De Fransen zijn niet langer meester in hun eigen Tour. En ook in het petanque werden ze gerold. Door een Belg uit Waterloo.

Morgen beginnen in Akita, Japan, de zesde World Games. Dat is de mondiale competitie voor niet-olympische sporten. Rolschaatsen, waterskieën, Ju-Jitsu, biljart, petanque. U en ik kunnen dat iets voor de vrije tijd vinden, voor anderen is het topsport met alles erop en eraan. Inclusief dopingcontrole.

Neem nu petanque. Balletje rollen, pastisje nippen, balletje weer oprapen, al dan niet met een magneetje. Ondertussen lonken naar de mooie vrouwen die voorbij flaneren. Ogen als het hart van een zonnebloem, geur van lavendel. En als u Hugo Claus heet, tussendoor op een nieuw vers kauwen.

Daar, in de zachte onderbuik van Frankrijk, begon het ook voor Michel Van Campenhout. ‘Ik was achttien toen ik petanque begon te spelen. Dat is vrij laat. Ik leerde het in Zuid-Frankrijk, op vakantie met mijn ouders. Mijn vader had daar al een reputatie. Voor de Fransen was hij die Belg die verdomd moeilijk te verslaan was. Hier, in Brabant, was hij één van de beste spelers.’

Zeventien jaar en zovele vakanties later staat Van Campenhout vrij eenzaam aan de top. In 2000 werd hij in het Portugese Faro wereldkampioen. Hij won ondertussen zowat alles wat er te winnen valt. Geen enkel toernooi in Frankrijk of hij ging er wel minstens één keer de eerste prijs wegkapen.

En zijn vrouw ook, weggekaapt uit Frankrijk. ‘Ze is française. Ik leerde haar kennen door het petanque. Ze is mee verhuisd naar België.’

Naar Waterloo, oh horreur.

Dáár, in de Drève Marguerite nummer 62, niet ver van de leeuw waar de Fransen in 1815 al eens zo smadelijk naar huis werden gespeeld, kun je Michel elk weekend zien petanque spelen. Op de oprit voor zijn huis. Een petanquebaan heeft hij niet. Minutenlang turen naar de vlaktegraad van de baan, elaboreren over de grofheid van de kiezel hoeft niet. Gewoon, balletje rollen, balletje rapen. En winnen. Altijd maar winnen.

Weinig mensen in Waterloo weten wie Michel is. ‘Toen ik in Portugal wereldkampioen werd, heb ik wel een telegram gekregen met felicaties van de schepen van Sport van Waterloo.’

‘O, ik zou het Belgisch kampioenschap nog vergeten. Die titel heb ik… wel, toch al enkele keren gewonnen.’ Hij zegt het met een oprecht bescheiden lachje.

Ook in de familie rolt le petit of le cochonnet, zoals het kleine rode balletje wordt genoemd, verder. Michels vrouw is nu kampioen van België. En Michels vader werd twee jaar geleden Belgisch kampioen bij de veteranen.

De familie Van Campenhout is het tellen van al die trofeeën een beetje moe. ‘Het wordt lastig om gemotiveerd te blijven’, vertelt Michel. ‘In september moet ik mijn wereldtitel verdedigen in Monaco. Maar daarna? Veel meer zit er niet meer in. De challenge is er af. Ik heb vrouw en kind, mijn werk – ik ben handelsvertegenwoordiger -, want van petanque kun je niet leven. Sommige Franse spelers kunnen het wel, maar zelfs al kreeg ik de kans, ik zou er wellicht voor bedanken. Dan wordt het een sleur. Na een tijd is het toch welletjes. Al mijn weekends, al mijn vakanties gaan aan petanque op.’

