Het Bronksfestival is een begrip in het kinder- en jeugdtheater. Na tien jaar Bronkstheater is er nog geen eigen huis, maar artistiek directeur Oda Van Neygen blijft gedreven doen wat ze altijd al deed: zoveel mogelijk mensen in wie ze gelooft ruimte geven om hun ding te doen.

Oda Van Neygen richtte Bronks op nadat ze de Beursschouwburg moest verlaten omdat daar geen opening meer was voor kinder- en jeugdtheater. In juni was dat tien jaar geleden. Die verjaardag werd opgeluisterd met een happening en een lijvig boek en ook nog eens bekroond met twee belangrijke theaterprijzen. Voor Ola Pola Potloodgat kregen Pascale Platel, een van Van Neygens mooiste ontdekkingen, en Randi De Vlieghe zowel de 1000 Watt Prijs op het Tweetaktfestival als de Grote Theaterfestivalprijs. Vooral die laatste prijs betekent nogal wat voor het kinder- en jeugdtheater, beaamt ook Van Neygen. ‘Ik ben blij dat het wat is opengebroken, dat er volgend jaar eventueel één jury zou komen die én volwassen voorstellingen én jeugdtheaterstukken beoordeelt. Hopelijk wordt het kinder- en jeugdtheater zo nog kritischer bekeken en brengt dat iets teweeg. Ik vind het ongezond dat veel theaterjournalisten nog altijd alleen naar volwassenenvoorstellingen gaan.

‘Let wel, makers moeten wel blijven vertrekken vanuit zichzelf. Als je een verhaal wilt vertellen, moet je je eerst, los van een doelpubliek, afvragen wat en waarom en hoe je dat wil vertellen. Pas als je vertrekt vanuit jezelf, zal het ook geslaagd zijn. Je mag daarbij kinderen confronteren met dingen die ze nog niet kennen. Maar mensen die geen kindervoorstellingen willen maken, doen dat beter ook niet. Ook al ligt het kindertheater nu goed in de markt.’

Dat confronteren van kinderen gebeurde een paar weken geleden in de nieuwe voorstelling die De Roovers voor Bronks maakte: ‘Metamorphosen’, naar Ovidius. Voor kinderen wordt de lat hier wel bijzonder hoog gelegd.

VAN NEYGEN: Ik ga na zo’n voorstelling graag met ouders en kinderen praten. De reacties waren positief. Wat hebben die kinderen eruit gehaald, vraag ik me af. Dan krijg je met die ouders een interessant gesprek over hoe ver je met kindertheater mag en kan gaan, of over het ontstaan van Bronks. Ik vroeg aan mijn eigen zoon Amos – hij is tien: Ging die voorstelling voor jou over seks? ‘Voor jou dan wel?’ antwoordde hij. Met kinderen mag je dus gerust ver gaan.

Het is ook interessant, en dat zeg ik ook aan mensen die hier met een productie bezig zijn, om je voorstelling vooraf al eens te toetsen, bijvoorbeeld in een klas. Niet om toegevingen te doen, wel om elkaars fantasie – die van de maker en die van het kind – te blijven prikkelen.

Jullie uitgangspositie, en dat zit ook in de naam Bronks, was: Brussel, onderwijs, kunst. Hoe staat het daarmee? Eva Bal van Kopergietery vertelde dat, ondanks het nieuwe protocol, van een samenwerking tussen kunst en onderwijs helaas nog altijd weinig of niks is te merken.

VAN NEYGEN: Ik blijf het heel belangrijk vinden om met scholen te werken. Maar ik wil alleen nog in zee met leerkrachten die écht interesse hebben voor theater. Nieuwe kandidaat-scholen moeten dat eerst bewijzen. Ik wil dus niet dat artiesten nog lijden onder slechte schoolvoorstellingen. Daarvoor zijn we al te lang bezig. En ook al vind ik dat onze pedagogen bijzonder mooi en talentvol werk afleveren, het beperkte budget besteed ik nu liever aan producties dan aan workshops in scholen.

Heeft Eva het ook over het debat gehad over dat thema, op het Theaterfestival? Pijnlijk. Dan denk je: ik kan het niet meer aan, we blijven staan, laten we het gewoon zelf doen. Niet dat ik niet meer hoop dat er nog echt iets verandert. Zo wil ik nog altijd dat de leerplannen snel worden gewijzigd, zodat kunst echt een plek krijgt in normaalscholen. En ik begrijp wel dat de administratie en het kabinet van Onderwijs het meteen grondig willen doen. Maar ondertussen kunnen ze met het beschikbare geld alvast goeie dingen verwezenlijken, bijvoorbeeld een kunstdocent in de klas halen. Elk kind heeft talenten. Haal die er alsjeblief uit. En elk kind moet de kans krijgen om theater te zien.

Heb je na tien jaar niet dat gevoel van: alle overtollige bagage is uit de koffer, de kinderziekten zijn voorbij, nu kunnen we écht vertrekken?

VAN NEYGEN: Ik ben tien jaar bezig met Bronks, dus ik vertrek niet meer. En onze kinderziekten hebben we al langer achter de rug. Maar ik blijf constant evalueren. Na een voorstelling, tijdens een gesprek… alles noteer ik. Zo heb ik een heleboel mapjes met frustraties, ongemakken, dingen voor de toekomst. Om te evalueren en bij te sturen waar nodig. En mezelf naar boven te trekken. Je bent ook met mensen bezig, met artiesten. Ik weet niet wat me hier zal breken of weghouden. Zolang ik mensen blijf vinden die weer op een andere manier hun verhaal willen vertellen, ga ik niet. Ik wil mensen blijven tegenkomen.

Heb je soms geen zin om zelf eens mee te spelen in een voorstelling?

VAN NEYGEN: Zelf op de scène staan heb ik nooit gewild. Ik wou wel filmregisseur worden en mocht dat niet van mijn vader. Toen Pascale Platel haar Koning van de paprikachips ging maken, waarin haar zoon Cameron een rolletje heeft op video, zei ik tegen haar: dat wil ik ook ooit doen. Maar het is er nooit van gekomen. Zo heb ik ook vele mapjes liggen: ‘Oda maakt’. Of filmopnames van mijn zoon, waar ik ooit eens iets mee wil doen. Maar dan moet ik dit werk hier wat loslaten en dat wil ik nu niet. Het zijn keuzes. Mocht mijn wens om zelf iets te maken, zo prangend zijn, had ik het wellicht al lang gedaan.

Annelies De Waele

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content