Chris De Stoop
Chris De Stoop Chris De Stoop is redacteur van Knack.

Al in de Middeleeuwen bestond er een drukke handel in aal en drek van mens en dier. Maar terwijl de boeren vroeger veel verdienden aan hun mest, moeten ze nu steeds meer betalen om ervan af te raken. En ondertussen worden ze van overheidswege bestookt met onduidelijke regels en procedures. De enigen die zich in de handen wrijven, zijn de mestvervoerders.

‘Het is eigenlijk een kruising van een gehaktmolen en een fruitpers’, zegt Herman Delcroix, de onbetwiste kampioen van de mestvervoerders in Vlaanderen. Als hij zijn machine Cloaca had genoemd, en drollen had laten draaien in het Museum voor Hedendaagse Kunst in Antwerpen, had hij er misschien nog artistieke prijzen voor gekregen ook. Maar zijn apparaat heet ‘Pieralisi’, en staat gewoon ergens op het erf van een Kempense varkensboer de mestkelder leeg te slurpen. Het beste van de drijfmest, die er aan de ene kant ingaat, komt er aan de andere kant weer uit als een dikke, knapperige koek. Het is de bedoeling om die koek, vermengd met wat compost, naar Wallonië te voeren, waar minder bio-industrie is gevestigd, en waar de akkers zouden smachten naar deze Vlaamse bereiding.

Maar daar ligt nu net het kalf gebonden. Wallonië heeft zijn grenzen gesloten voor Vlaamse mest, die daar gewoon als schadelijk afval wordt beschouwd. En Herman Delcroix, een geslepen zakenman en lobbyist, mag dan al aanvoeren dat zijn product als een ‘bodemverbeteraar’ erkend is, de Walen trappen daar niet in: voor hen blijft het gewoon mest, en dus afval. Vreemd genoeg konden Nederlanders de voorbije maanden hun mest wel veel gemakkelijker in Wallonië kwijt, omdat zij zich kunnen beroepen op de handelsregels tussen Europese lidstaten. Intussen is de Waalse meststop een communautair twistpunt geworden, dat binnenkort via interministerieel overleg moet worden opgelost. Ook al omdat nogal wat Vlaamse mestvervoerders illegaal lozen in Wallonië, en daarvoor zelfs de instemming van de officiële Vlaamse Mestbank krijgen.

Dat was ook het geval voor Herman Delcroix, de broer van gewezen minister Leo Delcroix, en kind aan huis bij de Mestbank. Hij kreeg in Wallonië al het ene proces-verbaal na het andere – ook al werden die, uiteraard, meestal geseponeerd door het parket. De firma Orgacom, waarin Delcroix participeert, en die vooral kippenmest verwerkt, heeft het voorbije jaar ongeveer vijftigduizend ton naar Wallonië versast zonder Waalse vergunning. Het product kreeg de naam ‘Fertifior’, wat zoiets als ‘de vruchtbaarmaker’ moet betekenen. Baron de Vinck, de Waalse vennoot, is er nu wel net in geslaagd om een voorlopige ‘dérogation’ van oktober tot december te verkrijgen.

Mestkampioen Herman Delcroix vervoert met zijn indrukwekkend wagenpark ruim 180.000 ton per jaar. Een vies handeltje? ‘Integendeel, een schone handel’, zegt Delcroix, die nu bezig is een lobbyvereniging van Vlaamse mesttransporteurs uit de grond te stampen. ‘Het wordt tijd dat we mest weer als een positieve zaak gaan bekijken.’

