In ‘Schimmen aan de Hudson’ beschrijft Isaac B. Singer de krankzinnige crash tussen de wereld van het provinciale Poolse jodendom en de Amerikaanse moderniteit tegen de achtergrond van de holocaust.

Israel Zamir, de zoon van de Poolse schrijver Isaac B. Singer, vertelt in Reis naar mijn vader dat zelfs de Amerikaanse romans en verhalen van zijn vader over Polen gaan. Singer is verzot op de vertellingen van de Poolse joden die hij opvangt in de cafetaria’s van New York. Singer: ‘In feite doet het er helemaal niet toe waar ik woon, omdat ik Polen nooit verlaten heb. Ik wandel nog steeds door de straten van Warschau.’ In Schimmen aan de Hudson, misschien wel de meest Amerikaanse roman die Singer ooit schreef, is dat niet anders. Al in de eerste zinnen vernemen we dat het flatgebouw aan de Upper West Side waar de Pools-joodse ondernemer Boris Makaver ingetrokken is, hem doet denken aan Warschau. Het interieur van Makavers nieuwe appartement is net zo gestoffeerd als zijn oude in Warschau en Berlijn. In een van de nachtmerries van de effectenhandelaar Hertz Grein, het hoofdpersonage, vervloeit New York zelfs met het getto van Warschau. Zo zijn, van het begin af aan, haast alle personages gevangenen van een verleden dat zich op een ander continent, in Europa, heeft afgespeeld.

Hun migratie was een wanhopig keerpunt dat Singer, die zelf op de rand van de zelfmoord heeft gestaan, in Reddeloos in Amerika heeft omschreven als een raar gevoel, alsof je oud geboren bent en in de loop van de jaren jonger wordt in plaats van ouder, zodat je alles minder ziet worden, je positie, ervaring, moed en levenswijsheid.

Net als in Singers roman Mesjogge, speelt Schimmen aan de Hudson zich af in het New York van vlak na de oorlog, de plaats waar duizenden joden zich in de jaren dertig gevestigd hadden nadat ze voor Hitler uit Europa, vooral uit Polen, waren weggevlucht. Stuk voor stuk zijn het mensen die moeten leven met de schimmen van ouders, echtgenoten, broers, zussen en kinderen die in de kampen van de nazi’s zijn uitgemoord. In New York pogen ze vergeefs het verleden te verwerken of te vergeten. Doorgaans waren ze, net als Singer zelf, nog jong en straatarm toen ze in de Nieuwe Wereld arriveerden. Sommigen trouwden er en kregen Amerikaanse kinderen die met elkaar gemeen hadden dat ze gojim en communisten werden en dat ze over Stalin geen kwaad woord wilden horen.

DODELIJK SOORT GAS

Hertz Grein, al flink in de veertig, heeft een heel ‘normale’ biografie. Nagenoeg zijn hele familie is in Polen uitgemoord. Hij studeerde filosofie in Warschau en Wenen, trachtte in Palestina te wonen en besliste uiteindelijk om zich met zijn vrouw in New York te vestigen. Daar was hij talmoed-leraar voor hij als bij toeval in de lucratieve effectenhandel belandde. Grein is de vader van twee volwassen kinderen. Als het hem invalt, beoefent hij wat verwarde filosofie en nieuwe fysica, en schrijft hij zijn hersenspinsels op in de vage hoop ooit het definitieve werk over die thema’s de wereld in te kunnen sturen. Zijn voornaamste bezigheid is echter vrouwen versieren, wat niet altijd een doel op zichzelf is, maar wat behoort tot Greins repertorium van vergeefse pogingen om wat gemoedsrust te vinden in een wereld die als een slachthuis en een krankzinnigengesticht wordt ervaren. Grein zwalkt tussen Anna en Esther, zijn twee vaste minnaressen, en Lea, zijn ongelukkige echtgenote.

