Hoe ging de politiek om met de strijd tegen de werkloosheid? Wetenschappelijk onderzoek trekt het na.

Economen beschrijven de jaren negentig als die van de globalisering van de economie, de overmacht van de internationale financiële markten, de populariteit van de beurzen, de wonderbaarlijke groei van de Amerikaanse economie en de monetaire crisis in Azië, Latijns-Amerika en Rusland, de doorbraak van internet en zijn technologie, de opkomst van de kenniseconomie (nu nieuwe economie) en de totstandkoming van de Europese eenheidsmunt euro.

Het voorbije decennium gaat zeker ook de geschiedenis in als dat van de historisch hoge werkloosheid. Twintig miljoen mensen zaten in Europa zonder werk. In België daalde vanaf 1990 het aantal indienstnemingen in de bedrijven en steeg het aantal faillissementen en collectieve ontslagen. Politieke partijen hebben tot taak maatschappelijke problemen op de politieke agenda te plaatsen en beleidsintenties te formuleren. Nochtans kon in die woelige jaren negentig het werkloosheidsprobleem niet rekenen op de onverdeelde aandacht van de politieke partijen.

Isabelle Van Cauwenberge van de Vakgroep Politieke Wetenschappen van de Gentse universiteit heeft nagetrokken hoe de Belgische politieke partijen in die jaren met de werkloosheid omgingen. Het was de tijd van de rooms-rode regeringen, met CVP’er Jean-Luc Dehaene als dominante eerste minister.

In hun verkiezingsprogramma’s maken de politieke partijen hun maatschappijvisie en beleidsintenties aan een ruim publiek bekend. Wat vertellen ze bij de verkiezingen van november 1991 en mei 1995 over de werkloosheid?

In 1991 bedraagt de werkloosheidsgraad twaalf procent. De Vlaamse en Franstalige christen-democraten en de Volksunie houden voor dat de werkloosheid is gedaald. De politieke aandacht voor de werkgelegenheid ligt verdeeld over de links-rechtstegenstelling in de politiek. Dat is een opdeling die sommige politici en economen verouderd achten, maar uit het wetenschappelijk onderzoek blijkt dat ze zowel bij de politieke vaklui als onder de kiezers zeer levendig is. De inhoud is gewijzigd, rechts verwacht het heil van meer vrije markt, door deregulering en privatisering; links is niet langer de kampioen van de verandering, maar de meester van het status quo.

DE LIBERALEN KEREN HUN KAR

De socialistische en de groene partijen zijn veel gevoeliger voor de slechte gezondheid van de arbeidsmarkt dan het christen-democratische centrum en de aan de rechterkant gesitueerde liberale partijen. De Vlaamse christen-democraten lijken niet gealarmeerd te zijn over de negatieve gang van zaken op de arbeidsmarkt. De Vlaamse liberalen zien het zelfs niet als een probleem en concentreren zich op de modernisering van de economie en de versterking van de concurrentiekracht.

Bij de verkiezingen in 1995 ligt dat anders. De werkgelegenheid bevindt zich op een absoluut dieptepunt. Alle politieke partijen bestempelen de strijd tegen de werkloosheid als een prioriteit. De liberalen keren hun kar, ze hebben er meer aandacht voor dan CVP en PSC. Dat heeft volgens het onderzoek, niet-weinig met de kiezerscliëntèle te maken. Halfweg de jaren negentig krijgen de liberalen veel werklozen in hun achterban. De christen-democraten blijven daar grotendeels van gespaard, wegens zo’n 40 procent gepensioneerden en huisvrouwen onder hun kiezers, mensen zonder werkloosheidsrisico. Wellicht is dat een iets te wiskundige verklaring voor het feit dat er bij de christen-democraten weinig of geen paniek is. Want uiteindelijk heeft nagenoeg elke familie wel ‘zijn’ werkloze(n): de huisvrouw heeft een werkloze man of afgestudeerde kinderen die geen baan vinden.

Politiek Vlaanderen is minder bezorgd om de werkgelegenheid dan de Franstalige partijen. Een excuus daarvoor kan zijn dat de toestand op de Vlaamse arbeidsmarkt beter is dan op de Brusselse en de Waalse, waar de werkloosheid dubbel zo hoog ligt. De Volksunie heeft lange tijd nauwelijk aandacht voor de werkloosheid en het Vlaams Blok heeft er het hele decennium nauwelijks iets over te vertellen. Dat laatste wringt met de theorie van het politieke cliëntelisme. Onder de Blokkiezers bevindt zich een onevenredig hoog aantal werklozen.

WATER IN DE WIJN

Partijen in de regering hebben van hun kiezers een mandaat om hun verkiezingsbeloften uit te voeren. Beloven is echter één zaak, uitvoeren een heel andere. Ze moeten met andere partijen – verkiezingstegenstanders – een coalitie sluiten. Regeringen zijn bovendien gebonden door budgettaire beperkingen. In de twee opeenvolgende rooms-rode regeringen, met vier partijen (CVP, PSC, SP en PS), kijken de coalitiepartners nogal verschillend aan tegen het probleem van de werkloosheid. Isabelle Van Cauwenberge stelde vast dat niet iedereen evenveel water in zijn wijn deed.