CULTURE FLAMANDE

De mesthandel is in onze contreien al eeuwen een bloeiende nering. ‘ De mest t’en is geen heiligheit, maar hij doet wonderen waar hij leyt‘, rijmde Vader Cats in de zeventiende eeuw, niet omdat hij petomaan of aanbidder van uitwerpselen was, maar wel omdat de Nederlanden toentertijd internationale faam genoten om de oordeelkundige bemesting van de velden. Al sinds de Middeleeuwen bestond er een drukke handel in aal en drek van mens en dier, die vooral langs de waterlopen werd vervoerd, waar overal ‘beerkaaien’ werden aangelegd. Zeker de zware bemesting in Vlaanderen werd wereldberoemd als de zogenaamde ‘ culture flamande‘. Van heinde en ver kwamen agronomen hierheen om de rijke oogsten te bestuderen die er het gevolg van waren.

Zo beschreef de Duitse landbouwkundige Johan von Schwerz begin negentiende eeuw hoe in Vlaanderen dierlijke en menselijke mest in overwelfde aalputten werd opgeslagen. ‘Ik betwijfel’, besloot hij, ‘of in de wijnkelder van een abdij de wijnen zo zorgvuldig volgens herkomst, ouderdom en hoedanigheid gerangschikt zijn als deze afzichtelijke stoffen.’ En zijn landgenoot Von Grouner schreef wat later met nog meer verbazing over de beerputten met stadsmest: ‘Om de hoedanigheid van de waar te keuren, houdt men rekening met de dichtheid van de massa, haar kleur en haar smaak. De Vlaming schrikt er niet voor terug een stok in de massa te steken en daaraan te proeven. Hoe zouter de mest smaakt, hoe hoger de waarde is.’

Dat laatste gaat Herman Delcroix net iets te ver, al is ook hij een connoisseur van het hele mestassortiment – van de droge, eiwitrijke kippenmest tot de dunne, zure kalvergier. Er zijn collega’s van hem die het uit drijfmest gefilterde vocht nu als drinkwater serveren in plaats van Spa of Bru. Veel gas moet er niet meer aan worden toegevoegd. Het grootste verschil met vroeger is dat de afnemer eertijds geld moest geven om zich die kostbare handelswaar aan te schaffen, terwijl het nu de leverancier is die veel moet betalen om ze kwijt te geraken. Toen Delcroix zich in 1992 op dat gat in de markt stortte – niet toevallig net na het eerste Mestactieplan en de oprichting van de Mestbank – moest de klant nog zo’n vijftig frank per ton betalen. Daarna was het jarenlang gratis. Daarna kreeg de klant er een smak geld bovenop.

WIJ INJECTEREN MEST

In vakbladen zoals Landbouwleven verschijnen nu steeds meer advertenties van mestvervoerders. ‘Heren landbouwers,’ schreef vorige week nog de beleefde Nederlandse transporteur Houbraken, ‘wij leveren varkensdrijfmest uit Belgische overschotgebieden tegen een aantrekkelijke vergoeding in uw mestput.’ En wat verder schreef mestvervoerder Goddyn uit Deinze een beetje vrijpostig: ‘Wij kopen uw korrelmaïs voor een goede prijs als wij drijfmest mogen injecteren in uw veld in het voorjaar van 2001.’ Maïs is een populaire teelt die veel mest verdraagt. Een soortgelijke ‘koppelhandel’ doet trouwens ook Herman Delcroix: hij neemt mest af bij boeren die bij hem veevoeders aankopen. De advertenties bewijzen dat de druk in de sector toeneemt én dat de handel voor sommigen een lucratieve zaak is.

Zelfs Herman Delcroix beklaagt zich nu al over een ‘wildgroei’, omdat de hoge prijzen een aantal piraten hebben aangetrokken die van de schone kunst van het bemesten weinig verstand hebben. De Mestbank heeft ongeveer 1200 mestvervoerders erkend. Enkele weken geleden moesten boeren, zeker in West-Vlaanderen, al tot zevenhonderd frank per ton betalen om hun kelders leeg te pompen. In korte tijd zijn de tarieven meer dan verdubbeld. Een deel van het geld moeten de mestvervoerders zelf aan de afnemers van het product doorstorten, maar toch blijft er een zeer aantrekkelijke winstmarge over. De mesthandel, die van overschotgebieden naar tekortgebieden gaat, volgt nu vooral twee grote assen: van West-Vlaanderen over de E40 naar Brabant en van de Noorderkempen over de E39 naar Limburg. En verder naar Wallonië, maar dan vaak ‘bij nacht en ontij’.

