Mijn honderd dagen in Molenbeek

DE AL KAHLIL-MOSKEE De grootste moskee van Molenbeek was ooit een parkeergarage.

Sinds de aanslagen in Parijs woont en werkt reportagemaker Eric Goens in Molenbeek, voor de gelijknamige vierdelige reeks die vanaf volgende week maandag te zien is op één. Na drie maanden Molenbeek schrijft hij voor Knack over zijn avonturen in de beruchtste gemeente van België.

Het is vrijdagavond, 13 november. Ik moet naar een feestje in een vrijgezellenloft, op de grens van Koekelberg en Molenbeek. Veel journalisten aanwezig, en dus veel gin-tonic, veel sterke verhalen en nog meer roddel en achterklap. De baas van de nieuwsdienst is er ook. Ik maak een flauw grapje dat de wereld vanavond mag vergaan: de fine fleur van zijn nieuwsdienst is aanwezig en desgewenst inzetbaar.

Het is kort na negen uur als het gezoem van de pushberichten plots de muziek overstemt. Een aanslag in Parijs. En mogelijk een gijzeling in een theater. Het televisietoestel wordt naar het midden van de leefruimte gerold: één aanslag wordt meerdere aanslagen, inclusief tientallen, mogelijk honderden doden en een schier eindeloze reeks aan locaties: Stade de France, Rue de la Fontaine au Roi, Rue de Charonne, Théâtre du Bataclan. Het lijkt alsof de hele lichtstad in brand staat.

De flessen zijn intussen opzijgeschoven, de muziek is verstomd. De hoofdredacteur banjert door de kamer: hij belt zijn hele adressenlijst op, zoekt naar mankracht om extra nieuwsuitzendingen te maken, en naar gelegenheidscorrespondenten. Het late nieuwsbulletin begint, de berichtgeving blijft gefragmenteerd, al geeft de concurrerende nieuwsdienst voorlopig nog geen teken van leven.

Terwijl het feestje vervroegd wordt opgebroken en het gezelschap in colonne naar de nieuwsdienst vertrekt, blijf ik mij vergapen aan de CNN’s en Al Jazeera’s van deze wereld. De link met ‘9/11’ wordt gelegd, met Charlie Hebdo ook, zelfs met Verviers. Het is intussen een uur of drie, als ik een Amerikaanse nieuwsanker zijn kaken hoor breken op ‘Moulinbeek’. Hij zegt het niet, hij vloekt het.

Een paar dagen later sta ik opnieuw in Molenbeek, ditmaal in het gezelschap van een cameraploeg en vooral met meer vragen dan antwoorden. De komende drie maanden hebben we een huis gehuurd in Molenbeek, in de rue Deschampheleer, een typische straat in staat van verval op vijf minuten lopen van het gemeentehuis, en dus ook van de flikken en de Abdeslams.

De nationale en internationale pers bivakkeren daar al enkele dagen, op en rond het gemeenteplein, sommigen zelfs letterlijk op de stoep van wat intussen het beroemdste huis van Molenbeek is geworden, dat van Salah, Brahim en Mohamed Abdeslam. Het is een vreemd aanzicht: hoofdzakelijk buitenlandse cameraploegen die in gemolesteerd Frans elke voorbijganger aanklampen alsof ook hij of zij een alibi voor die vrijdagavond in Parijs moet opbiechten. Het leidt bij de lokale bevolking in geen tijd tot een onwaarschijnlijke degout van alles wat ook maar enigszins op een journalist lijkt.

Ik laat het gemeenteplein links liggen en loop op goed geluk de Schoolstraat in. Op de hoek met de Parelstraat ligt het Marokkaanse theehuis ‘Club Bienvenue’. Een vzw, évidemment. Clichés zijn er om gerespecteerd te worden. Maar ook al klinkt de naam veelbelovend, ook hier zijn we voorlopig niet welkom. Ook onze camera en onvermijdelijke Samson-microfoon zullen nog wekenlang hoofdzakelijk aversie opwekken.

Drie keer Mekka

Dan maar naar de buurman, de slager. Mohammed Bouzerda is een op het eerste gezicht wat karikaturale Marokkaan: kort gestuikt en hoekig, foute roze trui, rad van tong en licht ontvlambaar. Boucherie Bouzerda is een familiezaak, van vader op zoon, intussen bijna dertig jaar lang. Vader Abdeloihab Bouzerda streek eind jaren zestig in België neer, eerst in Anderlecht, daarna verkaste hij met zijn gezin van tien naar Molenbeek. In de plaatselijke gemeenschap is Abdeloihab een man met aanzien, wegens maar liefst drie keer op bedevaart geweest naar Mekka. Sindsdien heet hij Abdeloihab Haj-Bouzerda, Het is een soort van eretitel, dat voorvoegsel. Sir Bouzerda, maar dan op zijn Berbers.

