De meester zelve aan het woord: over zijn nieuwste creatie, en over 25 jaar kunstenaarschap.

Troubleyn heeft zelf zwaar geïnvesteerd in de productie van ‘Je suis sang’. En u hebt persoonlijk ook bijgedragen. De Cour d’Honneur was dus wel een zeer belangrijk project voor u?

Jan Fabre: Ieder artistiek project is even belangrijk voor mij. Ik zal evenveel aandacht geven aan de kleine solo met Els Deceukelier, die in de winter in première gaat. Ik werk trouwens nooit puur op bestelling van een festivaldirecteur of een curator. Ik ben zelf met iets bezig en daarvoor probeer ik dan de beste niche, de beste plek te vinden.

De Cour d’Honneur is een prachtige locatie, en een ‘casse-tête’.

Fabre: Het is een plaats met een enorme geschiedenis, natuurlijk. Het is ook de grootste scène van Europa: achttien meter bij zesendertig. Dat was een fenomenale uitdaging, zeker omdat veel van mijn werk over het herdefiniëren van ruimte gaat. Als regisseur was het ook een nieuwe ervaring. Mijn acteurs en ik zijn gewend om heel diep te gaan, heel intens op elk detail in te gaan. Die manier van werken hebben we voor een stukje moeten loslaten. De tekentaal moest scherp en helder zijn.

Waarom speelt uw bloedparabel zich in de Middeleeuwen af?

Fabre: Heel veel van mijn kunst is door de Middeleeuwen beïnvloed. Niet toevallig hangen in mijn woonkamer grote kleurenkopies van Hiëronymus Bosch en Jan Van Eyck aan de muur. We beseffen dat nog altijd niet, maar de Middeleeuwen hebben ons ongelooflijk getekend. Veel mentale en fysieke wonden die wij meedragen, stammen nog uit die tijd.

Wat bedoelt u concreet?

Fabre: Neem nu het feit dat veel mensen bang zijn van een spinnenkop. In de Middeleeuwen is men beginnen geloven dat insecten de duivel zouden zijn. Of om het verband met de voorstelling te leggen, de manier waarop we omgaan met bloed is typisch middeleeuws. De stigmata bijvoorbeeld. Het memento mori ook, de doodsgedachte die vandaag zit ingebakken in onze cultuur.

U staat bekend als een controversiële kunstenaar. Nu is uw werk in een sneeuwbol te koop.

Fabre: Ik vind het zelfs niet grappig. Ze hebben me gevraagd of ze één T-shirtje mochten maken van de affiche. Nu blijkt dat ze een complete marketing doen met mijn image. Zonder zelfs mijn naam te vermelden. We gaan het contract erop nakijken, om te zien wat ik daartegen kan doen. Ik vind het vooral niet schoon dat ze niks gevraagd hebben. Anders had ik tenminste een veel mooier sneeuwdoosje kunnen maken.

Hoe moeilijk is het om bescheiden te blijven na 25 jaar succes in binnen- en buitenland, in zowel de plastische als de podiumkunsten?

Fabre: Succes is een vergif. Af en toe op je bek gaan, dat houdt je heel gezond. Ik waag geregeld een sprong in het onbekende. Soms faal ik. Maar dat vind ik niet erg. Liever dat dan een clown te zijn die dertig of veertig jaar lang hetzelfde trucje opvoert, zoals veel van mijn collega’s doen. Met mijn BIC-Art heb ik dat bijvoorbeeld bewust níét gedaan. Die blauwe bic-tekeningen waren trouwens juist bedoeld als een kritiek op het cynisme van de marketing.

Maar na 25 jaar ligt mijn ambitie niet meer buiten mijn werk, maar binnen mijn werk. Ik kan zelf in de spiegel kijken. Ik weet wanneer ik een sleutelwerk heb gemaakt, of wanneer het wat minder is. Maar je hebt misschien die vijfhonderd minder goeie werken nodig, om af en toe een fantastisch meesterwerk te maken.

U werkt met beeld en woord. Ziet u uzelf ook romans schrijven?

Fabre: Dat heb ik al gedaan, maar ze zijn nog niet uitgegeven. Ik ben nu van plan om in twee of drie Europese kranten een dagboek te publiceren. Maar ik kan niet alles wat ik doe aan het publiek tonen. Dat krijgt enkel een topje van de ijsberg te zien.

Maakt Jan Fabre ooit adaptaties van Anton Tsjechov en Samuel Beckett?

Fabre: Een zoveelste interpretatie van de grote klassieken vind ik in veel gevallen oninteressant. Ik heb ook niet de behoefte om mij met Tsjechov of Shakespeare te meten. Beckett is een ander geval. Daar loop ik al meer dan tien jaar mee rond. Ik heb een tekst over hem geschreven, een soort hommage, daar zou ik graag iets mee doen. Beckett had een tekening van mij bij hem thuis hangen. Daar ben ik heel fier op.

Sinds kort noemt u uzelf een mysticus.

Fabre: Ja, omdat ik 24 uur per etmaal met mijn werk bezig ben. Ik adem dat in en uit. Ik kan de kunstenaar Jan Fabre niet uitzetten, want ik kan de mens Jan Fabre niet uitschakelen. Mens zijn is voor mij: nadenken, onderzoeken, vragen stellen.

Mysticisme heeft met transcendentie te maken.

Fabre: Wat doen wij anders als kunstenaar? Wij transcenderen toch dingen? Wij hebben in het Nederlands een mooi woord: vervoeren. Ik moet mijn publiek vervoeren, naar een andere plaats brengen, om het te laten nadenken. Mensen in vervoering brengen, dat is mijn beroep.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content