De Waalse ‘meststop’ heeft er de voorbije maanden wel voor gezorgd dat duizenden tonnen mest in Vlaanderen blijven liggen zijn. Bovendien geldt op dit ogenblik het ‘uitrijverbod’, waardoor er nu al van september tot eind februari geen mest op het land gebracht mag worden. In de winter kan mest immers niet door de planten worden opgenomen. Sommige landbouwers, vooral in de pluimveesector, kampen daarom nu met overvolle kelders. De transporteurs laten hen nu verzuipen in de mest, enerzijds omdat zij zelf niet genoeg opslagruimte hebben, anderzijds omdat zij gewoon speculeren op nog hogere prijzen. Ook de mesthandel is immers een speculatieve handel, waarbij zelfs ‘voorkennis’ (via de Mestbank) een rol kan spelen. De verwachting is dat volgend voorjaar de prijzen kunnen stijgen tot duizend frank per ton. ‘En dan zal de mestbom ontploffen’, wordt voorspeld.

Professor Jacques Viaene van de Gentse landbouwfaculteit heeft een simulatie uitgevoerd om te weten welk effect dergelijke astronomische prijzen zouden hebben. Catastrofaal, zo blijkt. Viaene: ‘Tegen duizend frank per ton mest rekenen wij uit dat liefst veertig procent van de gewone, goed gestructureerde veebedrijven onrendabel zou worden. En ik vrees dat dat ook de verborgen agenda is van de Mestbank en het ministerie: ervoor zorgen dat zoveel mogelijk bedrijven er vanzelf mee stoppen. Een koude sanering. De wurggreep van het beleid zorgt nu voor een crisissfeer in de hele sector.’ In het ergste doemscenario zou mest, die eeuwenlang de spil is geweest van de Vlaamse landbouw, er nu ook het eindpunt van kunnen worden.

BIJ DE HALTE

Al in de jaren tachtig was duidelijk dat de overbemesting in ons land, waar intensieve landbouw erg gestimuleerd en opgedrongen werd, van lieverlede voor milieuproblemen zou zorgen. Sindsdien wordt mest minder met dikke bieten en volle korenaren geassocieerd dan wel met nitraten in de grond en ammoniak in de lucht. Pas begin jaren negentig werd het eerste mestdecreet van kracht, waardoor normen en regels werden opgelegd. Centraal stond de blokkering van nieuwe vergunningen voor stallen. Voor de uitvoering van het beleid werd een gloednieuwe dienst opgericht, de Mestbank, geleid door inspecteur-generaal François Stuyckens.

Vorig jaar werd het beleid bijgestuurd, omdat de doelstellingen gewoon niet gehaald werden, want de mestproductie bleef nog toenemen. Bovendien was ook Europa dwars gaan liggen omdat de nitraatrichtlijn op veel plaatsen overschreden werd, wat vooral nadelig is voor het grond- en oppervlaktewater. Na veel gebekvecht met de landbouworganisaties kwam de vorige regering met een nieuw mestdecreet, dat nu door de huidige regering in een aangescherpte vorm wordt uitgevoerd (met terugwerkende kracht tot 1 januari 2000). De buitengewoon complexe maatregelen leidden de voorbije maanden tot chaos. De ambtenaren van de Mestbank verdrinken in de administratieve rompslomp en ingewikkelde procedures, waarvan zij soms zelf het fijne niet meer snappen – laat staan de boeren.

