‘Met boos zijn alleen gaan we er niet komen’

© Franky Verdickt

‘Kijk, dat is dat kutwijf van op tv.’ Het is maar een van de vele reacties die Dalilla Hermans kreeg nadat ze zich nog eens in het racismedebat had gemengd. Vrolijk wordt ze daar niet van, maar zwijgen is geen optie.

‘Op een dag komt het goed’, zegt ze. ‘Als ik daar niet meer in geloof, heeft wat ik doe geen enkele zin en kan ik er beter mee stoppen.’ Het lijkt wel of ze een marsorder heeft uitgegeven aan zichzelf: hoopvol blijven, ondanks alles. Opiniemaakster Dalilla Hermans werd dertig jaar geleden in Rwanda geboren, op haar derde werd ze door Vlaamse ouders geadopteerd. Sindsdien heeft ze het hele kleurenpalet van discriminatie en racisme wel gezien. Eerst waren er de ouders die hun kinderen niet met haar wilden laten spelen. Dan de skinheads die haar op haar veertiende lastigvielen en zelfs op haar plasten. Later de feestvierders die hun bierglas over haar hoofd leeggoten, of politieagenten die haar te pas en te onpas tegenhielden. ‘Toen vond ik dat niet eens zo heel raar’, vertelt ze. ‘Ik dacht dat racisme er gewoon bij hoorde. Pas later besefte ik dat ik zulke dingen helemaal niet hoefde te pikken.’

Het zou nog jaren duren voor ze ook publiekelijk van zich afbeet. Daarvoor waren er twee N-VA’ers nodig: Liesbeth Homans die racisme ‘relatief’ noemde en Theo Francken die zich had afgevraagd wat de meerwaarde was van de Marokkaanse en Congolese migratie. Het maakte Hermans zo razend dat ze in haar pen kroop. Exact twee jaar geleden verscheen haar opiniestuk Ik ben het beu om te doen alsof het allemaal wel meevalt op De Wereld Morgen. Sindsdien mengt ze zich almaar assertiever in het debat.

Is het racismeprobleem in onze samenleving nog even acuut als twee jaar geleden?

DALILLA HERMANS: De situatie is zo mogelijk nog verergerd. Ondertussen is het racisme veel meer opgeschoven in de richting van islamofobie: de haat en het onbegrip tegenover moslims groeit zienderogen. Dat komt niet alleen door de terroristische aanslagen, maar ook door het discours in de media en de politiek. En toch blijf ik hoopvol. Zo zie ik vandaag veel meer kleur in debatten, op televisie, in kranten en in tijdschriften dan twee jaar geleden. Elk medium dat zichzelf ernstig neemt, denkt daar nu bewust over na. Om een voorbeeld te noemen: het is een hele vooruitgang dat de discussie over Zwarte Piet dit jaar tenminste door zwarte mensen werd gevoerd.

De toon van het debat was wel bijzonder bits.

HERMANS: Ik ben daar erg van geschrokken. De voorbije jaren kreeg ik soms wel scheldmails of een simpele ‘fuck you’ toegestuurd, maar dat was niets in vergelijking met de haat die ik over me heen kreeg nadat ik had durven te zeggen dat ik me aan sommige aspecten van Zwarte Piet stoor. ‘Kijk, dat is dat kutwijf van op tv’, zeiden mensen die me in de supermarkt zagen.

Zijn het alleen witte Vlamingen die in eigen boezem moeten kijken, of zitten ook mensen met een kleurtje te snel op hun paard?

HERMANS: We worden constant geconfronteerd met het bashen van moslims, buitenlanders, vluchtelingen en allochtonen, en dan sta je weleens te scherp. We leven ook in een tijd van opiniemakers: de hele tijd moet je overal een keiharde mening over hebben. Dat staat het rustige debat dat we zo nodig hebben vaak in de weg.

U pleit voor minder Dyab Abou Jahjah en meer Gandhi in het publieke debat?

HERMANS:(lacht) We hebben ze allebei nodig. Het is goed dat er mensen zijn die met opgestoken vuist op straat komen, maar daarnaast moeten er minstens evenveel bruggenbouwers zijn. Abou Jahjah wijst soms op de zere plekken in onze samenleving en geeft een stem aan jongeren die terecht boos zijn. Op zich is dat positief, maar daarmee alleen zullen we er niet komen. Eens de deur is opengetrapt, zijn er ook mensen nodig die de kamer willen binnengaan om te praten. Zo iemand wil ik zijn. Mogelijk komt dat doordat ik geadopteerd ben. Mijn ouders, mijn familie en mijn man zijn allemaal blanke Vlamingen. Dan zou het toch absurd zijn om te staan roepen dat alle Vlamingen racisten zijn?