Schimmen aan de Hudson is het verhaal van een man die, net als Singer zelf, de belichaming is van de inmiddels verdwenen, uit het joodse Polen afkomstige diaspora die zich in Amerika vestigde. Al die overlevende joden moeten daar in New York met om het even welke middelen een vacuüm bestrijden, een dodelijk soort gas verdrijven dat is samengesteld uit de chemie van verveling, maatschappelijk onbehagen, schuldgevoel, hopeloosheid en eenzaamheid. Net als in Mesjogge, waarin Singer het kaartspel verdedigt als een uitstekende bezigheid om de tijd in spanning en plezier te verdrijven, zijn ook hier alle voorwendsels goed om aan de zuigkracht van de existentiële leegte te ontkomen: jacht op geld, verdovende middelen, onmiddellijke bevrediging van verlangens, religieuze verrukking, parapsychologie, theater, kaartspel, kortom alles wat ingezet kan worden tegen het monster van de tijd dat Grein ervaart als ‘ook’ een allesvernietigende Hitler. Grein ziet de wereld als een plaats die wordt voortgestuwd door blinde krachten die tegen de mensheid in het algemeen en de joden in het bijzonder samenzweren: ‘Mensen beminden elkaar en haatten elkaar, namen risico’s en waren bang. Ieder van hen bleef zoeken naar een stabiele en duurzame stut om op te leunen, maar machten listiger dan mensen trokken die telkens onder hen weg en schiepen een eeuwigdurende crisis.’ Bij Singer moet je die machten letterlijk nemen, het zijn ‘ dibboeks‘, ware duivels, die zich vaak en bij voorkeur nestelen in onschuldig uitziende voorwerpen die vervuld zijn van hun eigen ‘steelse bezigheden’ en die zich zo diabolisch gedragen dat ze zelfs het alledaagse leven tot een hel maken. Het overkomt de ongelukkigen voortdurend: ‘Hij legde dingen weg en die verdwenen dan, zodat hij dagenlang bezig was ze te zoeken. Eerst verdween zijn vulpen, toen zijn leesbril, zijn pantoffels noch zijn hoed waren te vinden. Hij draaide een lamp uit, maar vond hem later weer brandend, alsof een verborgen hand de stroom had ingeschakeld. Hij legde een boek weg op tafel, maar wanneer hij het lezen wilde voortzetten, lag het er niet meer. Later vond hij het dan onder het bed of zelfs onder zijn kussen. Was het mogelijk dat Sonja’s geest hem tekens gaf? Of was hij bezeten door een of andere boze demon?’ Wat voor het kleine geldt, is ook waar voor het grote. Tussen die twee is er geen essentieel verschil voor iemand als Grein die ervan doordrongen is dat de verveling begint bij het atoom en dat niets verschrikkelijker is dan een stukje materie dat nooit in rust is, dat dolzinnig en zonder ophouden tolt en draait en dat daardoor misschien wel hét symbool is voor de moderne mens. Die koortsachtige en blinde atomen zal het een zorg zijn of er in elke nieuwe generatie een nieuwe Hitler opstaat. Meer nog, de levende materie kan zich weer vermommen in levenloosheid wanneer de atomen daardoor een nieuwe bron van kwelling kunnen scheppen: ‘De atomen hadden er waarschijnlijk geen weet van dat hun eigenaar dood was of zelfmoord had gepleegd.’ Zulke uitspraken behoren tot Singers niet aflatende kritiek op de arrogantie van wetenschap en ratio.

SADISTISCH UNIVERSUM

Singer en de Poolse joden van zijn generatie komen uit een wereld die nog de sporen draagt van voorwetenschappelijke intuïties en van bijgeloof. De schrijver heeft nooit geaarzeld om de evolutietheorie van Darwin te betwisten en om in alle ernst te beweren dat van alle visies op het scheppingsverhaal die in de Genesis de meest ware en de geloofwaardigste is. In Schimmen aan de Hudson vangen we daar talrijke echo’s van op. Voortdurend wordt erop gehamerd dat de mensen in de Middeleeuwen dichter bij de waarheid stonden omdat ze toen tenminste namen hadden (Satan, Lucifer, Belial) voor de duistere krachten die in het universum aan het werk zijn.

Hertz Grein leeft in een gespleten wereld, zijn geest zit vol onsamenhangende gedachten die los staan van zijn daden. Op geen enkel ogenblik is hij in staat structuur te geven aan zijn leven, want als ontwortelde, wanhopige en impulsieve mens is hij niet opgewassen tegen de strenge eisen die de vergane, maar in hem nog nasmeulende joodse wereld aan hem stelt. De zekerheden die zijn bestaan vergallen en misvormen zijn dat je uit ervaring niets kan leren, dat er niets bestaat buiten het nu, dat het leven geen planning verdraagt, dat je nooit kan rekenen op de anderen, dat het huwelijk slavernij en de echtgenote een gesticht is waaruit je niet kunt ontsnappen. Mensen beginnen oorlogen uit verveling en zelfs na de dood is er geen troost, want bij dat onderwerp moet Grein voortdurend denken aan Swedenborgs bewering dat in de andere wereld dwaze zielen hun tijd verdoen met ruziën, vechten, dronkenschap en lust. We leven in het sadistisch universum: ‘Als er een God was, dan was hij waarschijnlijk een kosmische Hitler die ter wille van Zijn eer en Zijn grootheid bereid was hele generaties, hele volkeren te martelen.’

Op het einde van de roman treffen we Grein – door iedereen verlaten – in Israël aan waar hij van zichzelf een levende dwangbuis heeft gemaakt. Hij heeft zich stevig ingesnoerd met de touwen van het ritueel: ‘Maar ik heb het beest vastgebonden met de leren banden van mijn gebedsriemen en de schouwdraden van mijn bidsjaal. Zelfs een tijger kan niet bijten wanneer hij gekneveld en gebreideld is. Dat is joodsheid (…) Eén losse knoop en het wilde beest is weer ontsprongen.’

Isaac Bashevis Singer, ‘Schimmen aan de Hudson’, De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 569 blz., 1199 fr.

Piet de Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content