Dehaene I start als een noodkabinet met een urgentieprogramma. Het bondige regeerakkoord – een unicum in de recente politieke geschiedenis – stipt slechts kort de werkgelegenheid aan zonder concrete maatregelen. De eerste doelstelling van de regering is de integratie van België in de Europese economische en monetaire unie door de sanering van de overheidsfinanciën – het toelatingsexamen van Maastricht staat voor de deur.

De bezorgdheid van de socialistische partijen voor de werkgelegenheid is geen programmapunt van de regering. Wel in het regeerakkoord staat de strijd tegen het oneigenlijke gebruik en het misbruik van het werkloosheidsstelsel aangekondigd. Dat is een gedachte die in geen ander verkiezingsprogramma dan dat van de CVP staat. Blijkt inderdaad dat de CVP-minister van Tewerkstelling en Arbeid (Miet Smet) snel maatregelen treft waardoor het aantal geschorsten wegens langdurige werkloosheid flink stijgt. Het begeleidingsplan maakt werklozen duidelijk dat het ontvangen van uitkeringen gebonden is aan het actief zoeken naar werk. De plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen moeten de langdurig werklozen uit de inactiviteit halen.

MARIBEL

De kiezers hebben in de programma’s van de partijen nauwelijks iets kunen lezen over loonkostenverlaging om de concurrentiekracht van de bedrijven te herstellen (in de hoop aldus marktconform werkgelegenheid te scheppen). Dat staat evenmin in het regeerakkoord, al bestond er wel een bescheiden maribel en komt er een selectieve loonkostenverlaging in het jongerenbanenplan. Nochtans kiest de regering met het Globaal Plan van 1993 resoluut voor loonkostenverlaging voor de werkgevers. De vele werkgelegenheidsplannen, onder andere het populaire voordeelbanenplan voor langdurig werklozen, bevatten alle sociale kortingen voor de werkgevers. De maribelsteun verhoogt fors. (Later veroordeelt Europa die subsidie en vandaag betalen de ondernemingen die twaalf miljard loonkostensteun terug.)

Er komt dus een ommekeer in het regeringsbeleid die nergens is aangekondigd. Isabelle Van Cauwenberge noteert daarbij dat de christen-democratische coalitiepartners een sterkere stempel drukken op het werkgelegenheidsbeleid, ten koste van de socialistische standpunten. Dat is in de studie niet nagetrokken, maar naast verkiezingsprogramma’s valt de rol van politieke zwaargewichten als Dehaene of Herman Van Rompuy in het beleid niet te onderschatten. Bovendien is regeren in België steeds meer een onderdeel van een Europees beleid. De regering staat onder zware druk bij de conceptie van de euro. En de sociale partners slagen er niet in zelf regelgevende akkoorden te sluiten.

Bijgevolg aanvaarden de socialistische coalitiepartners een beleid dat niet echt het hunne is. Ook de nieuwe versoepeling van de arbeidsmarkt en van het arbeidsrecht is geen linkse gedachte. De huisarbeid komt er, de nachtarbeid voor vrouwen, de opeenvolgende arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur, de inkrimping van de opzeggingstermijn voor bedienden, de verrekening van de arbeidstijd op jaarbasis, de tolerantie voor de uitzendarbeid. De kiezers hebben die nieuwe flexibiliteit niet in de verkiezingsprogramma’s aangekondigd gezien. Integendeel, de socialistische partijen slogannen tegen deregulering en voor werkzekerheid.

REGERING KAN HAAR ZIN DOEN

In 1995 is voor Dehaene II de werkgelegenheid wel prioritair: ‘De werkgelegenheid versterken en de werkloosheid aanzienlijk verminderen door meer werk, nieuw werk, beter verdeeld werk en andere manieren van werken te stimuleren in de creatieve economie van morgen met een versterkt draagvlak als basis voor duurzame groei.’

Opnieuw gaat de regering verder dan het regeerakkoord en dan hetgeen in de programma’s van de coalitiepartners is aangekondigd. Van bescheiden selectieve loonkostenverlaging gaat het, via de actualisering van het regeerakkoord, richting algemene en structurele verlaging van de sociale werkgeversbijdragen (een beleid dat paars-groen vandaag doortrekt). De minister van Tewerkstelling en Arbeid vindt de ‘activering’ van de werkloosheidsuitkeringen uit. Uitkeringen worden tewerkstellingssubsidies voor werkgevers.

Dat bewijst, aldus de Gentse politicologe Isabelle Van Cauwenberge, dat regeringen over een grote autonomie beschikken in hun beleid. Los van de partijprogramma’s waarmee de coalitiepartners de kiezers pogen te winnen.

Isabelle Van Cauwenberge, De Belgische politieke partijen en de werkloosheid in de jaren ’90. Gent,Demokritos. Mededelingen van de Vakgroep Politieke Wetenschappen, 1999, nr. 5, 200 fr.

Guido Despiegelaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content