In 1964 liet een ‘Woest Beest’ Nederland op zijn grondvesten daveren. Zopas verscheen de 52e druk van Ik Jan Cremer, ‘de onverbiddelijke bestseller’. En eind mei verschijnt een nieuwe Ik van Jan Cremer, de derde al.

Jan Cremer sr., smid van beroep, zelfverklaard ontdekkingsreiziger en would-be schrijver, leert in Hongarije de vrouw kennen voor wie hij zijn vrijheid wil opgeven. Hij is zestig, zij drie keer jonger. Op 20 april 1940 wordt in Enschede Jan jr. geboren. Van zijn vader erft hij de drang tot schrijven en zijn avontuurlijke onrust. Zijn moeder, ooit danseres bij het Hongaarse Staatsballet, brengt hem al op jonge leeftijd de liefde voor lezen en tekenen bij. Met enige zin voor overdrijving zou je kunnen stellen dat Ik Jan Cremer in de genen van de schrijver lag opgeslagen.

Jan Cremer wil journalist worden. Als tiener verzorgt hij twee jaar lang De Tukkerbode, een bijlage van De kleine zondagsvriend, een Antwerps jeugdblad. Hij wint enkele opstelwedstrijden met koelbloedig vertelde gruwelsprookjes. Blijkbaar beseft hij dan al dat een verhaal best pittig kan zijn. Op school kan hij niet aarden. Hij wordt weggestuurd en werkt een resem baantjes af. In 1956 volgt hij een opleiding in schilderkunst en grafische technieken, maar wegens aanpassingsmoeilijkheden wordt hij buiten de deur gezet. Na een jaar als matroos op de wilde vaart monstert hij weer af en belandt hij in Parijs, waar befaamde schilders hun atelier hebben. Najaar 1958 keert Jan Cremer naar Nederland terug. Hij volgt lessen aan de Vrije Academie in Den Haag en met allerlei klussen verdient hij geld om verf te kopen. In oktober 1958 houdt hij de eerste eenmanstentoonstelling van zijn peinture barbarisme, waarin hij bewust met elke schildertraditie de vloer aanveegt. Zijn onconventionele doeken en provocerende gedrag – in de Haagse Salon van 1960 hangt hij aan zijn vijfluik De Japanse Oorlog een prijskaartje van 1.000.000 gulden – bezorgen de schilder bijnamen als ‘Verfnozem’, ‘Kunstgangster’ en ‘Woest Beest’. En flink wat publiciteit. Nog vóór zijn beruchte roman heeft Jan Cremer al een reputatie als schilder. Van hem is de uitspraak: ‘Rembrandt? Wie is dat? Ik heb geen verstand van sport.’

PROFETISCHE MARKETING

In 1960 trekt Jan Cremer naar Ibiza, een toevluchtsoord voor artistieke types, onder wie Hans Sleutelaar en Cornelis Bastiaan Vaandrager. Hij kent beide dichters van hun publicaties in het avant-gardistische letterkundige tijdschrift Gard Sivik en vertelt hen dat hij aan een boek werkt. Sleutelaar en Vaandrager zijn enthousiast en plaatsen enkele stukken in Gard Sivik. Geldgebrek dwingt Cremer in het najaar van 1962 terug naar Nederland. Zijn boek is zo goed als af, en hij zoekt een uitgever. Omdat Gard Sivik door Nijgh & Van Ditmar wordt uitgegeven, vindt hij het logisch om zijn manuscript bij die uitgeverij aan te bieden. ‘Daar kreeg ik te maken met Pierre H. Dubois’, zegt Cremer. ‘Om het boek te kunnen afmaken, vroeg ik een voorschot van 1000 gulden en een schrijfmachine te leen. Maar die Dubois zei dat hij daar niet over kon beslissen. Daarna heb ik er niks meer van gehoord.’ Er zou afwijzend over zijn werk zijn geoordeeld omdat het niet paste in het fonds en omdat men Cremer ervan verdacht zich van een ghostwriter te bedienen. Onzin die Dubois, na het verschijnen van het boek bij een concurrerende uitgever, hardnekkig blijft verkondigen.

Niemand minder dan Willem Frederik Hermans wijst Geert Lubberhuizen, directeur van De Bezige Bij, op de publicaties in Gard Sivik. Cremer krijgt zijn schrijfmachine én zijn 1000 gulden, weliswaar in twee schijven maar voor die tijd toch een fiks bedrag. Hij trekt in bij Simon Vinkenoog. Op een avond spreiden ze de 145 hoofdstukken van het boek op het vloerkleed uit om het manuscript te ordenen. Daarna schuiven ze alles weer in elkaar. Later wijzen critici op stukken in het boek die niet op hun plaats staan. Dat kan kloppen: bij het ordenen van de stukken waren de paperclips ineens op. Jan Cremer wil zijn foto op het voorplat. Dat zorgt voor een rel met de vormgever, maar Cremer haalt zijn slag thuis. Als een onvervalste nozem zit de schrijver op een glanzende motorfiets, klaar om vanaf de kaft het publiek in te vlammen. Naast zijn hoofd laat Cremer de vermelding ‘de onverbiddelijke bestseller’ afdrukken… nog vóór er ook maar één exemplaar van het boek is verkocht. Een van de strafste profetieën uit de Nederlandse letteren, want niets laat vermoeden dat de ‘Literaire Reuzenpocket nr. 64’ van De Bezige Bij een succes zal worden. De eerste druk bedraagt amper 5000 exemplaren. Maar een beststeller wordt het, met vertalingen in meer dan dertig landen. De opdracht in het boek luidt: ‘Voor Jan Cremer & Jayne Mansfield’. Wanneer het boek in de Verenigde Staten uitkomt, wordt Cremer aan de Amerikaanse filmster en seksbom voorgesteld. Ze valt meteen voor hem. Hij is dan al uit Nederland weggetrokken en resideert in het beruchte Chelsea Hotel in New York.