Er werden nu 40.000 aangetekende brieven naar landbouwers verzonden waarin hen een ‘nutriëntenhalte’ wordt opgelegd. Het woord is symbool geworden voor het onverstaanbare beleid. Bedoeling is om gedurende vijf jaar een ‘halte’ in te lassen in de productie van ‘nutriënten’ (de bestanddelen van mest). Bij duizenden landbouwers viel het aangetekend schrijven als een bombrief in de bus. Ze moesten hun veestapel afbouwen tot het niveau van 1995-’97. Of ze kregen een ‘nulhalte’ opgelegd omdat zij administratief niet in orde waren. In sommige kranten wordt nu steevast over ‘het nutriënten-gehalte’ gesproken in plaats van over ‘de nutriëntenhalte’. En die fout stond, zowaar, ook al in persberichten van landbouwminister Vera Dua zelf: ‘Minister Dua heeft een regeling uitgewerkt waardoor hobbyboeren niet langer een nutriënten-gehalte nul hebben’ (3 oktober 2000).

Niet alleen voor ‘hobbyboeren’ en kinderboerderijen, maar ook voor allerlei andere categorieën moest de minister de voorbije weken in allerijl een ‘regeling’ zoeken. Zelfs het kabinet kon de wijzigingen en bijsturingen nog amper volgen. De landbouwpers stond vol schrijnende verhalen van kleine en middelgrote boeren die door de Mestbank als ‘onbestaande’ werden beschouwd, zonder dat dat ooit de bedoeling van de wetgever was geweest. De Mestbank wordt al weken overspoeld met telefoontjes en ontving al 4500 bezwaarschriften. Omdat duizenden zaken herzien moeten worden, zijn de medewerkers dolgedraaid en opgebrand. De Mestbank moet hier optreden als rechter en partij tegelijk: zij kent de nutriëntenhalte toe, beantwoordt de bezwaren en bereidt ook de beroepsprocedures voor die op het niveau van de minister worden ingeleid.

Kabinetsmedewerker Hilde Vandendriessche, die ook al bij de voorganger van minister Dua voor het mestbeleid verantwoordelijk was, denkt dat het finaal wel zal meevallen: ‘Uiteindelijk schat ik dat er, na de afhandeling van de 4500 bezwaren, nog amper 400 probleemgevallen zullen overblijven.’ Daarbij horen de zogenaamde ‘cowboys’ waar minister Dua het eerder over had: veehouders die niet eens een vergunning hebben. Ook de landbouworganisaties gingen ermee akkoord dat die uit de sector moesten worden verwijderd. Maar behalve die ‘cowboys’ zullen er vermoedelijk ook nogal wat jonge, beginnende boeren (die pas na 1995-’97 hun veestapel volledig maakten) slachtoffer worden van de draconische mestreglementering.

Nog maar net hadden de boeren de ‘nutriëntenbrief’ gekregen, of ze ontvingen ook nog een grote, dikke enveloppe met daarin het nieuwe, ingewikkelde mestregister. De boeren moeten ‘met onuitwisbare inkt’ invullen hoeveel mest (in eenheden fosfor en stikstof) geproduceerd wordt per diersoort, per maand, per jaar enzovoort. Het rekenwerk van de boeren wordt daardoor in één klap honderd keer groter, rekende de Boerenbond wat vilein uit. Bovendien is veel werk zinloos en overbodig (soortgelijke zaken moeten al worden aangegeven voor het nationale ministerie van Landbouw en de Europese instanties). En de volgende maanden komen er nog eens twee registers bij (over het mestgebruik per akker en de mestafzet via de transporteurs). ‘We moeten meer uren achter onze schrijftafel dan achter de koeien doorbrengen’, klagen de boeren.

