De Lumumbacommissie in de Kamer gaat de laatste rechte lijn in. Na het historische werk moeten de politieke aanbevelingen volgen. Een voorlopige balans.

Een tiental dagen geleden leek nog eens een bommetje te barsten toen het VTM-journaal uitpakte met een bewering uit het toen pas verschenen boek Koning en Onderkoning van Gui Polspoel en Pol Van den Driessche. Uit deze ‘primeur’, die nog even nasmeulde in Het Laatste Nieuws, viel af te leiden dat wijlen koning Boudewijn indertijd zo goed als zijn fiat had gegeven aan het plan om Lumumba te vermoorden. Bij nader toezien bleek het te gaan om een allusie op een document dat al maanden geleden in de openbaarheid was gekomen, maar kennelijk niet in alle knipselmappen belandde. ‘Een blamage voor de media’, aldus een parlementair medewerker over de opwinding van vorige week.

Het is een anekdote, die misschien het voordeel heeft dat ze weer wat publieke belangstelling voor het werk van de commissie kan opwekken. Die moet namelijk tegen 16 november haar eigen eindrapport klaar hebben. Daarin wordt ze geacht, op basis van het onderzoek van de historische feiten, een reeks politieke aanbevelingen te formuleren. Commissievoorzitter Geert Versnick is alvast vol lof over het werk dat de experts voor zijn commissie hebben verricht en kijkt al even optimistisch tegen de politieke finale aan.

Toen eind 1999 de plannen rezen om de commissie op te richten, bleek de noodzaak of zelfs maar de wenselijkheid ervan nochtans allerminst vanzelfsprekend. De aanleiding was de publicatie van het ophefmakende boek De moord op Lumumba, waarin Ludo De Witte de cruciale rol van de toenmalige Belgische regering, geleid door de christen-democratische premier Gaston Eyskens, in de moordplannen tegen Lumumba sterk in de verf zette. Loste het boek niet alle vragen omtrent de moord op, duidelijk was wel dat de aloude thesis _ een ‘zaak van Bantoes’, een politieke afrekening onder Congolezen _ niet langer stand kon houden.

GEEN POLITIEKE SPELLETJES

Aan het historische sérieux van De Wittes boek viel amper te twijfelen, wat parlementaire vragen uitlokte, die uiteindelijk de gedachte deden ontstaan om de hele zaak door een onderzoekscommissie te laten uitspitten. Dat riep bij de CVP van toen al snel de vrees op dat de Lumumba-commissie zou neerkomen op een zoveelste wapen van de nieuwe paars-groene coalitie tegen de van de macht verdreven christen-democraten.

‘Dat het gaat over een zaak van veertig jaar geleden’, zegt Versnick, ‘is enerzijds een handicap, want veel mensen en documenten zijn inmiddels verdwenen. Maar anderzijds is het ook een luxe, omdat we er met voldoende afstand tegenaan kunnen kijken. De commissie diende niet voor politieke spelletjes en bovendien waren alle traditionele partijen bij de zaak betrokken. De sfeer waarin we konden werken bleek al snel, anders dan in veel andere onderzoekscommissies, meestal vrij sereen en collegiaal. En het klopt dat sommige commissieleden blijk gaven van meer ijver, belangstelling en inzet dan andere, maar dat is eigen aan elke parlementaire commissie. Ik zou me in het geheel niet in het gedrang gebracht voelen als nu in de zaak-Lumumba een liberaal in een kwaad daglicht zou komen te staan. Wat die ook mocht hebben gedaan, ik voel me daar in het geheel niet verantwoordelijk voor. Ik kan daar nu een zeer gedepassioneerd oordeel over vellen.’

Het ontbrak de commissie nochtans niet aan gloedvolle momenten. In september nog beschuldigde Daniel Bacquelaine (PRL) Ludo De Witte tijdens een hoorzitting van ideologische vooringenomenheid. Anderen _ in de commissie bijvoorbeeld Jef Valckeniers (VLD) _ uitten geregeld hun twijfels over de goede zin van het commissiewerk zelf, omdat het nu eenmaal over een oud dossier gaat, dat vandaag elke politieke relevantie zou missen.

‘Het zou natuurlijk leuk zijn’, aldus Versnick, ‘mochten we in de moordzaak de smoking gun kunnen vinden, maar dat zal wel niet. De details interesseren me ook niet echt. We hebben ze wel nodig, maar daar gaat het niet in eerste instantie om. Waar het de commissie om te doen moet zijn, is hoe het dossier politiek is behandeld, wat de omstandigheden waren waarin alles gebeurde. Ik kan natuurlijk niet op de conclusies vooruitlopen, maar we zullen ongetwijfeld op een gedeelde verantwoordelijkheid uitkomen. Het is de opdracht van de commissie om een politieke analyse te maken, waarbij we de politieke fouten zo gedetailleerd mogelijk moeten vastleggen. Dan moeten we het hebben over het optreden van de regering, over de relatie van het staatshoofd en diens omgeving met de politiek, de controle door het Rekenhof wanneer het gaat over de aanwending van geheime staatsfondsen, enzovoorts. In een tweede fase moeten we tot aanbevelingen komen om een herhaling van die fouten te vermijden.’

