Een 47 miljoen jaar oud fossiel leidde dit jaar tot een wereldhype. Ida, zoals het diertje werd genoemd, zou een heuse missing link zijn in de evolutie van de mens. Niks van, zo blijkt nu. En ondertussen krijgen veel belangrijkere nieuwe inzichten in de evolutie van het leven nauwelijks aandacht.

Het fossiel Ida dreigt een vedette te worden zoals Lucy, het skelet dat model staat voor de australopitheken, de aapmensen die drie miljoen jaar geleden de evolutie naar de echte mens inluidden. Eerder dit jaar werd Ida in de Verenigde Staten gelanceerd door een heuse mediacampagne: met een boek, een film, en een flashy website. Zelfs de burgemeester van New York was aanwezig op de officiële voorstelling.

Ida werd verkocht als een missing link in de ontstaansgeschiedenis van de mens: een tussenstap naar de ontwikkeling van aapachtigen, waaruit ten slotte de mens is voortgekomen. Het fossiel, dat al in 1983 in Duitsland werd opgegraven, moet 47 miljoen jaar geleden hebben geleefd. Het is uitzonderlijk goed bewaard. De wetenschappers die het na zijn toevallige herontdekking in 2006 op een beurs in Hamburg drie jaar lang in het geheim hebben bestudeerd, spreken van het ‘best bewaarde fossiel voor de mens zijn doden begon te begraven’. Ter vergelijking: het skelet van Lucy is slechts 40 procent intact, dat van Ida 95 procent.

Het dier, dat een halve meter lang moet zijn geweest en ’s nachts actief was, was vermoedelijk van het vrouwelijk geslacht en zag er wellicht uit als een van de moderne lemuren. Maar volgens zijn wetenschappelijke ouders is het geen voorloper van de lemuren: het staat los van de levenstak naar lemuren, aan de basis van wat de tak naar apen, mensapen en mensen zou worden.

Daarvoor pleiten een aantal skeletkenmerken, zoals de beweeglijkheid van de duimen en de vorm van het enkelbeen, die in de richting van apen wijzen, en de afwezigheid van een klauw op de tweede teen of van versmolten tanden op de onderkaak, die typisch zijn voor lemuren. Vandaar dat met veel klaroengeschal wordt verkondigd dat Ida ‘de eerste link is in de richting van de menselijke evolutie’.

Het dier werd officieel Darwinius masillae gedoopt, ook al handig als verkoopargument in het jaar waarin de 200e verjaardag van de ontwerper van de evolutietheorie, Charles Darwin, wordt gevierd. Masillae refereert aan het Duitse plaatsje Messel waar het fossiel gevonden is: een groeve in de buurt van Darmstadt die een schatkamer voor fossielenjagers is.

Eén miljoen dollar

Niet lang nadat Ida overal in de wereld headlines had gemaakt, kwam de ontnuchtering. De wetenschappelijke wereld verzette zich tegen de hype die rond het fossiel is gecreëerd. Iedereen is het erover eens dat Ida een prachtig fossiel is en schitterend studiemateriaal oplevert. Maar de meeste kritische wetenschappers aanvaarden (vooralsnog) niet dat het dier ons iets zal leren over de evolutie van de mens. Voor sommigen is het zelfs niet meer dan een voorloper van de lemuren, en staat het niet op de tak richting mens.

Er is van Ida een wereldvedette gemaakt, zo is de algemene teneur, maar een missing link is het fossiel niet. De critici zijn er niet over te spreken dat Ida nooit is voorgesteld op een wetenschappelijk congres. Dat had hen immers de kans geboden om een oordeel over het fossiel te vellen vóór er een publicatie aan werd gewijd, zoals gebruikelijk is in de wetenschappelijke wereld. Ida’s ontdekkers krijgen ook het verwijt dat ze recente inzichten die niet in hun kraam passen gewoon hebben genegeerd in hun verhaal. Ida werd ook niet gepresenteerd in een topvakblad ( Nature of Science), maar in het online- tijdschrift Public Library of Science (PLOS). In hun oorspronkelijke artikel stellen de auteurs overigens dat ze er níét van uitgaan dat het fossiel zich op de tak richting apen en mensapen bevindt – hoewel ze de mogelijkheid niet uitsluiten. En ze claimen al evenmin dat hun vondst het inzicht in de menselijke evolutie verfijnt.