Montasser AlDe’emeh beweert dat gekleurde mensen zich beter wat minder in hun slachtofferrol zouden wentelen.

HERMANS: Ik ken geen enkele allochtoon die dat doet. Echt niet. Maar ik merk dat veel Vlamingen dat wel zo zien. Onlangs nog kreeg ik een e-mail van een vrouw met wie ik op de middelbare school heb gezeten. ‘Ik herinner me jou als een heel populaire griet’, schreef ze. ‘Ik snap dan ook niet waarom je overal racisme ziet en je er zo druk over maakt.’ Terwijl ik veel vaker over het racisme om me heen zwijg dan dat ik erover klaag. Tja. Als je het zelf niet meemaakt, is het gemakkelijk om te zeggen dat racisme relatief is.

Zoals Vlaams minister van Gelijke Kansen Liesbeth Homans?

HERMANS: Ik voelde me in de steek gelaten toen ze dat zei. De minister van Gelijke Kansen zou er net voor moeten zorgen dat ik niet word gediscrimineerd en geen racisme meer ervaar. Als net zij doet alsof het allemaal wel meevalt, komt dat keihard aan. Als een klap in mijn gezicht. Het allerergste is nog dat ze er nooit op is teruggekomen. Sterker nog: ze blijft maar herhalen dat iedereen in Vlaanderen dezelfde kansen krijgt. Zou ze dat eigenlijk zelf geloven?

Uit een nieuwe PISA-studie blijkt ondertussen dat de kenniskloof tussen autochtone en allochtone leerlingen nergens zo groot is als in Vlaanderen.

HERMANS: Dat is natuurlijk niet nieuw. Om te beginnen is het lerarenkorps bijna helemaal blank, ook in concentratiescholen. Aangezien ze in hun opleiding amper iets hebben meegekregen over diversiteit kunnen leerkrachten daar vaak niet goed mee omgaan. Daarnaast wordt er nog te veel in clichés gedacht. Komen moslimouders niet naar het oudercontact, dan zal dat wel zijn omdat ze niet geïnteresseerd zijn in de opleiding van hun kinderen. Terwijl ze misschien wél zouden komen als ze een uitnodiging zouden krijgen in het Arabisch.

Zat uw huidskleur u op school soms in de weg?

HERMANS: Op het eind van de lagere school gaven mensen van het CLB me de raad om naar het tso te gaan. Ze dachten dat iemand met mijn huidskleur nooit een job zou krijgen waarvoor je een aso-diploma nodig hebt. Dus leek het hen beter dat ik een stiel zou leren. Gelukkig had mijn vader daar geen oren naar en heb ik gewoon aso kunnen volgen. Maar anderen hebben niet zoveel geluk gehad en werden tegen hun zin naar het bso gestuurd. Daardoor is er nu een hele generatie ouders die door hun eigen schooltijd een negatief beeld van het onderwijs hebben en dat al dan niet bewust aan hun kinderen doorgeven.

Maakt u zich ook zorgen over uw kinderen?

HERMANS: Natuurlijk. Mijn grootste angst is dat ze dezelfde problemen zullen ervaren als ik destijds. Zeker omdat mijn kinderen, die nu 1,5 en 3,5 jaar zijn, een heel lichte huid hebben: het lijken wel Marokkaantjes. Nu vindt iedereen ze nog superschattig, maar dat zal onvermijdelijk veranderen. Toen ik vorig jaar hoorde hoe jonge allochtonen in Kortrijk hardhandig door de politie waren aangepakt omdat ze voor fietsdieven werden aangezien, moest ik onwillekeurig aan mijn zoon denken.

Vroeger mochten sommige klasgenootjes van hun ouders niet naar uw verjaardagsfeest komen. Mogen uw kinderen hetzelfde verwachten?

HERMANS: Nee, want zij leven in Antwerpen waar ze overal om zich heen kleur zien. In Weelde, het Kempische dorp waar ik ben opgegroeid, waren mijn zus en ik eind jaren tachtig zo ongeveer de enige migranten. Behalve de poetsvrouw op school zagen wij nooit zwarte mensen.

Vandaar dat u acht jaar geleden moest huilen toen Barack Obama president van de Verenigde Staten werd?

HERMANS: Ongelooflijk was dat! Tot dan waren de enige zwarte rolmodellen voetballers en zangers. Aangezien ik niet kan zingen of voetballen, had ik daar niet veel aan. Maar toen werd een zwarte man dus president van de Verenigde Staten en dat veranderde mijn inschatting van mijn kansen in deze wereld totaal. Als de belangrijkste mens ter wereld zijn huidskleur kon overwinnen, moest ik dat toch ook kunnen?

