Het onderwijs gaat te veel over macht en structuren en te weinig over kansen voor kinderen, vindt Raymonda Verdyck, hoofd van het gemeenschapsonderwijs. ‘Laat kinderen van zo veel mogelijk proeven om te ontdekken welke richting ze uit willen, en beslis als ze 14 zijn.’

Het gemeenschapsonderwijs, dat zichzelf GO! pleegt te noemen, hield een grote enquête om de politieke partijen in de aanloop naar de verkiezingen van 2014 wat inspiratie te geven. Meer dan 11.000 leerlingen, ouders, leerkrachten, bestuurders, directeurs en andere medewerkers van 1000 gemeenschapsscholen namen eraan deel. Wat zijn de topprioriteiten voor het GO!, was de vraag. Hoeft het te verbazen dat geld op één stond? ‘Investeren, niet bezuinigen’, is ook hier het devies.

Raymonda Verduyck, gedelegeerd bestuurder van het gemeenschapsonderwijs, is het er roerend mee eens. ‘Als de samenleving niet in onderwijs investeert, betaalt ze daar later de rekening voor. Mensen zonder diploma worden meer en sneller werkloos en dragen dat vaak hun hele leven mee. In de scholen leeft de indruk dat de overheid dat niet genoeg beseft. De budgetten die ze krijgen zijn niet echt riant – en al helemaal niet voor de schoolinfrastructuur en -uitrusting. Om de gebouwen van het gemeenschapsonderwijs behoorlijk in stand te houden is er 2 miljard nodig. De Vlaamse regering levert maar 40 miljoen per jaar.’

Ook het capaciteitsprobleem blijft pijnlijk. Jullie hebben zelfs kinderen moeten weigeren.

Raymonda Verdyck:Het gemeenschapsonderwijs telt dit schooljaar 3309 kleuters en leerlingen meer. Dat is positief, maar omdat onze scholen op verscheidene plaatsen vol waren, hebben we meer dan 2000 kinderen moeten weigeren. Het probleem is vooral acuut in grote steden zoals Brussel, Antwerpen en Gent. Iedereen beseft toch hoe belangrijk het is om kleuters zo vroeg mogelijk in de scholen te krijgen?

Dat plaatstekort brengt ook de vrije onderwijskeuze in het gedrang. Wie geen plaats vindt in het gemeenschapsonderwijs, heeft soms geen andere keus dan zijn kind naar het katholiek onderwijs te sturen. Dat ziet niet iedereen zitten.

Verdyck:Precies.Het probleem is dat de capaciteit per regio wordt bekeken. Is er in een gemeenschapsschool geen plaats meer, maar in een school van een ander onderwijsnet wel? Zo, dan is er genoeg capaciteit, is de redenering.

Het beroep van leraar krijgt weinig waardering. Waaraan ligt dat volgens u?

Verdyck: Niet zo lang geleden nam meer dan de helft van de 35.000 leerkrachten van de gemeenschapsscholen deel aan een welzijnsenquête. Wat sprong daar echt uit? De grote werk- en inkomensonzekerheid van jonge leraars, die vaak tijdelijke opdrachten krijgen.

Kijk, in de komende 10 à 15 jaar gaan duizenden leerkrachten met pensioen. Dat kunnen we niet alleen opvangen met de uitstroom van de lerarenopleidingen. We zullen mensen uit andere sectoren naar het onderwijs moeten halen. Zonder waardering van het beroep van leraar zal dat niet lukken, te beginnen met een correctere beeldvorming. Nu wordt van leerkrachten verwacht dat ze voor alle denkbare problemen een oplossing hebben. Tegelijk wordt er vaak in negatieve termen over onderwijs gesproken. Dat maakt het beroep niet aantrekkelijk.

De deelnemers aan de enquête willen dat leerkrachten beter én langer worden opgeleid. Terwijl een commissie van onderwijsspecialisten onderwijsminister Pascal Smet (SP.A) net heeft aangeraden om de opleiding níét te verlengen tot vier jaar.