‘La maison du kefta’ prijkt er op de luifel van Boucherie Bouzerda, het gehakt met Marokkaanse specerijen is de onbetwiste specialiteit van het huis. Mohammed wijdt me in de geheimen van de halal keuken in: Marokkaanse boudins, verschroeide koeienpoten, gehakt à la façon de papa, maar ook gewoon kip of worst. Alles, behalve varkensvlees, weliswaar met een bijna poëtisch mooie uitleg. Want het veto tegen het varken heeft eigenlijk weinig of niets te maken met de misvatting dat het een smerig beest zou zijn, verduidelijkt Mohammed, het varken is namelijk het dier dat het meest op de mens lijkt. U hoeft dat niet al te letterlijk te nemen, het heeft vooral te maken met pakweg de huid en het hart van het varken die vaak worden gebruikt om defecte menselijke onderdelen te vervangen: ‘Als wij geen varken eten, is dat dus in de eerste plaats een kwestie van respect’, verduidelijkt de slager. Het kan aan mij liggen, maar als een slager zoiets zegt, ben ik geneigd dat te geloven.

Parijs maakt hem boos, verdrietig vooral, tot op het randje van een depressie. Het werpt hem 25 jaar terug in de tijd, zegt Mohammed, toen hij op zaterdagavond op stap ging in Brussel en aan de voordeur van een kroeg of een dancing geregeld op het bordje ‘défendu aux chiens et aux Arabes’ botste. Hij klopt met gebalde vuisten op zijn comptoir om het nieuwe onrecht dat hem vandaag wordt aangedaan. Een half of een heel dozijn terroristen maken Molenbeek niet.

Als ’s anderendaags minister van Binnenlandse Zaken Jan Jambon zijn ronkende verklaring aflegt dat hij Molenbeek desnoods huis per huis zal komen opkuisen, trommelen de vuisten van Mohammed zo mogelijk nog harder op de toonbank: ‘Waarom viseren jullie een hele gemeenschap? Na de affaire-Dutroux hebben wij toch ook niet tegen onze kinderen gezegd dat elke Belg een pedofiel is? Dat is exact wat jullie vandaag met ons doen vanwege die paar criminelen in Parijs.’

Ik koop een halve kilo gehakt, inclusief fissabilah, die extra vijftig gram die ook elke Belgische slager ongevraagd aan je bestelling toevoegt, met dat verschil dat je er bij de Marokkaanse slager niet voor hoeft te betalen. Vijftig gram op kosten van Allah. Ik krijg een insjallah, een warme knuffel en de goedkeuring om de komende dagen geregeld langs te komen.

En zo wordt Mohammed mijn steun en toeverlaat tijdens mijn maandenlange zoektocht door Molenbeek. Hij zorgt ervoor dat we alsnog bienvenu zijn bij de buren van het theehuis, hij rijdt met ons naar het halal slachthuis en hij introduceert ons bij Mohamed Toujgani, de imam van de Al Khalil-moskee, in de Delaunoystraat in Molenbeek.

FC Imam

Eind november sta ik voor het eerst aan de stalen toegangspoort van Al Khalil. Het is de grootste moskee van Molenbeek, in wat ooit een immense parkeergarage was: het bord ‘parking public’ hangt nog altijd pontificaal boven de ingang, met plaats voor ruim 1500 gelovigen. Het is ook en vooral een moskee met een dubieuze reputatie: Abdelkader Belliraj was hier kind aan huis, de huisvader-terrorist uit Evergem die levenslang kreeg voor zes politieke moorden in Brussel, eind jaren tachtig. Zelfs de Moslimexecutieve leeft op gespannen voet met Al Khalil, vooral dan met imam Toujgani die het verwijt krijgt dat hij te conservatief, te eigengereid en te gesloten is. Niet onbelangrijk detail: Ook na veertig jaar in België is de imam nog altijd eentalig Arabisch.

En toch worden mijn ontmoetingen met Toujgani één langgerekte en welgemeende opération de charme. De imam gaat bovendien geen enkele hete aardappel uit de weg, ontvangt ons thuis met vrouw en kinderen, gedoogt ons op de wekelijkse bijeenkomst van de Belgische imams in zijn ambtswoning én nodigt ons als toemaatje uit op de voetbaltraining van FC Imam, de voetbalploeg met tien Belgische imams die zich wekelijks in het zweet sjotten in een geblindeerde trainingszaal in Molenbeek. Als ik Toujgani vraag hoe het komt dat hij na veertig jaar nog altijd geen woord Frans, Nederlands of Engels praat, slaat hij een deemoedig mea culpa. ‘Ik schaam mij oprecht,’ klinkt het, ‘maar ik wil het nog altijd proberen.’

Het zal bij de volgende ontmoeting een hilarische scène opleveren: Franse les voor de imam, belofte maakt schuld, met een handboek voor achtjarigen, weliswaar met horten en stoten: ‘Oen fleur, oen fille, oen maison’. Hij maakt er een erezaak van, belooft hij, dat alle imams ná hem perfect de beide landstalen zullen lezen, spreken en begrijpen. En hij reikt de hand: ‘Ik nodig alle politieke en religieuze leiders uit om samen te zitten, we zullen de problemen alleen maar kunnen oplossen als we ze samen aanpakken.’ Bij elk afscheid slaat de imam een uitgelaten high five, het worden bewogen ontmoetingen met de minister-president en de aartsbisschop.