Ida’s ontdekkers, met op kop de Noorse paleontoloog Jorn Hurum, die overal in de wereld als een moderne Indiana Jones wordt gepresenteerd, verdedigen zich tegen de kritiek. Hurum zegt dat hij niet in Nature of Science wilde publiceren omdat die bladen veel te duur zijn ( PLOS is gratis consulteerbaar). Hij beweert dat hij nooit naar wetenschappelijke congressen gaat, omdat die door grote ego’s gedomineerd worden en vooral tijdverlies betekenen. Kortom, hij heeft zich niet populair gemaakt in zijn eigen milieu.

Daarenboven betaalden zijn instituut en de Noorse overheid samen het naar wetenschappelijke normen gigantische bedrag van één miljoen dollar voor het fossiel. De druk om er het nieuws mee te halen, was dus groot.

Hurum stelt het nu voor alsof het in de eerste plaats de media zijn geweest die van zijn vondst een hype hebben gemaakt. Vanaf een gegeven ogenblik zou hij de verspreide informatie niet meer in de hand hebben gehad, en daardoor is er mogelijk overdreven. Hij is zelfs bereid te aanvaarden dat Ida misschien tóch een voorhistorische lemuur is, als anderen hem daar met wetenschappelijke argumenten van kunnen overtuigen.

Ondertussen denkt de hele wereld dat hij een missing link gevonden heeft, en dat zal wel de bedoeling zijn geweest. Collega-wetenschappers zijn bezorgd over de reputatie van hun vakgebied, die nog altijd steunt op solide gegevens en objectiviteit. ‘Als we marketeers en pr-lui toelaten wetenschappers los te koppelen van hun handelsmerk van betrouwbaarheid, zullen we snel merken dat ons werk alleen nog geëvalueerd zal worden zoals een promotiecampagne voor de volgende wereldtournee van de Rolling Stones’, schreef een paleontoloog in de New Scientist. Nature had het onomwonden over het gevaar van publiciteitsmachines die het wetenschappelijke evaluatieproces verstoren.

Andere recente bevindingen over mogelijke missing links verdienden in ieder geval meer aandacht dan de mooie Ida, maar ze werden grotendeels over het hoofd gezien. Zo verscheen er enkele weken geleden in het vakblad Proceedings of the National Academy of Sciences, een veel gereputeerder blad dan PLOS, een analyse van een in Spanje gevonden fossiel dat op 12 miljoen jaar oud gedateerd werd. Van het dier, dat Anoiapithecus genoemd werd, zijn alleen schedelfragmenten gevonden, maar die volstaan blijkbaar om er een gemeenschappelijke voorloper van alle mensapen van te maken. Waaruit de mogelijkheid werd gedistilleerd dat de oorsprong van de mens, als je ver genoeg teruggaat in de tijd, niet in Afrika zou liggen, maar in Europa.

Een claim die niet door iedereen gunstig wordt onthaald, al was het maar omdat het veel gemakkelijker is fossielen te vinden in Europa dan in Afrika, omdat er in Europa veel meer naar fossielen wordt gezocht. Dat de mens zelf, nadat hij officieel het geslacht Homo was geworden, twee keer uit Afrika vertrokken is om de rest van de wereld te koloniseren, wordt niet in twijfel getrokken.

Hongerige larve

Mensen zijn geneigd meer interesse te hebben voor wat zich dicht tegen hun eigen ontstaan heeft afgespeeld, maar vanuit evolutionair oogpunt zijn de vragen naar het ontstaan van het leven zelf veel fundamenteler. Alleen: chemische reacties kun je natuurlijk moeilijk hypen. Toch zijn wetenschappers goed op weg om de hiaten op te vullen die bestaan tussen de eerste chemische elementen in de ruimte (of in de atmosfeer van de jonge aarde) en de stoffen die het leven mogelijk hebben gemaakt.

De focus komt daarbij steeds meer te liggen op de RNA-molecule: een boodschapper die nu gebruikt wordt om de genetische informatie van het DNA in bruikbare eiwitten om te zetten. Wetenschappers hebben in Nature een scheikundig model gepubliceerd waarmee zo’n 3,8 miljard jaar geleden – niet lang voor het ontstaan van het leven op aarde – eenheden RNA zouden zijn gevormd. Die zouden de aanzet tot het leven hebben gegeven, omdat ze zowel de capaciteit tot replicatie (zichzelf vermenigvuldigen) als tot katalyse (het stimuleren van andere reacties) hebben. RNA-eenheden zouden dan langere ketens zijn gaan vormen, die informatie konden bewaren, en nog later zouden ze zichzelf deels hebben omgevormd tot het DNA dat de ruggengraat van het leven zou worden.

