‘Vuur’ is het geestige debuut van de jonge Gentenaar Bart Koubaa. Na een mislukte Borges-imitatie schreef hij een wervelend verhaal over zigeuners, een excentrieke opa en een tante wasmachine.

Bart Koubaa (32) woont samen met een paar andere ‘creatievelingen’ in een kast van een huis in Gent. In de buitenmaatse hall worden foto’s gemaakt van een gigantische verkleedpartij. In de keuken wordt gedweild, elders in het huis geboord. ‘Een hectische dag’, zegt Koubaa. De echte drukte moet voor hem echter nog beginnen: eerstdaags de publicatie van zijn debuut, en over een paar weken zijn huwelijksfeest.

Hij is altijd een bezig baasje geweest. Op zijn twintigste won hij met de groep Ze Noiz Humo’s Rock Rally. Hij studeerde fotografie en arabistiek, schilderde en reisde. Tussendoor begon hij met het dadaïstische gezelschap Walbers und Hanssen aan een film, ‘een werk van lange adem’.

Omdat al die creativiteit weinig brood op de plank brengt, werkt hij momenteel als opvoeder op een Freinet-schooltje in de buurt van de Gentse Dampoort. ‘In die buurt wonen nogal wat probleemkinderen. Ik vind het boeiend om daarmee om te gaan. Er zitten ook zigeunerkinderen op die school. Sommige kinderen hebben in twee dagen niks gegeten, dragen altijd dezelfde kleren. Ik noem ze wel eens kleine varkentjes, maar toch liggen ze mij na aan het hart. Als ik dan toch ergens wat geld voor kan krijgen, waarom zou ik het dan niet op deze manier doen?’ Hij noemt het zijn christelijk kantje.

Ooit wou hij zich voltijds aan de fotografie wijden, maar om financiële redenen lukte dat niet: ‘Mijn projecten waren te groot, mijn portemonnee te klein.’

Inmiddels weet hij wel zeker dat Vuur meer is dan een literair intermezzo in zijn professionele bestaan. ‘De liefde voor literatuur is altijd heel groot geweest. Ik heb altijd willen schrijven en ik zal altijd blijven schrijven. Als ze me morgen zeggen dat ik niet op het schooltje kan blijven, dan zal ik mijn sociaal gevoel wel elders kwijt kunnen. Dan houd ik me wel met zigeuners bezig. Maar ik denk dat je ook via de literatuur je engagement kan uitdragen.’

HET VOLGENDE VERHAAL

Opa Kuda Bux woont in een zigeunerkamp. ”s Avonds zat hij rond het vuur, op zijn vaste plaats en vertelde hij verhalen terwijl de flessen werden doorgegeven, zelfs de honden zwegen dan.’ Zijn kleinzoon had vanaf de geboorte hetzelfde vuur in zijn ogen en kreeg dezelfde naam. Grootvader en kleinzoon zijn erg aan elkaar gehecht, wat niet belet dat er nogal wat heen en weer wordt gescholden. ‘Smoel toe, brulaap, ik ben hier de baas en als het je niet aanstaat…’ De tirannieke opa wil dat de kleinzoon zich schikt naar de regels van het kamp, maar voor de kleinzoon is de ‘inburgering’ niet veraf meer: hij is het kampleven al aan het vastleggen in een kroniek.

De feesten en drama’s die zich rond en in de woonwagens afspelen, passeren in volle vaart de revue. Tante wasmachine konkelfoest met de postbode, de kleinzoon duikt met Zoë in het zonnebloemenveld… Humor is nooit ver weg, ontroering soms zeer nabij.

Niet geheel verwonderlijk heeft Bart Koubaa Vuur opgedragen aan zijn grootvader. Net als opa Bux vertelde deze hem als kind verhaaltjes, anekdotes die zijn fantasie prikkelden. Koubaa: ‘We zaten altijd te wachten op het volgende verhaal. Ik herinner me dat ik me daar van alles bij voorstelde. Ik was soms ook een beetje bang voor die verhalen. Omdat ikzelf ook een grote fantasie heb, was ik met één verhaal maanden zoet. Ook televisie zette mij aan het dromen. Als er voetbal was, trok ik mijn voetbalplunje aan en tijdens westerns zette ik mijn hoedje op.’

