblazen dat zo’n kind niet sociaal geïsoleerd raakt.

SUKKELSTRAATJE.

Moeten slimme kinderen dan naar aparte scholen ? Volgens De Vries zeker niet. Hij is tegen verenigingen als Mensa, een club van mensen met een hoog IQ die zich van de wereld isoleren alsof zij Ubermenschen zijn. En de toestanden in Amerika waar elke zichzelf respecterende school aparte programma’s heeft voor the gifted and talented dragen zijn goedkeuring niet weg : leraren selecteren de leerlingen die er toegang toe hebben, en ouders doen hun uiterste best om hun kinderen erin te krijgen. Het kind gaat bijna voor loser door als het niet tot zulke programma’s doordringt. Een hoogbegaafd kind is eerst en vooral een normaal kind, zegt De Vries, en dat mag je niet bij voorbaat problematiseren. Vijf procent van alle mensen heeft een IQ van 125, het is dus niet zo uitzonderlijk. In elke klas zit er zo wel minstens één leerling. Stuur die liefst naar een gewone school met een goed niveau en met extra aandacht voor slimme leerlingen. Differentiatie, dat moet er zeker komen. Zoals die er zeer terecht voor minderbegaafde kinderen is, zou die er ook voor hoogbegaafden moeten zijn.

Van kinderen die bovengemiddeld presteren, wordt vaak gedacht dat zij geen bijzondere begeleiding nodig hebben : door hun voorsprong redden ze het wel. Als ze al zorg behoeven, dan dienen ze te worden afgeremd, gecorrigeerd en kort gehouden. Maar zo is het niet, weet men nu. Het kind raakt in een sukkelstraatje, en dat gaat van onderpresteren en spijbelen, over drugs en drank, tot zelfmoord toe. Hoge intelligentie en angst zijn met elkaar vervlochten, zegt Hans de Vries. Bij intelligente mensen liggen neurosen op de loer, omdat ze zijn opgezadeld met een riskant spanningsveld tussen emotie en intelligentie. Té veel denken, kan afglijden naar piekeren, waardoor ?problemen? buitenmaatse proporties aannemen : pietluttigheden als dikke knieën veroorzaken een lijden als was het mishandeling.

Ons verstand werkt niet alleen maar logisch en rationeel : waarnemen en denken wordt gestuurd door stemmingen en emoties. Wat je ziet, wordt bepaald door hoe je het ziet. Ieder mens is innerlijk gespleten : hart en verstand, emotie en intellect. Maar meer dan bij de gewone mens, is de psyche van de intellectueel een vat vol tegenstrijdigheden. Freud had destijds ook een verklaring voor de gespletenheid van de mens. Volgens hem bestond de persoonlijkheid ook uit drie delen : instincten en emoties ( es), het geweten ( superego) en het ik ( ego). De wetenschap zat niet stil en zocht de voorbije tien jaar naarstig naar de menselijke beweegredenen, waar ze vandaan komen en waarom we ze nodig hebben.

SLORDIG.

De moderne neurobiologie stelt dat de menselijke gespletenheid het gevolg is van de gespletenheid van zijn zenuwstelsel. Onze hersenen zijn geen eenheid, zeggen neurobiologen, maar drie afzonderlijke delen, die door de evolutie bijzonder slordig werden opeengestapeld in onze hersenpan. Het alleroudste gedeelte van onze hersenen, ons reptielenbrein, heeft te maken met overleven. Het regelt reflexen en instincten zoals angst, slapen en waken, eten, drinken en seks. Daarna kwam ons lymbisch systeem, dat te maken heeft met emoties, met niet-verbale communicatie of lichaamstaal : ons zoogdierenbrein. Miljoenen jaren pas onlangs, gezien de duur van de evolutie kregen we er de neocortex bij : een mensenbrein in de grote hersenen dat ons in staat stelt tot denken en spreken.

De mens is dus beide samen, mens én dier, en meer dier dan mens. Afhankelijk van de omstandigheden functioneren we dan weer op het ene, dan weer op het andere niveau. Bij (vermeend) gevaar, bijvoorbeeld, reageert het dier in ons met een adrenalinestoot die maakt dat we sneller kunnen vluchten, en met opgetrokken wenkbrauwen die het gezichtsveld verwijden zodat we beter zien waarheen. Gelukkig en tevreden zijn, gebeurt ook niet met ons intellect. De dingen des levens zijn trouwens te belangrijk om alleen aan intelligentie over te laten. Bij belangrijke zaken wordt het intellect van nature zelfs niet eens ingeschakeld. Waarom kies je die partner of dat huis ? Omdat je je er goed bij voelt, om simpele, vluchtige redenen. Ons reptielen- en zoogdierenbrein is de oorzaak van het meest onredelijke gedrag, sneller dan de ratio, impulsiever en sterker. Een gevoel van sympathie en een indruk van wantrouwen zijn intuïtief, ze zijn er veel eerder dan de kennis of het weten waarom. Ook levensvreugde en liefde kortom, wat een mens gelukkig maakt liggen allemaal op dat dierlijke, emotionele niveau. Dat niveau onder de knie hebben, is het belangrijkste.

