?De kleurenvanger? en ?Verhemelte? van Peter Verhelst : de droom om zichzelf om te bouwen tot een eeuwig draaiende machine.

IN een artikel over pornografie schreef de Amerikaanse feministe Jennifer Wicke in 1993 : ?there is nothing outside representation? : buiten de voorstelling bestaat er niets. Het postmoderne denken maakt zich nogal sterk dat er geen lichaam bestaat, behalve de voorstelling die we ervan hebben. Er zijn in ons taalgebied maar weinig auteurs als Peter Verhelst die zo gepreoccupeerd zijn met mutaties en mutilaties van het lichaam, allerlei vormen van technologische manipulaties die nog weinig uitstaans hebben met de fysieke oorsprong, maar alles met het rationele voorstellingsvermogen van het perfect manipuleerbare lichaam. Zijn nieuwe roman ?De kleurenvanger? laat over dat verlangen geen twijfel bestaan, want in de tweede alinea bedenkt het hoofdpersonage al : ?Ik droomde ervan mezelf om te bouwen tot een eeuwig draaiende machine, een perpetuum mobile.?

Inhoud wordt vorm : de ik-figuur, een jongen van zestien die opgroeit in Brugge en zijn vriendin in het water ziet gooien door twee vreemde mannen, ontmoet een Francis Bacon-achtige figuur van wie het hele lichaam met woorden is behangen. Hij neemt die woorden, die betrekking hebben op lichaamsdelen, niet als placebo’s over, maar wel in de hoop dat ze ooit ?de perfecte vorm aannemen van een meisjeslichaam. Haar lichaam.? De jongen verlaat Brugge, nadat hij het graf van het meisje heeft geschonden, en wordt een zwervende Icarus, wat grafisch aangeduid wordt door een vleugel bij het begin van elk hoofdstuk dat vanuit zijn standpunt verteld wordt, terwijl het meisje de gedaante aanneemt van een onbereikbare sirene, ook al grafisch weergegeven.

ZEEMEERMIN.

Verhelst is hier duidelijk, net zoals in zijn vorige boek ?Het spierenalfabet?, uit op lichamen die een soort kunstmatige, geslachtsloze gedaante krijgen. Op die manier wordt ?De kleurenvanger? zelf een Venetië de plaats waar de protagonisten uiteindelijk belanden waarin betekenis wegzinkt, aangezogen door een flonkerende draaikolk van kunstmatigheid ( Michelangelo blijkt met zijn lichaam te beeldhouwen, de castraatzanger Allesandro Moreschi laat zich verwennen door een meisje bij wie versregels op het lijf staan geschreven en voltooit zo het gedicht).

En Verhelst wordt op zijn beurt de lijmstokman een verwijzing naar het beeldend werk van Jan Fabre , de figuur in zijn boek die alle kleuren in een bijenkorf bijeengebracht heeft, behalve één. Misschien is dat wel de onbestaande kleur zwart, zo blijkt. Die kleur staat bij Verhelst voor het overvloeien van inhoud naar vorm, zoals blijkt uit een bedenking van de Icarusfiguur wanneer een zeemeerminachtig meisje, een verschijningsvorm van zijn liefje uit Brugge, hem in een Spaans havenstadje vraagt om mee te zwemmen : ?Zwemmen in een nachtelijke zee moet hetzelfde zijn als zwemmen in zwart, vloeibaar glas. Je lichaam weet niet langer waar je hoofd is en vice versa.?

In elk geval laat Verhelst zijn ik-figuur de kritiek opvangen dat dit boek een nihilistisch project zou zijn : ?Wat is zinloos ? Het is mogelijk in een blikken doos te zitten en het landschap met een rietje naar binnen te zuigen. En wat dan nog ?? Tegelijk is die doos een verwijzing naar de denkhut van de filosoof-beeldend kunstenaar Thierry De Cordier, die hij als motto bij ?De kleurenvanger? laat uitroepen : ?J’ai décidé de Changer le Monde.. !? Verhelst zet in ?De kleurenvanger? met zichtbaar zinnelijk genot in de taal zijn schouders tegen de traditionele roman om er zijn eigen versie van te bedenken : de verhaalstof is ingebed in een sprookjesachtige verteltoon, maar die wordt doorbroken door speelse verwijzingen naar beeldende kunstenaars Goya speelt hier een sleutelrol en naar religieuze en mythologische motieven.

VUURWERK.

Verhelst deinst er trouwens niet voor terug om verschillende verwijzingen in elkaar te laten overlopen, zoals het moment waarop de Icarusfiguur en het roodharige meisje als een Philemon en Baucis in de gedaante van een boom met elkaar verenigd worden, maar het meisje als Prometheus belaagd wordt door een adelaar. Verhaalelementen lijken eerst als losse flodders elkaar te kruisen, maar worden dan verhelderd doordat ze in een verdere passage vanuit een ander vertelperspectief belicht worden. Uiteindelijk gaat het boek in het hoofd van de lezer fonkelen als een glitterball, zoals je die kan zien in megadancings : een vatbaar, maar arbitrair en daarom intrigerend beeld van een zelfgeschapen wereld. Wie denkt dat dit een hermetisch en dus moeilijk leesbaar boek zou zijn, heeft het dus bij het verkeerde eind.

