Moet de overheid ontvetten of beter werken? De ambtenarenbonden kiezen voor het tweede en ontkennen dat de openbare sector aan overgewicht lijdt.

Het Generatiepact van Paars wil oudere werknemers in de privé-sector langer aan het werk houden en kondigt ook voor de openbare sector ‘gepaste maatregelen’ aan. Wat met dat laatste bedoeld wordt, is voorlopig niet duidelijk. De regering zal zich zeker niet nog meer sociale onrust op de hals halen door een afbouw van het overheidsapparaat.

Daarop dringen werkgeversorganisaties, economen, internationale financiële instanties en onderzoeksbureaus zoals McKinsey nochtans aan. Zij vinden dat de (para)fiscale druk drastisch naar omlaag moet om de economie en de werkgelegenheid te stimuleren. Een afslankingskuur voor de publieke sector is volgens hen een van de manieren om het overheidsbeslag te verminderen en meer groei te krijgen. Hun pleidooi suggereert dat de openbare sector in België veel duurder is dan in andere Europese landen, dat er te veel ambtenaren zijn en dat de publieke dienstverlening ondermaats is. ‘Gedelegeerd bestuurder Rudi Thomaes van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) is een liefhebber van dit discours, maar hij baseert zich op onjuiste, achterhaalde en betwistbare informatie’, reageert voorzitter Luc Hamelinck van de christelijke ambtenarenbond CCOD.

Land der banken

Bij het VBO vinden ze dat de cijfers genoeg zeggen: in ons land is er 1 ambtenaar voor 27 burgers, in Finland en Ierland is er 1 ambtenaar voor 45 burgers. ‘Op basis van de gegevens van Eurostat over de tewerkstelling in Europa (zie grafiek) heeft het VBO op het eerste gezicht gelijk’, aldus Hamelinck. ‘Dan valt niet alleen op dat er in ons land per duizend inwoners minder werkenden zijn, er zijn ook meer mensen aan de slag bij de openbare sector dan in bijvoorbeeld Ierland, Denemarken, Finland, Zweden en zelfs enkele zuiderse landen. Eigenaardig is wel dat het VBO het zogeheten land der banken niet vermeldt. Nochtans is Luxemburg de absolute koploper inzake overheidstewerkstelling.’

‘De cijfers van Eurostat zijn nog om andere redenen interessant. In Ierland en Denemarken is de tewerkstelling in de landbouw veel hoger. Wil het VBO weer meer vissers, houthakkers en schaapherders?’ vraagt Hamelinck. ‘Met die beroepen komen we er niet meer. Die benadering zou even belachelijk zijn als de uitroep dat er in ons land te veel overheidspersoneel is. Trouwens, in veel andere Europese landen is de werkgelegenheid in de non-profit veel groter, terwijl die ook zeer afhankelijk is van overheidsfinanciering. Voorts zwijgen de werkgevers er zedig over dat in de industrie en de commerciële dienstensector veel minder mensen werken dan in de meeste andere Europese landen. Wie moet hier de gangmaker zijn?’

Andere gegevens van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid lijken de vakbondsredenering te staven. Daaruit blijkt dat in de voorbije kwarteeuw de tewerkstelling in de industrie sterk is teruggelopen (van 30 procent naar minder dan 18 procent van de werknemers). In andere sectoren is de omgekeerde beweging ingezet: van 23,5 naar 34 procent in de commerciële dienstenverlening en van 6,7 naar ruim 11 procent in de non-profit. De openbare sector blijft in diezelfde periode schommelen rond 30 procent.

Wordt voor die laatste sector ook gekeken naar de effecten van deeltijds werken, dan daalt het aantal banen (uitgedrukt in voltijdse tewerkstelling) in de periode 1995-2004 met een half procent per jaar (van 950.856 naar 908.320). Er zijn ook ‘interne verschuivingen’: minder mensen bij het leger en bij overheidsbedrijven zoals de NMBS en De Post; meer mensen bij de gewesten en gemeenschappen, en ook bij de lokale besturen (provincies, gemeenten, OCMW’s, gemeentelijke bedrijven en lokale politie).

Een oud zeer in dit debat vormen de regionale verschillen: in Vlaanderen is de openbare sector goed voor een kwart van de werkgelegenheid, in Wallonië en Brussel is dat 38 procent. De grootste toename in de periode 1996-2002 werd genoteerd in Waals-Brabant, want een nieuwe provincie. In Vlaanderen is de provincie Oost-Vlaanderen kennelijk aan een inhaalbeweging bezig.