Wanneer was u zich er eigenlijk voor het eerst van bewust dat u anders was?

HERMANS: Toen ik Zwarte Piet zag. (lacht) Echt waar. Een klein jaar nadat mijn zus en ik in België waren aangekomen, zou Sinterklaas op school komen. Ik was toen 3,5 jaar en zij 5,5 jaar. Toen er twee Zwarte Pieten ons klasje binnenkwamen, waren we in paniek. We dachten echt dat ze ons bij onze ouders kwamen weghalen en ons naar Afrika terug zouden brengen. (denkt na) Zo’n adoptie blijft toch iets heel vreemds. Ik kan me niet voorstellen dat iemand mijn zoon bij me zou weghalen en aan een andere moeder zou geven. Dat moet toch iets doen in het hoofd van zo’n kind?

Hebt u daar erg mee geworsteld?

HERMANS: Elk geadopteerd kind maakt op een bepaald moment een identiteitscrisis door. Bij mij viel dat al bij al nog mee doordat ik mijn biologische moeder heb teruggezien voor ik de puberteit inging. Op veel van mijn vragen had ik dus al een antwoord gekregen. Toch heb ik nog een hele tijd blank willen zijn.

Waarom?

HERMANS: Omdat iedereen blank was. Ik wilde zo veel mogelijk op mijn vriendinnen lijken. Dus ontkrulde ik mijn haar en deed ik er net dezelfde klemmetjes in als zij. Een verloren strijd natuurlijk. Rond mijn zestiende ben ik dan omgeslagen naar het andere uiterste: ik begon boeken te lezen over Malcolm X, luisterde naar muziek van Tupac Shakur en voelde me haast een Black Panther. (lacht) Pas na mijn twintigste heb ik aanvaard wie ik echt ben: een Vlaamse met een zwarte huid en een Kempisch accent.

Een Afro-Kempenaar?

HERMANS: Dat is het! Ik ben een Afro-Kempenaar. (lacht)

Hebt u eigenlijk nog iets met de Afrikaanse cultuur?

HERMANS: Zeker. Nadat mijn familie kort na de Rwandese genocide naar België was gevlucht, ging ik geregeld bij hen op bezoek. In het begin voelde ik me heel vreemd tussen mijn neefjes en nichtjes. Niet alleen omdat zij bij hun biologische ouders waren opgegroeid, maar ook omdat ze een andere cultuur, ander eten en andere gewoontes hadden. Omdat ik erbij wou horen, deed ik mijn best om beter Frans te spreken en zocht ik informatie op over Rwanda. Later, als twintiger, ben ik met mijn adoptiemoeder naar Rwanda teruggegaan. Ergens voelde dat een beetje als thuiskomen. Sindsdien heb ik het gevoel dat ik met mijn ene been in de Vlaamse cultuur sta en met het andere in de Afrikaanse cultuur. Ik heb zelfs een paar Afrikaanse tradities overgenomen. Zo droeg ik mijn kinderen toen ze baby waren in een draagdoek op mijn rug.

Komt die behoefte voort uit het feit dat u zich hier in Vlaanderen toch niet helemaal aanvaard voelt?

HERMANS: Dat denk ik niet. Het is eerder omdat ik niet geboren ben als Dalilla Hermans. Dat is wie ik ben geworden toen ik bijna drie was. Ik wil de kern van wie ik was toen ik op de wereld kwam gewoon niet verloochenen. De combinatie van mijn Afrikaanse en mijn Vlaamse kant voelt gewoon goed. Ik heb ontzettend lieve adoptieouders en met mijn biologische moeder ben ik ook close. Op dit moment is ze zelfs op mijn kinderen aan het passen.

U hebt geen reden tot klagen meer?

HERMANS: Het is niet omdat ik zo’n fijn leven heb, dat ik de dingen die me in de samenleving storen niet zou mogen aanklagen. Hoe vermoeiend al die discussies ook zijn, het heeft wel degelijk zin. Met horten en stoten gaan we vooruit. Al mag het wat mij betreft een heel stuk sneller. Ik heb maar tien jaar meer voor mijn kinderen pubers zijn.

Tekst Jeroen De Preter en Ann Peuteman, foto’s Franky Verdickt

‘Pas na mijn twintigste heb ik aanvaard wie ik echt ben: een Vlaamse met een zwarte huid en een Kempisch accent.’

‘Homans blijft maar herhalen dat iedereen in Vlaanderen dezelfde kansen krijgt. Zou ze dat eigenlijk zelf geloven?’

‘Moslimouders zouden misschien wél naar het oudercontact komen als ze een uitnodiging krijgen in het Arabisch.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content