Hetzelfde geldt voor Peter Verhelsts nieuwe poëziebundel ?Verhemelte?, die zich aandient als Bengaals vuurwerk : een woordenstroom die gesuis voortbrengt, een doffe knal in het conventionele betekeniscentrum en dan een veelkleurige explosie van associaties, metaforen en contaminaties waarin het lichaam als verheerlijkte icoon in de liefdespoëzie in uiterst fijne deeltjes over de hoofden neerdaalt. ?Een spiegelglobe wentelt in zijn eigen flonkerende onmogelijkheid,? schrijft Verhelst.

Toch hoeven we die onmogelijkheid niet als een negatief element te zien : het is niet omdat lichamen hier hun identiteit kwijtspelen en tot machines worden, dat meteen ook het betekenisweefsel van deze bundel zoek zou zijn. Deze bundel is vooral een poging om negatie en zelfdestructie op een caleidoscopische manier in beeld te brengen en geen aaneenschakeling van fragmenten die niet met elkaar in verband kunnen worden gebracht.

In die zin begint Verhelst ook de eerste afdeling Extase I : ?Dit is het einde / van wat in de zeventiende eeuw / ontkiemde en waarom alles van zinloosheid doortrokken raakte / wordt niet langer / door een vraagteken gevolgd. Het einde / is achter de rug.? Verhelst is dus, om zo te zeggen, met deze bundel duidelijk het postmodernisme van de in fragmenten verbrokkelde werkelijkheid voorbij. ?Kijk maar, zeg je, / en je wijst : een rorschachtest, een postmodern gedicht / zwermt uit over de vloer.? We krijgen alleen al een betekeniscentrum door de centrale Icarusfiguur in die zin haken boek en poëziebundel op elkaar in : ?Ik. Mijn combats. Molenwieken. Bodysurfing.?

Die vallende figuur wordt ook, net zoals in ?De kleurenvanger?, een geslachtsloos artefact (?Ergens loopt de jongen in het meisje / dat hij is / verloren denk ik / als ik aan mezelf zou denken, schuddend in het epicentrum.?) De Icarus wordt als vallende figuur gecontrasteerd met de omhoog vliegende benen van de Nederlandse kunstenaar Rob Scholte, die enkele jaren geleden het slachtoffer werd van een bomaanslag. Tussen dat vallen en opstijgen bengelen veel beelden van lichamen in extase, van extreme seks vol religieuze connotaties.

MOLECULEN.

Het zou al te banaal zijn om Verhelst hierdoor tot de priester-dichter van de SM-scène te verheffen, want het gaat hier niet om realistisch te interpreteren beschrijvingen. De lichamen zijn in een cyberwereld gesitueerd en rollen in volzinnen die in regels werden opgedeeld over de bladzijden (?zij begint op mij / te bloeien als fractalen, wrijvend / zuchtend klimmend tot de heupen / in haar eigen gensters, overvloeiend / van betekenissen.?) Al die zelfdestructie, de drang om op te stijgen en uit het eigen lichaam te verdwijnen, lijkt vooral ingegeven door lusteloosheid en afkeer van het alledaagse, dat bouwwerk van moleculen waarin we rondlopen. Alleen denken helpt.

Hoewel zijn poëtica met het existentialisme verder geen uitstaans heeft, verwijst Verhelst in dat opzicht toch duidelijk naar Jean-Paul Sartre : ?Je tong / denkt aan het glanzende, dieprode woord verhemelte / en tast de ribben af, hangend in de mond, / plukt die ribben uit hun vleesbedding / en vormt er woorden mee : Nausea / is intelligentie.? Het is indrukwekkend hoe Verhelst erin slaagt om een soort taallichaam te scheppen waarin de woorden steeds meer erotische glans krijgen door de verbindingen die ontstaan in deze bundel (?Als het diagram faalt, faalt het / omdat het niet genoeg details opgenomen heeft. More / is more?). Het is verleidelijk om die wereld die bijeengehouden wordt door kunstmatig in stand gehouden lichamen en de sluipende vernielzucht van siliconen, smart bombs, lichtreclames en placebo’s als een zeer eigentijdse spiegel te zien.

Verhelst wil zeker geen profeet zijn, maar een aardse schilder die de woordenvloed in de hand wil houden en lacht om de nutteloosheid van alles wat daar bovenuit stijgt : ?Littekens op mijn gezicht, die bij nader inzien letters vormden, / werden door wie ze achterstevoren las, herontdekt als / satanische berichten, spiegelwoorden die wezen op een lelijke / oneindigheid. Hij lachte, daarop gewezen, hij bleef in zijn / lach zitten als in een ongemakkelijke stoel. / Van oneindigheid had hij niets te leren.?

Paul Demets

Peter Verhelst, ?De kleurenvanger?, Prometheus, Amsterdam, 302 blz.Peter Verhelst, ?Verhemelte?, idem, 49 blz.

Peter Verhelst : alleen denken helpt.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content