Tot en met het laatste verkiezingsdebat slaagden de drie grote politieke partijen van het Verenigd Koninkrijk erin het grootste probleem van het land te minimaliseren: de economie. Zijn de kiezers ook maar íéts wijzer geworden van de gehypete tv-debatten?

Dik een week geleden nog leek het alsof geen van de partijkopstukken het dodelijke zinnetje durfde uit te spreken: It’s the economy, stupid. Waarom zouden ze ook? De eerste twee verkiezingsdebatten in de geschiedenis van het Verenigd Koninkrijk hadden de aandacht van het meest problematische thema in jaren afgeleid: de zware, aanslepende recessie. Meteen na het eerste debat, op 15 april, focusten de camera’s immers op de revelatie van deze verkiezingen: de Liberaal-Democraat Nick Clegg. Iedereen staarde zich blind op zijn woordenvloed, zijn stijl, zijn lichaamstaal. En op de zelden geziene peilingen. Voor het eerst sinds 1920 konden de Liberaal-Democraten opnieuw op de volle aandacht van de kiezers rekenen.

Ook na het laatste debat, op 29 april, kwam Nick Clegg meteen als een van de twee ‘winnaars’ uit de instantpeilingen, al moest hij dit keer de Conservatief David Cameron laten voorgaan. Maar in werkelijkheid ontgoochelde hij. Wie in Clegg de nieuwe Bill Clinton had gezien, laat staan de Britse Barack Obama, was eraan voor de moeite. Clegg kon het niet waarmaken als de verantwoorde keuze voor de kiezer. Zal hij het dan toch vooral van de proteststemmen moeten hebben?

Gordon Brown, de man die het ‘financiële systeem van de wereld redde’, zoals Nobelprijswinnaar voor de Economie Paul Krugman zei, presteerde naar onze mening veel beter dan voordien. Hij trachtte zich te profileren als de man op wie je kunt rekenen om de economie te doen heropleven. ‘Anders dan David Cameron, die meteen wil besparen en elke economische groei in de kiem zal smoren’, betoogde een voor zijn doen zeer zelfverzekerde Brown. Toch bleef ook Brown doorgaans op de vlakte. Hij bekvechtte met Cameron over wie nu waar de beste belastingkredieten en -verminderingen zou toekennen. Zo zou Cameron een korting van 230.000 euro per jaar aan erfenisrechten toekennen – maar die zou slechts aan de 3000 rijkste families van het land toekomen. Brown dan weer, zou een verhoging invoeren van de bijdragen voor de ziekteverzekering, behalve voor mensen met een inkomen van minder dan 20.000 pond.

Economie is een thema dat, zeker in de huidige omstandigheden, beter verdient. Drie jaar geleden nog was de Britse economie de sterkste van Europa. Ze kende een hoge en snelle groei. Sommige rijke landen zagen het VK zelfs als het model voor de globalisering. Maar de tijden kunnen veranderen: het land werd zwaarder getroffen dan de Verenigde Staten en de eurozone, en klimt vandaag uit een diep dal. Van de grote economieën verkeerde het VK het langst in een recessie.

De verklaring ligt voor de hand, meent Iain Begg, professor aan de London School of Economics (LSE). ‘De financiële sector is sterk vertegenwoordigd in het VK, vandaar dat het land zo hard werd geraakt. Nu kampen we met een begrotingstekort (bijna 11 procent) dat bijna even hoog is als dat van Griekenland. De reden daarvoor is onder meer dat de overheid tijdens de bankencrisis investeerde in de overname van twee grote banken, The Royal Bank of Scotland en Lloyds.’

Vroeg of laat zal er dus zwaar gesnoeid moeten worden, als de overheid het begrotingstekort tegen 2014-2015 wil terugdringen. Tijdens de debatten leken de partijleiders zich daar niet van bewust. ‘De bedragen die ze aanhalen, bijvoorbeeld de ongedefinieerde besparing van 6,9 miljard euro van David Cameron, komen overeen met 1 procent van de overheidsuitgaven. Dat is van de orde van een foutmarge in de statistiek. Dit is een cosmetisch dispuut’, meent Begg.

