Piet Piryns
Piet Piryns Piet Piryns is redacteur bij Knack.

Dat de poëzie de eenentwintigste eeuw niet zou halen – dat is wel vaker beweerd.

Herman de Coninck in 1991: ‘Soms stel ik me voor dat de poëzie is afgeschaft. We schrijven anno 2000, veel later zal het wel niet zijn. Zelfs het eeuwige leven van Homeros, Dante en Shakespeare is afgeschaft. Zoiets als een Golf-oorlog heeft een beetje om zich heen gegrepen, iemand heeft mosterdgas geprobeerd, iemand anders een atoombom, de bibliotheken zijn platgebrand.’

Gerrit Komrij in 1993: ‘Het luitspel en het Latijn zijn ook verdwenen, er zijn genres die uitsterven. En zo vrees ik dat de poëzie zijn beste tijd heeft gehad. Zie je nog mensen met elkaar ruzie maken over een dichter? Zie je nu nog jongens met Rimbaud naar bed gaan – ik bedoel met de livre de poche?’

Maar in 2001, voorspelde De Coninck, zou de poëzie opnieuw worden uitgevonden. En zie: op 25 januari viert Vlaanderen Gedichtendag. Het valt dus nog wel mee. Manifestaties als Saint-Amour, Versmacht in de nacht of de Poëziezomer in Watou trekken nog altijd een groot publiek en zelfs in uithoeken als Ruiselede of Aarschot zijn er ieder jaar opnieuw vijfhonderd mensen te vinden om vroom naar een paar stamelende dichters te luisteren. Er is een theorie die zegt dat dat met de algehele ontkerstening te maken heeft: poëzie als surrogaat voor liturgie.

Er wordt in Vlaanderen nog altijd gedicht, dat er de stukken afvliegen. Maar betekent dat dat poëzie ook wordt gekocht – laat staan gelezen? Bekijk het schamele assortiment in de gemiddelde Standaard Boekhandel: een plankje met Toon Hermans, het Verzameld Werk van Herman de Coninck, een paar bloemlezingen. Als van een debuut vijfhonderd exemplaren worden verkocht, mogen dichter en uitgever hun handen dichtknijpen. Een dichter die zijn eerste bundel af heeft, weet niet hoe vlug hij aan een roman of een toneelstuk moet beginnen: dat is ook de reden waarom zelfs hebberige uitgevers in debuten blijven investeren. Succesvolle prozaschrijvers als Tom Lanoye en Peter Verhelst zijn ooit als dichter begonnen, maar beschouwen hun poëzie nu kennelijk als een soort jeugdzonde.

Poëzie: ’t blijft liefdewerk. De missioneringsarbeid van hardleerse types als Willy Tibergien (met zijn PoëzieCentrum), Gwy Mandelinck (de Poëziezomers in Watou) en Luc Coorevits ( Behoud de Begeerte) kan niet genoeg worden geprezen. En natuurlijk is de Gedichtendag een nobel initiatief. Op 25 januari zal onder meer bekend worden gemaakt welk gedicht ‘de Vlamingen’ hebben uitverkoren als het mooiste Nederlandstalige gedicht aller tijden.

Alleen: wie zijn ‘de Vlamingen’? Het verhaal gaat dat de organisatoren nogal wat kaartjes hebben gekregen met een identieke top-drie: Wies Moens, Cyriel Verschaeve, Staf De Clercq. Het verhaal is te mooi om kapot te checken en we mogen aannemen dat die kaartjes in de prullenbak zijn gemikt. Maar vanzelfsprekend valt zo’n enquête met een georchestreerde actie te manipuleren, zoals vorig jaar in Nederland bij de verkiezing van de Dichter des Vaderlands overigens al is gebleken.

Competitie is iets voor kogelstoters en schoonheidskoninginnen – niet voor dichters. Misschien is de keuze tussen het Egidiuslied en pakweg Jan van Nijlen toch van een andere orde dan die tussen Bart en Steven in Big Brother. Misschien behoort men geen gedichtentop-tien samen te stellen. Men behoort naar bed te gaan met Rimbaud. Of desnoods met Alice Nahon.

Piet Piryns

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content