Kost de openbare sector te veel en biedt hij te weinig diensten voor al dat geld? ‘Het overheidsbeslag – 49,3 procent van het bruto nationaal product (bnp) – is geen goede graadmeter om die vraag te beantwoorden’, meent Hamelinck. ‘Die middelen gaan bijvoorbeeld ook naar de sociale zekerheid en naar investeringen en interestlasten. Met een besteding van 8,8 procent van het bnp aan personeelskosten in de overheidssector, zitten we in de Europese middenmoot. Een overzicht van de overheidsuitgaven leert dan weer dat die voor algemeen bestuur in ons land hoger uitvallen dan het Europese gemiddelde. Dat onderstreept de noodzaak van een beter bestuur.’

De kwaliteit van de overheid ligt vaak onder vuur in rapporten van onder meer de Europese Centrale Bank, de Wereldbank en het Wereld Economisch Forum. België gooit daarin geen hoge ogen in vergelijking met andere westerse landen. Hamelinck: ‘Die instellingen kijken meer naar de resultaten van het gevoerde beleid op het vlak van bijvoorbeeld de overheidsfinan- ciën en de activiteitsgraad, maar dat zegt weinig over de prestaties van de overheidsdiensten. Andere onderzoeken en rankings over bijvoorbeeld bureaucratie en corruptie steunen op het subjectieve oordeel van bedrijfsleiders.’

Directeur Geert Bouckaert en zijn collega’s van het Instituut voor de Overheid (KU Leuven) twijfelen inderdaad aan de waarde van dergelijke internationale rangschikkingen. Volgens hen steunen die vaak op verouderde en onbetrouwbare gegevens. Ze beschrijven meer ‘de percepties’ over de overheid dan dat ze haar werking objectief meten.

Begrotingsbeleid

Hamelinck toetst de tewerkstelling in de openbare sector ook aan een doelstelling van het Generatiepact: de activiteitsgraad verhogen. In de overheidssector zijn er verhoudingsgewijs meer 45- en 55-plussers aan het werk dan in de privé-sector. In het openbare bestuur bijvoorbeeld is vier op de tien ambtenaren ouder dan 45 jaar en bijna 9 procent ouder dan 55 jaar. In het onderwijs liggen die percentages nauwelijks lager. In de industrie, de bouw en de handel schommelt het aantal 45-plussers rond 28 procent. Het spiegelbeeld van de vergrijzing van het overheidspersoneel is een ‘ondertewerk-stelling’ van jongere ambtenaren. ‘Terwijl iedereen de mond vol heeft van de strijd tegen de jeugdwerkloosheid, werft de overheid onvoldoende nieuw bloed aan’, aldus Hamelinck.

De veroudering van het overheidspersoneel resulteert haast automatisch in een groeiend aantal gepensioneerde ambtenaren (zie kader). Zeventig procent van de ambtenaren gaat ook vervroegd met pensioen tussen 60 en 64 jaar. Twintig procent is nog vroeger weg ‘wegens ziekte’. De in 2001 ingevoerde pensioenbonus is geen overdonderend succes (elke maand dat een ambtenaar na zijn 60e blijft werken, levert een pensioencomplement op; dit kan resulteren in een verhoging van het pensioenbedrag met 9 procent). Sinds de invoering maken per jaar tussen 3100 en 3750 ambtenaren gebruik van deze regeling.

Volgens de CCOD-voorzitter zal er meer moeten gebeuren: gekwalificeerde mensen aantrekken, binnen de diensten kennis en ervaring overdragen, een aantrekkelijk en leeftijdsbewust personeelsbeleid voeren. ‘Helaas voert de overheid meer een begrotingsbeleid voor de openbare sector dan een tewerkstellingsbeleid met een visie. Er is ook een manifest gebrek aan goede onderzoeksgegevens over de sector. Bovendien bestaat die stilaan uit afzonderlijke kapelletjes, want alle overheden in dit land voeren graag hun eigen tewerkstellings- en personeelsbeleid.’

‘Dertig jaar geleden kon de openbare sector nog mee de werkloosheid opvangen’, aldus nog Hamelinck. ‘Nu verwachten we dat de tewerkstelling in de overheidsbedrijven, het leger en de administratie van financiën verder zal afnemen. In andere diensten zoals de gevangenissen en de sociale en fiscale inspectie is er een manifeste onderbezetting. Het enige alternatief is dat we de mensen, de financiële middelen, de informatietechnologie enzovoorts beter en efficiënter benutten voor een goed bestuur. Tegelijkertijd moeten de openbare administraties gedecentraliseerd en dus dichter bij de bedrijven en de burgers gebracht worden. Daarover wil ik met het VBO debatteren, niet over een sloganbeleid. Landen met een goed werkende openbare sector staan immers ook sterker in de internationale concurrentie.’

Door Patrick Martens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content