Het is onduidelijkheid troef, want ook aan de registers kan nog veel gewijzigd worden, gaf minister Dua links en rechts te kennen. Zo schreef ze in een brief aan de landbouworganisaties dat sommige stukken van het ingevoerde mestregister niet meer verplicht maar ‘facultatief’ ingevuld mogen worden. Hilde Vandendriessche: ‘Het protest van de Boerenbond is wel hypocriet, want het is juist door hun verzet dat de mestreglementering op de lange baan was geschoven. Wij hebben dat mestregister net bedoeld als instrument om de boeren te helpen. Zo kunnen ze maand na maand zelf bijhouden hoeveel mest hun dieren al geproduceerd hebben. Want als ze op het eind van het jaar te veel produceren, moeten ze een zware superheffing betalen.’ En die kan al snel in de honderdduizenden franken lopen. Voor dit jaar moest de superheffing, wegens de administratieve traagheid, al wel worden opgeschort.

De superheffing (SH1) kunnen de boeren volgens het ministerie overigens zelf gemakkelijk berekenen met behulp van deze handige formule:

SH1 = ((MPBn – NHn) x Xspn) + ((MPp – NHp) x Xspp)

In een lezersbrief schreef een ‘onder een papierberg begraven’ jonge boerin: ‘Wat er nu in de bus valt, is te ongelooflijk om waar te zijn en tart elke verbeelding. Wellicht is het alleen maar de bedoeling om het zoveel mogelijk boeren beu en moe te maken.’

DE MESTBANK WAAKT

De voornaamste kritiek van professor Jaques Viaene en andere landbouwexperts is nu hetzelfde als wat Vera Dua zelf in 1999 (toen ze nog in de oppositie zat) over het mestdecreet zei: dat het onwerkbaar en onhaalbaar is. Professor Viaene: ‘Oorspronkelijk was het de bedoeling dat de Mestbank de overschotten zoveel mogelijk zou herverdelen (daarom sprak men over een ‘bank’) én overtollige mest verwerken. Maar op die twee terreinen doet ze bijna niets. De Mestbank is meer en meer een mestpolitie en een mestadministratie geworden. Ze slaat gegevens op, controleert documenten en gaat boeren verbaliseren. Maar positieve maatregelen om naar een oplossing van het probleem te komen, zitten er niet bij. Ook op het vlak van de informatie faalt het beleid volkomen.’

En zo is de mesthoop, eeuwenlang het middelpunt van het erf, nu een geliefd doelwit voor razzia’s en inspecties geworden. François Stuyckens: ‘Het aantal controles stijgt inderdaad. Maar dat zijn vooral gerichte controles op die bedrijven waarvan er iets in de documenten niet blijkt te kloppen.’ In Landbouwleven verschenen al brieven over de ’terreur’ van de Mestbank, die op boerderijen binnenvalt en alle mogelijke papieren in beslag neemt. Maar volgens Stuyckens is dat fel overdreven: ‘Onze mensen maken zich kenbaar en worden dan uitgenodigd om binnen te komen. Het is evident dat niet iedereen blij is om ons te zien.’ Omdat er in het huidige klimaat toch gevreesd wordt dat boeren ooit naar de riek grijpen, liet de Mestbank in de landbouwbladen wel een ingezonden stuk verschijnen om uit te leggen dat de ‘preventieve controle-acties’ zo correct mogelijk worden uitgevoerd.

Het klassieke verwijt is dat de gewone boeren meer controles te vrezen hebben dan bio-industriëlen, integratoren en mesttransporteurs, die op de gunsten van de Mestbank kunnen rekenen. Dat is trouwens ook het averechtse effect dat men het hele mestbeleid verwijt: dat zelfstandige landbouwers er de brui aan zullen geven, terwijl de industriëlen zich er met al hun specialisten en lobbyisten wel doorheen zullen slaan. Het beleid is ook erg lineair: de ‘nutriëntenhalte’ en de heffingen zijn er evengoed voor een biologisch bedrijf als voor een vetmesterij, evengoed voor een gemengd gezinsbedrijf met een tekort aan mest als voor een grondloze integrator met een immens overschot. Er zitten in het mestbeleid geen positieve maatregelen die een visie tonen op het type landbouw dat men nog wel zou willen behouden. Men maakt het gewoon iedereen moeilijk.