‘Dat is ook wel mooi, natuurlijk. Zo heb ik delen van de wereld gezien waar ik anders nooit geweest zou zijn. Tahiti, Réunion, en straks Japan. Eén van de grootste petanquelanden is Thailand. Dat komt omdat ze daar een koningin hadden die zo door het spel gefascineerd was dat ze het op de scholen liet invoeren. En zoals het Aziatische tijgers betaamt, wilden ze direct tot de top doorstoten. De Thaise ploeg is samengesteld uit soldaten. Kerels die betaald worden van ’s morgens tot ’s avonds petanque te spelen.’

‘Maar voor mij blijft het een kwestie van plezier en goût.’

‘C’est la Boule, la Boule, la Boule

Qui fait du monde la ronde’

(uit het Chanson des joueurs de boule, eind negentiende eeuw)

Excuses zijn er om zich van te bedienen. Dat weten de Fransen als geen ander. Ruim honderd jaar geleden al dichtten ze het heerlijke spel onder de platanen allerlei deugdzame effecten toe. De Parijzenaar Aimé Coussin, een boekhandelaar, wilde niet gezegd hebben dat hij het liefst van al onder de bomen balletjes rolde, dus had hij het over ‘ une excercise gymnastique‘. En ook: ‘ Le jeu de boule est un jeu plus sérieux que l’on ne pense, pour l’amour propre des bon joueurs.’

Zelfs politici kwamen er aan te pas om de deugden van het spel te prijzen, zoals de scheikundige Raspail (1794-1878) deed: ‘ Si vous n’avez pas les moyens d’avoir un cheval pour monter, il vous faut des boules pour les faire rouler, ça vous échauffera le sang et réanimera les humeurs.‘ Ongetwijfeld bezat Raspail zelf een paard.

Was het goed voor het bloed, het spel diende ook de moraal. Of behoorde dat toch te doen, vond de reeds genoemde Coussin. Uit de door hem uitgedokterde spelregels kun je afleiden dat de zeden op de baan behoorlijk ruw kon zijn. Dat had veel te maken met het ontbreken van eenduidige regels, eind negentiende eeuw.

Ieder speelde het jeu de boule – het heette toen overigens nog niet petanque – een beetje op zijn manier. Met vele betwistingen van deze of gene worp tot gevolg. En wie het ooit zelf heeft gevoeld, weet dat zo’n bal hard aankomt.

Trop is trop‘, moet Coussin gedacht hebben en hij zette het oudst bewaard gebleven reglement op papier, ten behoeve van de société waarin hij zelf dagelijks zijn balletje ging rollen. Dat het nodig was om heel precies te zijn, mag blijken uit artikel 13: ‘ Quand on demande aux joueurs, combien de boules ont-ils à jouer, il doivent repondre juste.’

In artikel 20 maant Coussin zijn medespelers tot voorbeeldig gedrag aan. Ook in het spel zal de Fransman zijn gevoel voor waardigheid niet laten verslappen. Een balletje rollen gebeurt in het openbaar, onder het oog van vrouwen en kinderen. Derhalve zijn krachttermen en ‘ de mots grossiers‘ uit den boze op de baan, want – zo schrijft Coussin – ‘ ça pourrait nuire à la civilisation‘. Gebeurt het toch, dan stelt Coussin volgende sancties voor: een blaam voor wie één keer een grove bek opzet, ‘ trois jours à pieds, qui veut dire, trois jours sans jouer‘ als het opnieuw gebeurt, acht dagen speelverbod bij een derde keer, en onherroepelijke uitsluiting als het echt niet wil beteren met dat gevloek en getier.

‘Stress’, weet huidig wereldkampioen Michel Van Campenhout, ‘is de grootste vijand van het spel. De jongste keer dat het wereldkampioenschap in België werd georganiseerd, op de Heizel in 1995, heb ik daardoor verloren. Ik was de absolute favoriet, al las je dat alleen in de Franse pers. Maar toen stond ik daar met die ballen, voor eigen publiek, en ik begaf het.’