Verdyck:Dat laatste is geopperd omdat in Frankrijk, Finland en elders in Europa aspirant-leraars een masteropleiding moeten volgen. Een goeie leerkracht moet de inhoud van een vak beheersen, didactisch sterk zijn, en pedagogisch de diversiteit in een klas aankunnen. Uit de enquête blijkt dat men betwijfelt of een driejarige bachelor daarvoor volstaat. Een van de problemen daarbij is de instroom. Voor veel studenten is de lerarenopleiding een tweede keuze. Anderen beginnen eraan met een vooropleiding – beroepsonderwijs en sommige richtingen in het technisch onderwijs – die geen ideale voorbereiding zijn om leraar te worden. Dat moet dringend worden aangepakt, bijvoorbeeld met een schakelprogramma.

Het gemeenschapsonderwijs heeft een ‘marktaandeel’ van 15 à 20 procent. Heeft het wel genoeg smoel om op te boksen tegen de dominante positie van het katholiek onderwijs?

Verdyck: Ik vind het onderwijs te belangrijk om het een markt te noemen. En ja, het gemeenschapsonderwijs heeft genoeg smoel, maar het heeft nog altijd een imagoprobleem. We zouden minder kwaliteit bieden, en vooral leerlingen uit lagere sociale groepen hebben. Het eerste wordt tegengesproken door de schooldoorlichtingen, en het tweede klopt ook al niet. Tegelijk ben ik er trots op dat we een hefboom zijn voor kinderen uit minder kansrijke gezinnen.

Waarin verschilt u van uw collega Mieke Van Hecke van het katholiek onderwijs?

Verdyck:We denken anders over de ontwikkeling van het kind. Mieke Van Hecke vindt dat het talent van een kind al vanaf het vijfde leerjaar van het lager onderwijs zichtbaar wordt en gestimuleerd moet worden. Ik ben een uitgesproken voorstander van een uitgestelde studiekeuze tot 14 jaar. Laat kinderen van zo veel mogelijk leergebieden proeven om te ontdekken welke richting ze uit willen.

Mijn droom is een onderwijs zonder netten, een onderwijs dat vertrekt van het kind dat alle kansen krijgt om zijn talenten te ontwikkelen. Maar ik weet ook wel dat een groot debat daarover voorlopig niet haalbaar is. Voor mevrouw Van Hecke heeft de katholieke levensbeschouwing een centrale plek in het onderwijsproject van het vrije net. Ik vind levensbeschouwing óók belangrijk, maar dan samen beleefd door kinderen die thuis worden opgevoed als katholiek, moslim, jood, boeddhist, sikh of in een andere geloofsovertuiging. Laat ze in de school leren om respectvol met elkaar om te gaan. Binnen het gemeenschapsonderwijs debatteren we of we de opdeling tussen zedenleer en de verschillende godsdiensten wel moeten handhaven.

Het gemeenschapsonderwijs telt nu 28 kleinere en grotere scholengroepen. Minister Smet wil tegen 2014 naar professioneel geleide scholengroepen van gemiddeld 6000 leerlingen. Stapt u daarin mee?

Verdyck: Het is maar de vraag hoeveel geld er voor die schaalvergroting zal zijn, maar we zijn het idee wel genegen. Met zulke scholengroepen kun je een beter beleid voeren op het vlak van personeel, infrastructuur en materieel. De scholen hoeven zich dan tenminste niet meer bezig te houden met lekkende kranen of een te hoge energierekening. Ze kunnen zich helemaal toeleggen op hun pedagogische verhaal.

Volgens een enquête van Knack lust een meerderheid van de leerkrachten het masterplan van minister Smet over de hervorming van het secundair onderwijs niet.