Het eerste leven zou in dat scenario dus op RNA gebaseerd zijn geweest, en niet op DNA. Wat best mogelijk is, want ook vandaag leven er virussen die voor hun voortplanting louter van RNA afhankelijk zijn.

Het ontstaan van de eerste levensvormen nabootsen in laboratoriumomstandigheden was een titanenwerk. Allerhande volgordes van het bij elkaar brengen van diverse oerelementen moesten worden uitgeprobeerd. Maar het monnikenwerk leverde een mooi resultaat op.

Zodra het RNA aminozuren aan elkaar kon linken om eiwitten te vormen, ging het levensproces in een hogere versnelling. Want eiwitten kunnen zich relatief gemakkelijk organiseren tot iets nieuws. Ze zullen snel een wandje gemaakt hebben om de RNA-moleculen die hen aan elkaar breien vast te houden, zodat er cellenstructuurtjes ontstonden. Eencellig leven was 3,5 miljard jaar geleden een feit.

Tot zo’n 600 à 700 miljoen jaar geleden was er van complex leven geen sprake. Er waren alleen eenvoudige cellen die zich ongeslachtelijk voortplantten. Maar om nog onverklaarde – waarschijnlijk klimatologische – redenen kwam er ineens een boom van veelcellig leven met verregaande variatie en geslachtelijke voortplanting. Eencelligen vormden meercellige organismen, een soort kolonies, waarin later specialisatie ontstond die aanleiding gaf tot de vorming van organen.

Over hoe dat concreet in zijn werk ging, circuleren nogal wat hypothesen. Volgens de enen waren placozoa de eerste complexe levensvormen: wezentjes van enkele millimeters lang die uit een flinterdun tapijtje van cellen bestaan, en die nog geen darmen, zenuwen of spieren hebben. Maar omdat niemand weet hoe ze zich voortplanten, vrezen critici dat ze ingewikkelder zullen zijn dan op het eerste gezicht lijkt.

Anderen houden het erop dat primitieve kwalletjes de eerste complexe levensvormen waren.

Een recente analyse in het gespecialiseerde vakblad Evolution and Development breekt een lans voor sponzen als de oorsprong van het moderne meercellige leven. En dan niet noodzakelijk de voorlopers van de populaire badkamerproducten van vandaag, die gewoon een hoop cellen zonder veel specialisatie zijn, maar hun vrij zwemmende larven. De larven zouden in moeilijke omgevingsomstandigheden een eigen leven zijn gaan leiden, in plaats van de overgang te maken naar een volwassen bestaan verankerd in de bodem.

Sponzenlarven zouden zijn beginnen te zwerven, gedreven door stromingen, en zouden voordeel gehaald hebben uit ontwikkelingen waardoor ze onderweg genoeg konden eten, wat tot de vorming van een eenvoudig darmstelsel met vertering leidde. Zo waren ze voor hun overleving niet langer totaal afhankelijk van een specifieke omgeving. Veelcellige beestjes kunnen ook groter voedsel aan dan eencellige, wat een sterke impuls moet zijn geweest richting specialisatie. Later kwam de ontwikkeling van een zenuwstelsel, en van andere weefsels en organen, in het deel van het lichaam gelegen tussen de huid en de darmwand. De weg naar vermenigvuldiging in de larvale fase lag vervolgens voor de hand, zodat de kleine sponsjes ‘groot’ werden – niet als iets wat wij een volwassen spons zouden noemen, maar als iets anders. De weg naar de uitbouw van een groot dierenrijk lag breed open.

Genetisch onderzoek heeft alvast aangetoond dat in sponzen vele genen aanwezig zijn die vandaag belangrijk zijn in de communicatie tussen cellen. Een analyse van de nieuwe inzichten in de New Scientist leidde tot een duidelijke conclusie: ‘Als dit scenario correct is, dan is onze geheimzinnige oerouder uit het zeer verre verleden de hongerige larve van een spons geweest.’ Een geweldig inzicht, maar helaas moeilijk in een wereldwijde barnumcampagne te vatten. De kans dat veel mensen er een missing link in zien, is gering.

DOOR DIRK DRAULANS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content