Noch David Cameron, die 61 miljard euro moet vinden, noch Gordon Brown, die voor 50 miljard euro wil bezuinigen, noch Nick Clegg, die voor een besparingsronde van 40 miljard staat, gaf details vrij over wanneer en hoe hij zou snoeien. Natúúrlijk is dit geen populair onderwerp. De bedragen zijn dan ook niet min. Ter vergelijking: het Britse defensiebudget beloopt 46 miljard euro, er wordt 25 miljard euro uitgegeven aan transport, en het budget van de Schotse regering bedraagt 40 miljard euro.

De impact van zulke besparingen moet gigantisch zijn. Maar de partijen leken niet van plan de effecten te berekenen. Het Instituut voor Fiscale Studies (IFS), de belangrijkste Britse onafhankelijke denktank rond overheidsfinanciën, deed het dan maar in hun plaats. Twee dagen voor het laatste debat pakte het IFS uit met een onheilspellend rapport. ‘De Britten zijn niet voorbereid op de periode van schaarste die hen te wachten staat’, schreef het instituut. ‘Stel dat de Conservatieven de verkiezingen winnen, dan krijgt de bevolking te maken met de grootste besparingen sinds de Tweede Wereldoorlog.’ Voor de andere partijen waren ze milder. ‘Als Labour of de Liberaal-Democraten winnen, zullen de bezuinigingen ons herinneren aan de jaren zeventig.’

Voor de Britten wordt het al bij al afwachten tot na de verkiezingen. ‘Pas zodra er een regering is – en dat zou even kunnen duren -, zullen de partijen verklaren welke maatregelen ze zullen doorvoeren’, zegt Tony Travers van de London School of Economics. ‘Dan pas zal blijken hoe schokkend de omvang van de besparingen zou kunnen zijn. Betogingen zijn dan niet uit te sluiten. Hoewel, het VK is veel bezadigder geworden dan 30 of 40 jaar geleden.’

Bigotgate

‘Waar blijven de Oost-Europeanen vandaan komen?’ De vraag kwam niet uit het publiek bij een van de door miljoenen kijkers gevolgde debatten. Ze kwam van de gepensioneerde en inmiddels wereldberoemde Gillian Duffy uit Rochdale, die ze stelde aan Gordon Brown tijdens een campagnemeeting. Niet het antwoord van Brown ging de wereld rond. Wel zijn commentaar achteraf, toen hij niet doorhad dat zijn microfoon nog openstond. ‘ Thatbigoted woman’, die bekrompen kwezel, die fanatica die van alles en nog wat vroeg, en met wie hij eigenlijk niet wenste te praten. De passage ging de wereld rond. Bigotgate was geboren.

Telly let us down‘, de televisie heeft ons in de steek gelaten, schreef het Britse magazine Prospect. ‘Het is verleidelijk om te denken dat de Britse televisieverslaggeving van de verkiezingen nog nooit zo goed is geweest als in 2010. Nooit eerder werd er zo veel aandacht aan besteed. Maar alles welbeschouwd hebben de journaals en de verkiezingsdebatten de politiek herleid tot cijfers en letters.’ Tot anekdotes en de meest banale verhalen, die zonder de televisie gewoon meteen vergeten zouden zijn.

Toch vinden veel Britse analisten 2010 een uniek jaar in de geschiedenis van de verkiezingen. Het allereerste Britse verkiezingsdebat tussen de drie partijleiders is een unicum, vinden ze. ‘De drie verkiezingsdebatten hebben een belangrijke bijdrage geleverd tot de democratie, omdat ze veel meer aandacht op de verkiezingen hebben kunnen vestigen dan anders ooit was mogelijk geweest’, zegt Ivor Crewe, hoofd van Oxford University. ‘Ze boden ook meer mogelijkheden om verder in te gaan op de inhoud van partijpolitieke thema’s dan we gewoon zijn. Dit zijn verkiezingen zonder voorgaande.’

Toch vertonen de televisiedebatten en hun voor- en nabesprekingen wel degelijk tal van onvolkomenheden. De samenstelling van de panels van commentatoren, bijvoorbeeld, zijn bijzonder eenzijdig. Zakenlui verdringen elkaar om de impact van mogelijke maatregelen voor hun bedrijven te bespreken. Bankiers waarschuwen voor nieuwe reguleringen in het bankwezen en het effect van een hung parliament (minderheidsregering) voor de financiële markten. Hoog aangeschreven academici en intellectuelen, die de ware toedracht van de debatten en de echte impact van de crisis en de besparingen zouden toelichten, krijg je zelden te zien. Ook vertegenwoordigers van vakbonden of arbeiders – de vroegere white working class – zijn verdwenen. Zou het niet sterk zijn mochten de Britse arbeiders geen problemen meer hebben, denk je dan.