Hilde Vandendriessche: ‘Als wij in 2003 in orde willen zijn met de Europese normen, betekent dat dat wij onze mestoverschotten enorm moeten reduceren. Met ongeveer evenveel als álle mest van onze hele kippen- en varkensstapel samen!” De Vlaamse regering wil voorlopig weinig of geen geld vrijmaken voor een begeleide afbouw van de veestapel (de ‘warme sanering’) en zet alle hoop op de kaart van de mestverwerking: de overschotten moeten met een of andere te ontwikkelen techniek worden verbrand, vergast, gedroogd of gecomposteerd. ‘Men verwijt de Mestbank op dat vlak niets te doen, maar dat mogen wij niet van Europa’, zegt Hilde Vandendriessche. ‘De oplossing moet van de sector zelf komen. Ik geloof er stellig in dat dat tegen 2003 mogelijk zal zijn’. Maar met die ‘akte van geloof’ in een technisch en economisch haalbare verwerking staat zij nu bijna alleen.

WITTE OLIFANTEN

Terwijl er zich voor hoogwaardige kippenmest wel perspectieven aandienen, is er in de varkenssector – en die levert de bulk van het overschot – nog zo goed als niets. Daar werd alleen veel tijd en geld verloren met enkele ‘witte olifanten’, zoals MAV in de Gentse kanaalzone (van baggeraar De Nul), de verwerkingscentrale van de topintegrator Danis, of Biopower in Oostende (van de veevoedersector). De mestverwerking wordt ook niet bepaald door de overheid gemakkelijk gemaakt, omdat vergunningen zeer lang op zich laten wachten en er de strengste milieunormen voor gelden. Op het niveau van individuele boerderijen of coöperaties zijn er wel enkele kleinschalige ‘mobielen’ – genre Pieralisi van Herman Delcroix – maar die kunnen bezwaarlijk een oplossing bieden voor wat al die miljoenen varkens jaarlijks uitscheiden.

De mest loopt de spuigaten uit, en dat verhoogt het gevaar dat sommige boeren de smurrie weer links of rechts radeloos in een gracht lozen. Als de kelders overlopen, moet de drek ergens naartoe. Daarom steunt de Mestbank die transporteurs die zonder Waalse vergunning toch hun vracht in Wallonië kwijtraken. Wat weg is, is weg. François Stuyckens: ‘Wij vragen op de eerste plaats duidelijkheid, daarom willen wij overleg met Wallonië. Op dit moment is er ruimte voor verschillende interpretaties. Als een Waalse boer Vlaamse mest in zijn kelders wil stockeren, kan dat volgens ons. Als dat níét mag, moet het duidelijk gezegd worden, en in dat geval trekken we desnoods de erkenning van die vervoerders in.’

Deze week stelt mestvervoerder Herman Delcroix alvast zijn wonderlijke ‘decantor-centrifuge’ Pieralisi officieel aan de pers voor. De initiatiefnemer beroemt er zich op daarmee een ‘deeloplossing’ voor het gigantische mestprobleem in Vlaanderen aangebracht te hebben, hoe miniem ook. ‘Want als we niets doen, gaan we allemaal kapot.’ Naar het voorbeeld van het mode-label ‘Dit is Belgisch’ denkt hij al aan een mestkeurmerk ‘Dit is Vlaams’. Op een varkensbedrijf in Wuustwezel zal Pieralisi nu demonstreren hoe hij ‘dik’ en ‘dun’ scheidt. ‘Dik’ mag hopelijk naar de Waalse akkerbouwers die er pap van lusten. ‘Dun’ wordt misschien wel in kleine glaasjes voorgezet aan de verslaggevers die een drankje nooit afslaan.

Dia 1**foto**KN46IL-0351

Dia 2**foto**KN46IL-0361

Dia 3**foto**KN46IL-0362

Chris De Stoop

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content