Met hun gezamenlijke afwijzing van een oorlog tegen Irak blazen Gerhard Schröder en Jacques Chirac de Frans-Duitse entente nieuw leven in.

‘De wonderen zijn de wereld nog niet uit’, mompelde fractievoorzitter Wolfgang Gerhardt van de liberale Duitse partij FDP voor een televisietoestel in de Duitse Bondsdag, waarop een hartelijk lachende Duitse bondskanselier een eveneens vrolijke Franse president langdurig omarmde. Toen kort daarna Gerhard Schröder en Jacques Chirac een pleidooi hielden voor een krachtiger Europese stem in de wereld, en als aanzet daartoe Washington waarschuwden niet onmiddellijk op steun van Frankrijk en Duitsland te rekenen in de kwestie Irak, ging er een siddering door het FDP-gezelschap rond het toestel. ‘Het is toch niet te geloven’, exclameerde een naaste medewerker van Gerhardt. ‘Het vaak verworpen Duitse standpunt over Irak wordt ineens gevierd als Europees beleid?’ Gerhardt haalde zijn schouders op. ‘Frankrijk’, zei hij bedachtzaam, ‘heeft slim gebruik gemaakt van het Duitse isolement ten bate van zijn eigen Europese ambities en Duitsland heeft de uitgestoken Franse hand in dank aanvaard, want er was niemand anders.’ En hij beende weg.

Een ‘scherpere afwijzing dan totnogtoe’ door de Duitse bondskanselier van een militair ingrijpen door de Verenigde Staten in Irak zat er al een tijdje aan te komen, maar niemand met enig begrip van de recente Duitse geschiedenis verwachtte dat hij daarmee het fundament van het buitenlandse beleid van de Bondsrepubliek, een hechte Duits-Amerikaanse samenwerking, zo rücksichtlos onderuit zou halen. De schijn was eerder andersom. Schröder en zijn minister van Buitenlandse Zaken Joschka Fischer van de Grünen leken er alles aan te willen doen de relatie met de Amerikanen te herstellen. De harde campagne voor de Bondsdagverkiezingen afgelopen zomer, waarin beide politici om stemmen te winnen een oorlog in Irak categorisch afwezen, had in het Witte Huis tot een grote aversie jegens de Duitsers geleid.

De Duitsers speculeerden dat Bush en de zijnen wel zouden bijdraaien als Duitsland vanaf 1 januari van dit jaar zijn tijdelijke zetel in de VN-Veiligheidsraad zou innemen. Daarop vooruitlopend deed Fischer alvast moeite om het ijs met de VS te breken. Zo toonde Duitsland zich vrij plotseling bereid de Amerikanen toch nog bij te willen staan bij een eventuele militaire operatie tegen Irak, zij het dan ‘ low profile’. Duitsland stelde onder meer zijn luchtruim beschikbaar voor Amerikaanse vliegtuigen en was bereid de bewaking van Amerikaanse kazernes in Duitsland over te nemen. Het meest verzoenende signaal kwam eind december, toen Fischer in het opinieweekblad Der Spiegel verkondigde dat Duitsland niet op voorhand een mogelijke tweede resolutie in de kwestie Irak zou afwijzen – wat sterk in tegenstelling was met eerdere uitspraken waarin Fischer ‘zelfs instemming van de VN’ met een oorlog van de hand had gewezen als een alibi om Saddam Hoessein aan te vallen. Een week later stelde de bondskanselier zich in hetzelfde blad gereserveerder op, zonder zijn minister van Buitenlandse Zaken openlijk af te vallen. Duitsland zou in overeenstemming met zijn opvattingen zijn stem uitbrengen in de VN, was zijn boodschap.

Maar de suggestie van beide bewindslieden dat de VS coulant behandeld zouden worden in geval van een oorlog in Irak, viel niet goed bij de coalitiepartijen. Vooral bij de sociaal-democratische SPD was de kritiek niet van de lucht. De SPD wilde vlak voor de deelstaatverkiezingen in Nedersaksen en Hessen op 2 februari er niet nog eens van beschuldigd worden verkiezingsbeloften te breken – zoals eerder met de toezegging dat de belastingen ‘nooit’ omhoog zouden gaan. De geloofwaardigheid van de partij moest juist hersteld worden en daarvoor zou het handhaven van een ferm standpunt in de kwestie Irak cruciaal zijn, aldus de partij. Dus geen passieve steun aan de VS en ook geen instemming met een eventuele tweede resolutie, zeker niet als die tot geweld in Irak zou leiden.

PLOTSELINGE LOTSVERBONDENHEID

Schröder kwam onder zware druk te staan en begon weer van mening te veranderen, in de richting van – opnieuw – een scherpere afwijzing van een oorlog in Irak. Min of meer tegelijkertijd kwamen Frankrijk en Duitsland dichter tot elkaar in gesprekken over de toekomst van de Europese Unie. Ze werden het eens over de toekomstige leiding van de Europese Unie, die weliswaar niet méér om het lijf had dan de wederzijdse acceptatie van elkaars afwijkende standpunten (Duitsland wilde het ene, Frankrijk het andere en gekozen werd voor allebei), maar die het gevoel van plotselinge lotsverbondenheid van beide naties versterkte en de aandacht vestigde op het belang van Europa in de wereld. Daaruit volgde ‘als vanzelf’ de noodzaak van een duidelijk ‘Europees’ buitenlands beleid, waarin uiteraard een Duitse visie geaccommodeerd kon worden.