Zijn de debatten en de besprekingen dan wel zo uniek? Misschien zijn ze vooral historisch omdat de Britten er zo lang mee hebben gewacht. Ondertussen is het van 1960 geleden dat meer dan 60 miljoen Amerikanen afstemden op het allereerste tv-verkiezingsdebat ooit. Dat ging tussen de Republikeinse kandidaat Richard Nixon en de Democraat John F. Kennedy in hun strijd om het Witte Huis, en werd ook door de BBC uitgezonden. Sindsdien is de personencultus in de politiek almaar toegenomen en stijgt het belang van peilingen.

Van de Britten, die al sinds jaren een soort Villa Politica kunnen bekijken en waar de parlementsleden ook debatteren met de premier, hadden we een creatiever voorstel verwacht dan een verkiezings-debat op de televisie. Een twitter- of andere internetcampagne had misschien meer voor de hand gelegen. Maar volgens MORI, een toonaangevend marktonderzoeksbureau in het VK, heeft de keuze voor een televisiedebat alles te maken met het doelpubliek. Veertig procent van de kiezers zijn gepensioneerden. Als je weet dat drie op de vier van hen geen toegang heeft tot het internet, is de rekening snel gemaakt. Een twittercampagne bleef dan ook zo goed als helemaal uit.

De Britse politici bleven wel canvassen van deur tot deur om hun campagne toe te lichten. Onderzoek heeft uitgewezen dat dit effectief werkt. Maar ook daar zit enige sleet op de formule. Terwijl gemotiveerde kandidaten dagen, soms weken, doorbrengen in de straten van hun district, durven anderen weleens jongeren in te huren om de huizen af te gaan. Politiek is niet meer wat het geweest is.

De keuze van de kiezer

Ondanks de debatten en de eventuele gesprekken aan de voordeur moet de kiezer natuurlijk zelf uitmaken welke partij het beste overeenstemt met zijn eigen ideo-logie. Voor het eerst kreeg hij de kans om te oordelen over het sterrengehalte van zijn toekomstige premier. Maar hij blijft wél met veel vragen zitten.

Na de eerste twee debatten ging alle media-aandacht bijvoorbeeld naar de verkiezingshervorming. Vandaag weet niemand nog of die er nu komt of niet. Uiteraard zal dat in de eerste plaats van de uitslag van de verkiezingen afhangen. Nochtans had de kiezer er wel om gevraagd. In mei 2009, na het uitbreken van het grote onkostenschandaal onder politici, wilde hij af van de oude politiek. ‘De belangrijkste politieke partijen in Westminster hebben het land in de steek gelaten’, klonk het toen. En omdat een wijziging van de macht er alleen kan komen bij een proportioneel kiessysteem, dat ook nieuwe of derde partijen de kans geeft om door te breken, spraken ze zich massaal uit voor een hervorming van de huidige first past the post-regel (zie kader).

Uiteindelijk is er maar één grote voorstander van een proportionele vertegenwoordiging bij de verkiezingen. Dat zijn de Liberaal-Democraten, precies omdat ze in het huidige systeem zelf nauwelijks kunnen doorbreken. De andere twee dominante partijen lopen niet echt warm om ‘indringers’ in de regering toe te laten. ‘ Turkeys don’t vote for Christmas’, zegt Ivor Gaber, professor aan de City University London. ‘Een partij die aan de macht komt met het oude systeem, zal niet meegaan in een hervorming die haar de volgende keer kan afslachten.’ De Liberaal-Democraten zullen met andere woorden zeer sterk moeten staan, willen ze deze historische hervorming kunnen doordrukken.

Maar als ze sterk staan, en daardoor als derde partij de absolute meerderheid van een van de twee ‘machtspartijen’ afneemt, kan dat alleen leiden tot een hung parliamant of tot een – alweer – ‘historische’ coalitie. De rekening is snel gemaakt en gaat op basis van het aantal zetels: met een parlement van momenteel 650 zetels moet een partij er minstens 326 binnenhalen voor een absolute meerderheid.

DOOR INGRID VAN DAELE

‘Als de Conservatieven winnen, krijgen we de grootste besparingen sinds de Tweede Wereldoorlog. Winnen Labour of de Liberaal-Democraten, dan krijgen we bezuinigingen als in de jaren zeventig.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content