Verdyck:Het debat over dat plan is doodgemaakt met oneliners. Leerkrachten willen vooral weten wat het plan voor hen precies inhoudt. Maar dat hun reacties vooral zouden wijzen op behoudsgezindheid, dat blijkt niet uit onze enquête, hoor. Ze liggen wel degelijk wakker van grote vragen. Hoe kunnen ze hun leerlingen begeleiden naar de arbeidsmarkt of het hoger onderwijs? Hoe kunnen ze beter aansluiten bij de leefwereld van de jongeren? Hoe kunnen ze nieuwe technologieën het best gebruiken in de klas?

We proberen vooruit te lopen op de hervorming. Bijvoorbeeld met een soepeler leertraject: je beoordeelt een leerling pas na twee jaar, en wie blijft zitten hoeft niet alles wat hij al kent over te doen. Een ander voorbeeld is klasdifferentiatie: je werkt met kleinere groepen, die naargelang van het vak en het niveau van de leerlingen anders samengesteld zijn.

Dat laatste blijft een discussiepunt bij de uitvoering van het masterplan. Wat is het beste in de eerste graad: homogene of heterogene klassen? Wij zijn voor het tweede, omdat sterkere leerlingen de minder sterke kunnen meetrekken. Het sluit ook niet uit dat sterke leerlingen extra uitgedaagd worden, en dat we voor andere leerlingen specifieke inspanningen doen om ze te laten bijbenen.

Wat zijn volgens u de plus- en minpunten van de onderwijshervorming?

Verdyck: Positief is dat wordt gekeken naar het basisonderwijs, zodat het getuigschrift echt uitdrukt wat een kind na de lagere school kent en kan. Ook de brede eerste graad is goed: de uitgestelde studiekeuze en het opheffen van de scheiding tussen aso, tso, kso en bso. Het grote minpunt is dat scholen niet verplicht zijn om de veranderingen te volgen.

Gereputeerde katholieke scholen zullen vasthouden aan hun aso-onderwijs en sterke leerlingen van het gemeenschapsonderwijs afsnoepen?

Verdyck:(aarzelt) Dat is een vrije vertaling.

Maar is ze juist?

Verdyck:Ik ben bang dat er in een concurrentieel onderwijslandschap weinig zal bewegen, en dat scholen zich zullen blijven richten op wat in de hoofden van ouders het beste onderwijs is. Met de nadruk op het intellectuele als voorbereiding op hoger onderwijs. (op dreef) Maar zo stop je het watervalsysteem niet. Een onderwijs dat selecteert en segregeert draagt in de samenleving bij tot onderscheid en afstand tussen de top en de rest. Dat is niet mijn maatschappijbeeld.

Minister Smet wil nog dit schooljaar een website lanceren waarin een gekozen studierichting in het secundair onderwijs wordt gelinkt aan de slaagkansen aan een hogeschool of universiteit. De site zou ook de slaagcijfers per school geven. Een goed idee?

Verdyck:De gemeenschapsscholen zullen daar zeker niet slecht uitkomen, maar ik vind die website geen goed idee. Het zal voor het secundair onderwijs de school- en studiekeuze weer vervroegen. Achter een slaagcijfer in het hoger onderwijs gaat zoveel schuil: een minder geschikte vooropleiding, studiemotivatie, inzet enzovoort.

Alle onderwijsverstrekkers zijn het erover eens: de relatie tussen school en arbeidsmarkt kan niet één op één zijn. Waarom zou dat dan wel zo moeten zijn voor de doorstroming van het secundair naar het hoger onderwijs? Mijn mantra is dat elke school een goede school moet zijn. Of zoals socioloog Dirk Jacobs van de ULB het zegt: een slechte school moet je sluiten.

DOOR PATRICK MARTENS, FOTO’S TOM VERBRUGGEN

‘Onze leerkrachten zijn echt niet behoudsgezind. Ze willen gewoon weten wat het plan-Smet voor hen precies inhoudt.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content