Die conclusie was niet in de laatste plaats het werk van de Franse president Chirac, die als enige in Europa na de harde Duitse verkiezingscampagne toenadering had gezocht tot Berlijn. Want met een Duitsland dat niet langer hardnekkig prioriteit geeft aan zijn transatlantische relatie – zoals het vanaf Konrad Adenauer tot en met Helmut Kohl had gedaan – zou Frankrijks lang gekoesterde wens om Europa onafhankelijker te maken van de Amerikanen en een Europees veiligheidsbeleid op poten te zetten, in vervulling kunnen gaan. Een hechte band scheen zich dan ook te ontwikkelen tussen beide landen met vrij onverwacht zoveel gemeenschappelijk terrein. De bombastische viering van de veertigste verjaardag van het Elysée-verdrag moest de vriendschap tussen Duitsland en Frankrijk nog eens hartelijk beklemtonen.

Voor bondskanselier Schröder vielen de puzzelstukjes opeens op hun plaats. Hij hoefde zich niet langer te verdedigen tegenover de Duitse oppositie en andere criticasters dat zijn opstelling tegenover de VS Duitsland internationaal isoleerde. Integendeel. Zijn beleid was nu geadopteerd door Frankrijk en samen dienden zij het doel van een sterker en eendrachtiger Europa dat beter weet wat goed is voor de wereld en zich daarvoor niet hoef te schamen. Het beleid van de SPD en Schröder was dus juist innovatief en vooruitstrevend, goed voor Europa en de rest van de wereld.

Maar wat het buitenlandse beleid van Duitsland precies is, kan de bondskanselier alleen in algemeenheden onder woorden brengen, met korte zinnen die woorden als ‘rechtvaardigheid’ en ‘solidariteit’ bevatten. Een werkelijk concept is er niet. Vóór de afgelopen bondsdagverkiezingen was het Duitse buitenlandse beleid gekenmerkt geweest door een opmerkelijke dosis Realpolitik. Duitsland was zich na de hereniging weer bewust geworden van het feit dat het land ooit een machtige Europese natie was geweest en speelde openlijk met de gedachte weer een rol op het wereldtoneel te spelen. Het land speculeerde zelfs over een permanente zetel in de VN-Veiligheidsraad. Op de top in Nice over de verdeling van de macht in de Europese Unie lieten de Duitsers met name de Fransen fijntjes merken dat er maar één land in Europa is met 80 miljoen inwoners en een formidabele economische macht. De Fransen moesten slikken. En op het hoogtepunt van de Kosovo-crisis wist Joschka Fischer zijn terughoudende groenen over te halen om te accepteren dat Duitse soldaten weer in actie zouden kunnen komen in het buitenland – dit keer alleen in dienst van het ‘goede’, tegen vijanden van de vrijheid en democratie. Nauwe samenwerking met de VS, ‘onze belangrijkste bondgenoot’ (Schröder), speelde daarbij een hoofdrol.

PARTIJPOLITIEKE BELANGEN

De scherpe toon tegen de VS in de verkiezingscampagne vorig jaar betekende de omslag. De weloverwogen en zelfverzekerde politiek maakte plaats voor een schichtige houding en het besef dat er met vuur was gespeeld. Maar partijpolitieke belangen waren nu eenmaal belangrijker geweest. De groenen waren niet bereid de nog maar kort verworven macht af te staan aan de Duitse conservatieven. Voor de SPD stond de geloofwaardigheid op het spel en vooral ook de eer van de bondskanselier zelf: geen enkele Duitse regerende partij is na de oorlog korter dan acht jaar aan de macht geweest. En de Duitsers zijn afkerig van oorlog en gauw benauwd dat een bom op Bagdad zal leiden tot bommen op Berlijn.

Zo is de Bondsrepubliek min of meer toevallig losgeslagen van zijn transatlantische ankers – niet uit een werkelijke overtuiging dat de weg die Duitsland nu kiest beter is voor het land of voor Europa. Want aan Europa heeft bondskanselier Schröder zich ook niet veel gelegen laten liggen de afgelopen jaren. Europa was voor hem vooral een instituut dat zich te veel bemoeit met het Duitse bedrijfsleven, dat blauwe brieven stuurt die ongewenst zijn en te weinig rekening houdt met specifieke Duitse belangen. Van die mening is hij niet af. Joschka Fischer gelooft wel in een sterk en federaal Europa met macht en ambieert zelfs een hoge post in Brussel om daar verder aan te werken. Hij kan leven met de veranderde buitenlandse constellatie waarin Duitsland opereert, zeker nu de anti-Amerikaanse standpunten legitimiteit hebben gekregen door de steun van een Europese mogendheid, hoe beperkt die steun in de toekomst wellicht ook mag blijken.

Een sceptische Duitse commentator kenschetste het Frans-Duitse pact tegen de VS als ‘een vlucht naar voren van de Duitse bondskanselier, zonder te weten waar deze eindigt’. Een andere, meer conservatieve waarnemer was harder in zijn oordeel: ‘Schröder doet precies datgene waarvan hij Bush beschuldigd: ongekend avonturisme.’ Een derde meent dat Duitsland wel in de moederschoot van de VS zal terugkeren omdat voor de meeste Duitsers, nog sterker dan hun angst voor oorlog, een aanhoudend gevoel van onzekerheid een kwelling kan worden. En dat gevoel neemt bij deze bondskanselier vrijwel dagelijks toe.

Zeger Luijendijk

De Duitsers zijn benauwd dat een bom op Bagdad zal leiden tot bommen op Berlijn.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content