Behalve aan zijn grootvader is het boek ook opgedragen aan zijn vriendin Laïla. Aan haar heeft hij niet alleen zijn pseudoniem te danken – Koubaa is haar Tunesische familienaam – maar zij was ook diegene die hem aanraadde niet langer andere schrijvers te imiteren en gewoon zichzelf te zijn. Koubaa bekent: ‘Ik heb gedweept met een auteur als Borges en geprobeerd hem te imiteren, maar dat is faliekant afgelopen. Ooit had ik in een encyclopedie het verhaal gelezen van Kuda Bux, een Indiër die echt bestaan heeft en echt over vuur heeft gelopen. Mijn fantasie sloeg op hol en ik schreef er een kortverhaal à la Borges over. Mijn vriendin las dat en zei: “Jongen, waar ben jij in godsnaam mee bezig? Schrijf eens iets van jezelf.” ‘

Na Laïla’s reprimande besloot hij de figuur Kuda Bux te behouden maar er verder eens goed in te vliegen en zich te amuseren. Drie maanden later lag het resultaat er: Vuur. ‘Dat was voor mij ook even schrikken: in drie maanden? Is dat wel mogelijk? Aan andere verhalen had ik veel langer zitten sleutelen en prutsen, ik lag er wakker van. Van Vuur heb ik niet wakker gelegen. Integendeel, ik heb nooit zo goed geslapen als toen. Naar het schooltje met de fiets, terug naar huis en erin vliegen. Tot het af was.’

GITAAR EN FLAMENCO

‘Het boek dat ik nu geschreven heb, staat heel dicht bij mijn leven. Ook al ben ik geen zigeuner, ik heb wel voeling met het zigeunerbestaan. Ik heb een tijd in Zuid-Spanje gewoond, op plaatsen waar veel gitaar en flamenco gespeeld wordt. Ik heb er ook altijd van gedroomd zigeuner te zijn. Pure romantiek natuurlijk. Alsof die mensen altijd feesten en rond vuren zitten. Toch voel ik me een beetje zigeuner, als ik dat mag zeggen. Ik leef ook in een soort eeuwig nu. Morgen zien we wel. Ik heb veel gereisd, heb het financieel altijd met weinig middelen moeten doen. Nu heb ik het geluk dat ik hier een lage huurprijs moet betalen en – wie weet – misschien zal met het schrijven alles opgelost zijn. Maar als ik geen geld heb, leen ik bij mijn buurman en dat betaal ik terug als ik mijn wedde ontvangen heb. Ik zit dan wel weer zonder geld, maar toch gaan we feesten, want mijn schulden zijn afgelost. Afgezien van alle miserie die er bij komt kijken, is het zigeunerleven een manier van leven die mij enorm boeit. De glimlach, het dansen, het feesten, de muziek, het vuur.’

‘Wij vieren trouwens alles: een wrak dat we opnieuw aan de praat krijgen, de terugkomst van de zwaluwen, de genezing van een paard of de aanschaf van een nieuwe televisie. We delen alles met iedereen tot het op is, en als het op is, lenen we en slaan we hier en daar iets scheef tegen het volgende maandloon dat we er meteen weer doordraaien omdat we een maand gevast hebben, zo zitten we in mekaar, zo is onze ziel. Alles is nu, en morgen zien we wel.’

Vuur kan gelezen worden als een ode aan het zigeunerleven en het gemeenschapsleven, in zekere zin is het ook een ode aan het familieleven. ‘Ik ben geen familiebeest’, zegt Koubaa. ‘Maar in het boek is familie wel erg belangrijk. Voor mij is het vooral een ode aan een groep mensen die samenleeft.’