Versnick ziet evenwel nog een derde dimensie in het eindrapport van zijn commissie: ‘We kunnen een ruimere analyse maken van hoe de dekolonisatie is doorgevoerd en begeleid, en dat is, zoals bekend, niet schitterend geweest. Daarin past de moord op Lumumba. Vandaaruit kunnen we conclusies voor nu trekken. Tenslotte blijkt de politieke interesse voor het werk van de commissie veel groter in Afrika dan bij ons. Maar België is hoe dan ook het eerste land dat the balls heeft om, weliswaar via een zijthema, de moord, kritisch tegen de dekolonisatie aan te kijken. Dat vormt een belangrijk politiek signaal.’

DE ERFENIS VAN LUMUMBA

Dat laatste heeft ongetwijfeld mee een rol gespeeld in de oprichting van de commissie begin vorig jaar. Meer bepaald vice-premier en minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (PRL) zag in het scheppen van klaarheid in de Belgische koloniale erfenis een middel om zijn toenmalige vredesoffensief in Centraal-Afrika meer geloofwaardigheid te bezorgen. België zou ermee kunnen bewijzen dat het, door met een duister verleden komaf te maken, een centrale rol kon spelen in Afrika zonder weer meteen van neokoloniale ambities of andere verborgen agenda’s te worden verdacht. Al lijkt het erop dat de diplomatieke aandacht inmiddels is verschoven en Afrika niet meer zo prominent op Michels lijstje figureert, waardoor ook de politieke aandacht voor de Lumumbacommissie ging verflauwen.

Wellicht niet toevallig is ook de gevoeligheid voor het thema in de Congolese hoofdstad Kinshasa gaan tanen. Congo’s vorige president, Laurent-Désiré Kabila, was een tijd- en strijdgenoot van Lumumba, die zich ter legitimering van zijn macht geregeld opwierp als de behoeder van diens erfenis. Kabila’s zoon Joseph, die hem als president opvolgde, voert daarentegen een veel pragmatischer en minder nationalistisch gekleurde politieke lijn, waarin de lumumbistische referentie haast geheel afwezig is.

De specifieke opdracht van de commissie leidt ondertussen wel tot misverstanden. Want tegenover de noodzaak om tot politieke conclusies te komen, staat het fundament van het commissiewerk, dat in essentie van historische aard is. Daarvoor kreeg de commissie de hulp van vier historici, onder wie vooral Manu Gerard (KU Leuven) en Luc De Vos (Koninklijke Militaire School) zich als de drijvende krachten konden opwerpen. Met de unieke en verregaande bevoegdheden waarover een parlementaire onderzoekscommissie nu eenmaal beschikt, tot en met de macht om huiszoekingen te bevelen en documenten op te eisen, konden zij de hand leggen op archiefmateriaal waarvan andere historici alleen maar kunnen dromen.

Al kan dat ook een keerzijde hebben. Ludo De Witte, die als geen ander het dossier kent, toont zich wat ontgoocheld over de beperkte focus vanwaaruit de experts hun werk hebben verricht. Zij blijken zich volgens hem vooral op tekstkritiek te richten, te weinig oog te hebben voor de bredere context en voor het ruimere bronnenmateriaal dat zich daarvoor opdringt. Onder meer daardoor zouden ze aan de ene kant tot al te voorzichtige conclusies komen en aan de andere kant niet hard te maken interpretaties opdringen.

En al kon de commissie over ruime middelen beschikken en daardoor een boel nieuw materiaal aandragen, erg veel heeft ze daar in De Wittes ogen niet mee aangevangen. Hij wijst erop dat de wellicht cruciale archieven van de militaire veiligheidsdiensten blijkbaar bitter weinig hebben opgeleverd. Bovendien gingen de experts nauwelijks of niet in op de rol van de Amerikanen in de hele zaak, een euvel waarvan trouwens ook De Wittes boek zelf blijk gaf. Toch bestaan duidelijke aanwijzingen dat Belgische en Amerikaanse instanties onderling afspraken hebben gemaakt over de aanpak van wat voor hen het probleem-Lumumba was. Het Belgische optreden in de zaak dreigt bijgevolg verkeerd ingeschat te worden als ook de Amerikaanse betrokkenheid daarbij niet meer aandacht krijgt.