Achterin Ik Jan Cremer staat ‘wordt vervolgd’. Er komt in 1966 een tweede boek, maar dat doet heel wat minder stof opwaaien. Exploten van die omvang zijn nu eenmaal uniek. Op 29 mei verschijnt overigens IkJan Cremer 3. Benieuwd wat die zal teweegbrengen.

Cremers neus voor publiciteit verklaart maar ten dele het succes van de eerste Ik Jan Cremer. Het overwegend vernietigende commentaar in de Nederlandse kranten heeft een averechts effect. Critici noemen het boek ‘een vies stuk pornografie met een sadistisch-fascistische inslag’, ‘debiel infantilisme’ en meer van dat fraais, zonder eruit te citeren. De goegemeente moet het dus wel lezen om zich daarvan te vergewissen en dat doet ze, massaal. Jan Cremer bouwt zijn roem en fortuin op de argeloze nieuwsgierigheid van de brave Nederlandse burger, die eindelijk begint te beseffen dat de makke naoorlogse jaren van de wederbouw voorgoed achter de rug zijn. De wilde jaren zestig brengen lang haar, ruige muziek en vrije seks. Ik Jan Cremer past in dat plaatje, maar zonder voorbedachten rade. Ik Jan Cremer is het product van een auteur die nauwelijks met culturele, artistieke of religieuze ballast is belast, en die simpelweg schrijft zoals hij gebekt is.

VLOTTE SCHELMENROMAN

Enkele criticasters richten hun pijlen op de uitgeverij, die met koosnaampjes als ‘De Smerige Dij’ of ‘De Bezige Dij’ wordt bedacht. De Bezige Bij spant een smaadproces aan tegen de krant Trouw en wint het. Het was de Bij helemaal niet te doen om het schokeffect, alleen om de literaire verdiensten van het boek: een goed verteld verhaal, een ‘wakkerschudder’, iets à la Wolkers, de jeugd las dat graag. Cremer wordt een gigantisch fenomeen en daar werkt hij maar al te graag aan mee. Nadat een overijverige politieman in Hengelo enige exemplaren van het boek in beslag neemt, verschijnen in dagbladen steunbetuigingen van bezorgde ouders. Ze blijken stuk voor stuk geschreven door de auteur zelf. Voetbalvandalen worden beschuldigd van ‘Jan Cremerisme’. Dominees spreken vanaf de kansel strafredes uit tegen het vulgaire boek. In politiesignalementen duiken ‘Jan Cremertypes’ op. Volgens de krant De Telegraaf is de Jan Cremerlook ‘een spijkerpak, grauw blauw van kleur’. Het aanstormende voetbaltalent Johan Cruijff wordt erop gewezen dat hij dezelfde initialen heeft als de bekende schrijver; hij antwoordt dat hij het ook zover hoopt te schoppen. Leraren Nederlands die het boek in de les willen behandelen, riskeren ontslagen te worden. Bibliotheken weigeren het aan te schaffen. Jef Geeraerts wordt op een flaptekst aangeprezen als ‘de Vlaamse Jan Cremer’.

Positieve besprekingen verdrinken in het tumult. De meest nuchtere en ruimdenkende recensenten merken terecht op dat Ik Jan Cremer de vlot geschreven pseudobiografie is van een Tijl Uilenspiegelachtige schelm, die de maatschappij gadeslaat met een cynische, laatdunkende blik en vanuit die visie tal van avonturen beleeft. Er wordt in het boek gescholden, gevreeën, gevochten – ja, zelfs gemoord – maar het leest als een trein en dat is een onmiskenbare verdienste van een sterke roman. Cremer rekent af met de taboes, de hypocrisie en de zelfgenoegzaamheid van de door en door burgerlijke Hollandse samenleving. De verteltrant is vrank en vrij en staat haaks op de mooischrijverij van de respectabele literatoren van die tijd. De georkestreerde toorn en verontwaardiging zorgen ervoor dat weinig lezers durven toe te geven van het boek genoten te hebben, maar Ik Jan Cremer bevat ronduit schitterende passages, zoals Cremers over ettelijke pagina’s uitgesmeerde scatologische psychologie. (Het is onbegrijpelijk dat Gerrit Komrij zich in Kakafonie, Encyclopedie van de stront beperkt tot een ultrakort, nietszeggend citaat.)

‘Dat het inmiddels een tamelijk tam boek lijkt, zegt veel over de veranderingen in vijfentwintig jaar’, schrijft Rob Schouten in 1989 in Trouw – jawel, de krant van het proces. Nog eens twee decennia later is het schandaalgehalte tot nul herleid, maar dat geldt eigenlijk voor alles wat veertig jaar geleden ophef maakte. Wat blijft, is een goed geschreven, vermakelijk boek dat door zijn historische achtergrond gerust een klassieker mag worden ge- noemd.

JAN CREMER, IK JAN CREMER 1, DE BEZIGE BIJ, AMSTERDAM, 390 BLZ., 12,50 EURO. JAN CREMER, IK JAN CREMER 2, DE BEZIGE BIJ, AMSTERDAM, 502 BLZ., 12,50 EURO. JAN CREMER, IK JAN CREMER 3, DE BEZIGE BIJ, AMSTERDAM, 528 BLZ., 19,90 EURO.

DOOR PHILIP HOORNE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content