Misschien bevat Vuur zelfs een voorzichtig pleidooi voor het behoud van tradities. ‘Wie de tradities wil ontwrichten, ontwricht de wereld’, denkt de ikfiguur in het boek en hij vervolgt: ‘Ik begrijp niet altijd wat ik er precies mee bedoel, maar ik voel er iets bij…’

KLEINE MONSTERTJES

Ook tijdens dit interview krijgt Koubaa moeilijk geformuleerd wat hij nu net bedoelt met dat zinnetje over tradities. Dat hij zich vroeger veel meer wilde afzetten tegen de dingen en nu soms de indruk heeft dat de jeugd zich verzet om zich te verzetten. Dat hij nu vindt dat je je misschien vanuit die traditie efficiënter kan verzetten. ‘Je kan beter op je gemak een goed boek schrijven dan op straat met van alles te staan gooien.’

Later probeert hij zijn visie op het antwoordapparaat nog eens te verduidelijken: ‘In onze samenleving worden we overspoeld door adolescentenrebellie, in traditionele samenlevingen is dat niet zo. In traditionele samenlevingen probeert men te leven in overeenstemming met de verhalen en mythes van de voorouders, dat is een weg die blijkbaar zijn kwaliteit al heeft bewezen. Wij in het Westen zijn eerder geneigd om dat tegen te werken en het zogezegd beter te doen. We worden in onze samenleving voortdurend gepusht om te vernieuwen, te verbeteren en dreigen daarbij de tradities te verliezen.’

Dat het bijna ‘biologisch en logisch’ is dat kinderen dingen van hun ouders overnemen en de tradities voortzetten, had hij eerder nog gezegd, ‘zonder daarom reactionair te zijn of voor de CVP te moeten stemmen’.

Misschien hadden we het gewoon opa Bux moeten vragen:

‘Weet je waarom die verhalen zo belangrijk zijn jongen, weet je waarom ik iedere avond tegen dat vuur zit te concurreren, omdat ik niet geloof in die vernieuwingen, het moet alsmaar sneller en sneller, we kunnen het niet bijhouden, jongen.(…) kijk maar eens naar die kleine monstertjes om je heen, (…) ze willen zich afzetten, ze willen vernieuwing, origineel zijn en al die zever, terwijl ze niet inzien dat ze hun eigen graf en dat van anderen aan het delven zijn (…) je moet ze de verhalen doorgeven, de dans en de gitaren rond het vuur, anders valt de boel uiteen en zoiets ruiken de fascisten.’

Koubaa heeft er geen flauw idee van hoe zijn literaire loopbaan zal evolueren – ‘Ik wil nog van alles’ – maar toch blijken er steeds multiculturele toestanden in zijn werk op te duiken. Zijn tweede roman Donnerwetter is inmiddels klaar en gaat over een klein dorp waar figuren uit verschillende culturen proberen samen te leven. Deze keer staat de vader-zoonrelatie centraal. In het derde deel van wat uiteindelijk een trilogie moet worden, zal enkel de zoon de spilfiguur zijn.

In Vuur worstelt de ikfiguur af en toe met de taal, met het onvermogen van de taal. Zegt opa Bux: ‘als je voor mij op papier het geluid van het knetterend vuur kunt neerschrijven, zal ik voor je boeken buigen’.

Bart Koubaa: ‘Dit zijn vragen die ik me ooit heb gesteld en waar ik waarschijnlijk ook nu nog mee te kampen heb. Het geluid van knetterend vuur kan je inderdaad niet beschrijven. Dat moet je horen, daar moet je bij zijn. Het woord blijft ontoereikend. Je bent genoodzaakt de dingen te omschrijven, je gaat eromheen, je kan enkel proberen er zo dicht mogelijk bij te geraken. Maar ik lig er niet wakker van, de taal is nu eenmaal zoals ze is. Ik ben geen literaire god. Ik denk dat ik mooie en vlotte zinnen kan schrijven, maar het gaat me vooral om de emotie die eruit spreekt, om wat je met die woorden allemaal teweeg kan brengen. Ik heb maar één frustratie wat taal betreft en dat is dat ik niet in het dialect kan schrijven, terwijl dat echt mijn moedertaal is. Voor de rest houd ik mij daar niet mee bezig. Dit boek is eruit gevloeid en dan heb je geen tijd om bij dit soort dingen stil te staan. Het verhaal primeert. Ik wou gewoon eens iets vertellen.’

Bart Koubaa, ‘Vuur’, Querido, Amsterdam, 168 blz., 599 fr.

Johanna Blommaert

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content