EEN BOY UIT DE PRIVÉSECTOR

‘De opdracht van de commissie’, zegt Geert Versnick, ‘richt zich natuurlijk op de Belgische rol in de zaak. Ja, ook de Amerikanen lieten zich gelden, maar al evenzeer de Russen, de Egyptenaren of de Fransen. Ik had wel een afspraak gemaakt met de CIA en de Amerikaanse regering dat zij ons de documenten zouden bezorgen die we nodig denken te hebben. We hebben één dossier aangevraagd.’ Het neemt niet weg dat Washington naar verluidt toch heeft laten verstaan dat het vooral niet bij de zaak betrokken wil worden. Versnick: ‘Dat is mij niet met zoveel woorden gezegd. Maar het zou wel een logische reactie zijn, want het gaat tenslotte om een onderzoek van het Belgische parlement in een in essentie Belgisch dossier.’

Over de rol die de Belgische veiligheidsdiensten in de zaak speelden, toont Versnick zich niet zeer onder de indruk. ‘We zien ze optreden en rapporteren, maar inderdaad niet om instructies vragen’, zegt hij. ‘Maar hun rol moet niet worden overschat. Ik wil niet oneerbiedig zijn, maar what the fuck is de Belgische staatsveiligheid? Dan zien we dat die het zelfs accepteert om met een boy uit de privésector te gaan samenwerken, Edouard Pilaet, en zodra die in Congo aankomt, is het bingo, beginnen ze elkaar in rapporten aan Brussel aan te vallen. Als je daarop moet rekenen om iemand uit te schakelen… Maar het klopt natuurlijk dat deze diensten wel degelijk initiatieven hebben ontplooid. En dan is het de vraag: in welke mate waren die gedragen door de publieke overheden en hoe hebben die meegewerkt? Die vraag beantwoorden, is onze opdracht. En daar zitten we inderdaad moeilijk. Was het politieke niveau wel op de hoogte? Zeker is dat vanuit de politiek zeker allerlei signalen vertrokken met de boodschap: we willen van die Lumumba af.’

Nog veel delicater wordt ongetwijfeld het inschatten hoe zwaar koning Boudewijn in de hele zaak woog. In de rapporten die de experts tot nu toe aan de commissie leverden, blijkt die rol op zijn zachtst gezegd aanzienlijk te zijn. Want al beschikt het staatshoofd theoretisch over geen enkele politieke initiatiefruimte, Boudewijn liet zich wel degelijk gelden in de benoeming van het politieke personeel dat in 1960-1961 een centrale rol speelde in de liquidatie van Lumumba, in de eerste plaats minister van Afrikaanse Zaken Harold d’Aspremont Lynden. De vorst schreef eigenmachtig brieven naar buitenlandse gezagsdragers, liet het hof functioneren als een knooppunt van allerlei niet democratisch gecontroleerde belangengroepen et cetera. De experts van de commissie zullen trouwens nog een syntheserapport over de rol van het hof schrijven. ‘Ik denk dat dat verstandig is’, aldus Versnick. ‘De monarchie is een apart lichaam en we hebben daar de archieven kunnen consulteren.’

Omdat het er alle schijn van heeft dat koning Boudewijn in de zaak-Lumumba (en in het dekolonisatieproces in het algemeen) zijn boekje ver te buiten is gegaan, lijkt het voor de hand te liggen dat ook het eindrapport van de commissie daaraan bijzondere aandacht moet besteden. ‘Als we over de interferentie van het Paleis niets zeggen, hebben we gefaald’, stelt Geert Versnick beslist.

‘Ik las deze zomer de autobiografie van koning Leopold III, die blijkbaar een heel eigen kijk op de koninklijke bevoegdheden had. Blijkbaar heeft zoon Boudewijn die overgenomen, maar deed hij het, gekweld door wat zijn vader is overkomen, nooit openlijk, maar achter de schermen. Dat kan dus niet. In ons constitutionele stelsel kan de koning geen eigen politiek voeren, want hij is politiek onverantwoordelijk, hij kan daar niet democratisch op aangesproken worden. De verantwoordelijkheid ligt immers bij de ministers. Dat de koning een eigen mening over de zaak heeft, oké, dat hij die aan anderen probeert aan te praten, dat is ook zijn goed recht. Maar dan eigen kanalen beginnen opzetten of brieven rondsturen zonder dat de regering het daarmee eens is of er zelfs maar weet van heeft, dat gaat niet. Dan wordt de onverantwoordelijkheid van de koning immers niet gedragen. Dus daar moeten we iets over zeggen, ja.’

‘Maar het moet daar dan ook over gáán’, waarschuwt Versnick. ‘Het gaat dan niet op om via ons eindverslag een vermomd debat te voeren over de functie van de monarchie, zoals in de recente discussies over de koninklijke dotaties wel eens het geval leek te zijn. Ik zal het dus ook niet verder laten gaan dan de zaak waarover wij ons te buigen hebben.’

Marc Reynebeau

Delicaat is de inschatting hoe zwaar koning Boudewijn op de zaak-Lumumba heeft gewogen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content