***

Michel is nu 35. Dat is een leeftijd waarop de meeste topsporters het loodje leggen. Sommigen blijven voortdoen en worden dan zielige schimmen van hun vroegere zelf.

Met petanque daarentegen kun je doorgaan tot op je sterfbed. Als de gewrichten nog meewillen tenminste, en het oog scherp genoeg blijft om le petit in het vizier te houden. Meer zelfs, het petanque in zijn huidige vorm hebben we aan een gehandicapte te danken.

Dat zit zo. In het vissersstadje La Ciotat, tussen Marseille en Toulon, speelden de dorpelingen hun jeu de boule zoals overal elders in de Provence. Het spelletje heette dan ook le jeu provençal. Spelregels waren er nauwelijks. Wie wou, mocht zelfs een aanloopje nemen om de ballen wat extra zwier mee te geven. Omstaanders kregen voor 0,05 Franse franc een stoeltje. Maar omdat er ook niet echt een afgebakende baan was, stuiterden die ballen vaak tussen stoelpoten, rokken en kuiten. Op vraag van de spelers doekten de gebroeders Pitiot, de uitbaters van de ballentent, de stoelen op. Dit dan weer tot ongenoegen van een van de oudste spelers in het gezelschap, een zekere Jules Le Noir. Jules kon al een tijdje niet meer, ging gebukt onder reuma. Om hem te plezieren stonden de gebroeders Pitiot toe dat hij zijn balletjes zittend rolde, vanop zijn stoel.

De volgende dag bedacht Jules evenwel nog iets leuker: spelen met ‘ les pieds tanqués‘, de voeten naast elkaar. Want rechtopstaan kon Jules nog net, maar lopen dus niet meer.

Jules rolde nog lang en gelukkig en hij raakte nog vele cochonnettekes. En zo dus, van les pieds tanqués kwam uiteindelijk het petanque. In La Ciotat hebben ze in 2000 de negentigste verjaardag van Le Noirs wederopstanding gevierd.

‘Er staat geen leeftijdsgrens op het petanque’, zegt Michel. ‘Al zijn de beste competitiespelers nooit ouder dan 45. Dat komt omdat die toernooien meestal een weekend duren. Dan speel je van ’s morgens vroeg tot diep in de nacht. Dus is het logisch dat de oudere spelers het eerst afhaken. Veel Franse spelers zijn het na een tijd ook moe om de hele wereld af te reizen. Ze keren dan terug naar hun petanquebaan onder de bomen in hun dorp.’

Balletje rollen, pastisje nippen, balletje oprapen.

***

In de club van Aimé Coussin werd je misschien niet geboren, je stierf er wel. En zoals het balletje rolde, wilde Coussin de aflijvigen ook uitgeleide doen: sierlijk, waardig.

Le dernier devoir de l’amitié sera de conduire l’ami à sa dernière demeure‘, schreef hij voor.

Dat was geen vriendelijke bede, maar een bevel. Bij de uitvaartplechtigheid dienden twee clubleden aan de poort van de begraafplaats met een ledenlijst post te vatten. Zij stipten aan wie de aflijvige een laatste bal, pardon, eer kwam bewijzen.

‘De afwezigen krijgen een boete van één franc, te storten in de kas van de société‘, schreef Coussin. ‘Excuses worden niet aanvaard. U zal zeggen: ik was met vakantie. Een ander zal zeggen dat hij op de buiten was, nog een ander ziek. Een ander dat hij het overlijdensbericht niet op tijd heeft gekregen, weer een ander dat hij verhuisd was. Welnu, zeg wat u wilt, maar weet: Un franc, et vous êtes excusés. Il n’y aura celui qui sera mort, qui ne payera pas.

Het hier geciteerde reglement voor le jeu de boule van Aimé Coussin staat integraal op www.petanque.org. Ook www.berceau-petanque.com biedt een interessante toegang tot de wondere wereld van het balletje.

Filip Rogiers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content