Maar zogenaamde cultuur heeft het dier in ons verdrongen. Kant zei dat de mens een redelijk wezen is, maar Nietzsche stelde dat wij bezig zijn mens te worden, maar nog steeds dieren zijn.

WARME WIEG.

Sinds vorig jaar staat in de Verenigde Staten een boek op de bestsellerslijsten, waarvan de Nederlandse vertaling ook hier in de boekentoptien staat. In ?Emotionele Intelligentie? heeft Daniel Goleman, psycholoog en wetenschappelijk journalist van The New York Times, alle recente onderzoeken gebundeld over de invloed van menselijke emoties op menselijk handelen. Zijn conclusies : het IQ is veel te lang overroepen, hoge intelligentie is geen garantie voor succes, en emotionele vaardigheden zijn belangrijker dan intellectuele. Intellect en emoties moeten elkaar perfect in balans houden, want waar sta je met je hoog intelligentiepeil als je je emoties niet in de hand hebt ? Je IQ bepaalt slechts voor 20 procent de kansen op succes in het leven, voor de resterende 80 procent bepalen andere factoren hoe je het er in leven en werk vanaf brengt, zoals maatschappelijke kansen, toeval en emotionele intelligentie. Dat laatste behelst onder andere motivatie : je mag zo slim zijn als je wil, maar als je elke dag tot de middag in bed ligt en daarna niet weet wat te doen, is de kans klein dat je iets verwezenlijkt.

Emotionele intelligentie betekent volgens Goleman ook : kennis van de eigen emoties en die van anderen, en die ook in goede banen kunnen leiden. Met andere woorden : leren omgaan met je eigen woede en angst, met frustratie en eenzaamheid. Die emoties ook onderkennen bij anderen is empathie, als buffer tegen wreedheid. Empathie, dat is wat kinderverkrachters en psychopaten missen.

Intelligentie is aangeboren, is een gave van de natuur. Net als fysieke eigenschappen is ze erfelijk, dat betwist niemand. Maar het sociaal milieu bepaalt mee de ontwikkeling van het geërfde potentieel. Als je vanaf je geboorte lichamelijk ondervoed blijft, bereik je nooit je groeipotentieel. En als elke bijzin wordt bestraft met een draai om je oren, leer je nauwkeurig formuleren snel af. Er wordt geredetwist over het aandeel van aanleg en van opvoeding, maar beide tellen. Dat staat vast, al zitten die twee elkaar geregeld in de haren. Wat opvoeding betreft, spreekt De Vries van het warmewiegsyndroom. Maatschappij, onderwijs en opvoeding werden almaar kindvriendelijker, kinderen worden zeer beschermd opgevoed, en ze krijgen alles wat ze nodig hebben. Niet alleen materieel, ook in de vorm van persoonlijke aandacht, zorg en liefde.

Vroeger ook nog in de jaren vijftig en zestig was opvoeden iets natuurlijks. Daarin verschilde de mens niet zoveel van de schildpad, de regenworm en de pissebed, dixit De Vries. Nu proberen ouders het zo goed mogelijk te doen, en ze zijn doodsbang om fouten te maken. Ze denken er zoveel over na dat ze niet meer weten hoe het moet. Die bezorgdheid is een collectief verschijnsel, een culturele evolutie in ons deel van de wereld. Niet onlogisch, want ze hebben geen zes kinderen meer. Eén gouden godswonder of twéé oogappels kunnen ze beter in het oog houden en in de watten leggen. In hun ijver om hun kinderen perfect op te voeden, houden ze hen weg van alle mogelijke frustratie, en ze geven hen geen verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld bij huishoudelijke klusjes. En de ouders bemoeien zich met alles : met het kind, zijn belangstellingen en zijn vrije tijd, met het onderwijs… De prestatiedwang wordt steeds groter. Het kind, bron van trots, moet alles snel en goed kunnen : lopen, lezen, schrijven. Om verantwoordelijkheid, zorgzaamheid, goede manieren hebben, maken ze zich geen zorgen. Ze willen resultaten zien, zwart op wit, van in het eerste kleuterklasje. Al was het maar een opgeplakte paddestoel, want anders vragen ze zich af : wat doet zo’n kind de hele dag ?

Griet Schrauwen

?Intelligente kinderen?, Hans de Vries, Ambo ’96.?Hagar, een hoogbegaafd meisje?, Ina Barreveld, Ambo ’96.BEKINA : (03) 322.71.27.?Emotionele Intelligentie,? Daniel Goleman, Contact ’96.

Over hoogbegaafde kinderen bestaan stereotiepe beelden. Een hoogbegaafd kind is eerst en vooral een normaal kind, beweert de Nederlandse psycholoog Hans de Vries.

Hoogbegaafde kinderen zijn kwetsbaar.

Hans de Vries : Het is een modeverschijnsel : vroeger was een kind met schoolklachten leesblind, nu is het hoogbegaafd.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content