Oude Belgen

Een heel ander geluid krijg ik te horen bij de ‘oude Belgen’ van Molenbeek. Bij Irène en Jean, de kranige zeventigers die al veertig jaar in de conciërgewoning van het Edmond Machtensstadion wonen, de thuishaven van vierdeklasser RWDM. En bij Marc, de garagist in de Rue de Bonne, bekend in Molenbeek en omstreken, intussen al drie generaties lang. Zelfs Salah kwam er tot voor kort met zijn auto langs.

Heel anders dan Irène blijft Marc nog enigszins hoopvol en genuanceerd: het probleem ligt in de moskeeën, vertelt hij, al vindt hij het vandaag al bij al nog meevallen in Molenbeek. ‘In de jaren negentig was het veel erger’, luidt het.

Irène daarentegen wil nog liever vandaag dan morgen vertrekken uit Molenbeek. Het is eigenlijk nooit anders geweest: ‘Ik woon hier al veertig jaar tegen mijn goesting,’ zegt ze, ‘de dag dat ik in Molenbeek ben komen wonen, had ik beter mijn twee benen gebroken.’

Op de vraag om Molenbeek in vijf woorden te beschrijven volgen vijf synoniemen: ‘Vuil, niet proper, niet net, smerig en geen discipline’, maar Jean en zijn clubliefde houden haar in Molenbeek. Als Jean rond de jaarwisseling ernstig ziek wordt, durft ze drie weken lang haar huis niet uit. Ik bevrijd haar uit haar isolement, we gaan samen inkopen doen in de plaatselijke Delhaize en passeren onderweg café Les Béguines, het drugshol van de broertjes Abdeslam dat enkele weken voor de aanslagen in Parijs werd verzegeld. ‘We zijn hier niet meer thuis’, sist Irène. Ze heeft heimwee naar haar winkelstraat, de Gentse Steenweg, in de jaren tachtig nog een lappendeken van dure winkels en boetieks, de Champs-Elysées van Molenbeek. ‘Vandaag kun je daar alleen nog pita en tapijten kopen.’

En dan zijn er nog de bokskampioen, de hoofdinspecteur en de grafdelver. En Philippe en Françoise, de burgemeesters, de vorige en de huidige. Vooral het weerzien met papa Philippe levert een wel zeer bijzonder en uitermate geanimeerd gesprek op.

Het is maar een klein dozijn Molenbekenaars, een greep uit de tientallen mensen, jong en oud, bij wie ik de voorbije maanden over de vloer ben geweest. Soms met frisse tegenzin, soms met open mond, soms vol bewondering voor zoveel overgave en overtuiging. Het was een reis, een bewogen reis. Ik heb Molenbeek gehaat en ik heb van Molenbeek gehouden. Als het een troost mag zijn, alles beter dan onverschilligheid.

Hoerenzoon

Maar de haat was diep en intens voor al die keren dat ik een gevoel van onbehagen kreeg. Als voor de zoveelste keer een troepje jongeren mij, net als zovele anderen, zonder de minste aanleiding voor hoerenzoon begon uit te krijten en onverbloemd riepen dat ze mijn moeder wilden neuken. Als de gemiddelde Berberse verkeershooligan tegen waanzinnige snelheid door de veel te smalle straten scheurde of gemakshalve zijn wagen dubbel parkeerde. Of als een jonge nozem aan de ingang van de moskee een vrouwelijke medewerker de toegang tot de moskee probeerde te ontzeggen. Op zulke momenten krijg je begrip voor de Irènes van Molenbeek en voor al diegenen die Molenbeek een bikkelharde en vaak ronduit racistische enclave vinden. Bij dezen, een welgemeende fuck you aan alle geitenwollensokken die ziende blind zijn en manmoedig blijven proberen om een deel van de realiteit op flinkse wijze onder de mat te vegen.

Maar even vaak was de liefde net zo groot. Voor die warme gemeenschap, waar Mohamed en de zijnen de poort naar de wereld willen opengooien. Waar de imam eerlijk en charmant de hand reikt naar de gemeenschap die hen niet kent en niet begrijpt. Waar de thee en de couscous beter smaken dan waar dan ook.

Tot voor dat feestje op een vrijdagavond in de vrijgezellenflat had ik nauwelijks een voet in Molenbeek gezet. Een enkele keer op doortocht, met de auto, zo snel mogelijk en automatisch vergrendeld over de Gentse Steenweg, richting snelweg. Vanaf nu zal ik vertragen. En uitstappen. Om een halve kilo gehakt te gaan kopen bij boucherie Bouzerda.

Het ga jullie goed, Molenbeek. Tot ziens.

DOOR ERIC GOENS

Bij dezen, een welgemeende fuck you aan alle geitenwollensokken.

‘Na de affaire- Dutroux hebben wij toch ook niet tegen onze kinderen gezegd dat elke Belg een pedofiel is?’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content