Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

‘Berg van de Ziel’, zijn grote roman, is nu in het Nederlands vertaald. In Bergen ging een retrospectief van zijn schilderijen open. Gao Xingjian, in 2000 Nobelprijswinnaar literatuur, ziet wat hij schrijft, en hoort wat hij schildert.

Gao Xingjian, ‘Berg van de Ziel’, vertaald door Anne Sytske Keijser, Meulenhoff Amsterdam, 556 blz., euro 29,90. Gao Xingjian, ‘Le goût de l’encre’, tot 31.3 in het Museum voor Schone Kunsten, 8, rue Neuve, Bergen. Van di. tot za. van 12 tot 18 u. Zo. van 10 tot 18 u. Ma. gesloten.

Aangezien hij opzettelijk muziek van Henryk Gorecki, Olivier Messiaen, Philip Glass, Steve Reich of zelfs Johann Sebastian Bach oplegt om ze te maken, zijn z’n schilderijen met Chinese inkt op rijstpapier noodzakelijk doortrokken van muzikale bewegingen en motieven, en de smaak van de klanken. Evengoed wijzen ze alle naar de ongrijpbare beelden van gemoedsbewegingen als landschappen, en landschappen als gemoedsbewegingen die Gao Xingjian (62) in zijn roman Berg van de Ziel onder woorden brengt. Ook die zijn onlosmakelijk verbonden met het verlangen om een klankrijke, zuivere taal te vinden waarin alle gemoedsbewegingen tot uitdrukking gebracht zouden worden, van de ‘pijn van het geboren worden en de angst om te sterven, (…) zorgen en plezier, eenzaamheid en troost (…)’, tot en met ‘verbazing en verwondering en lethargie, en vermoeidheid en plotselinge verlichting, en het nooit begrijpen, het nooit kunnen begrijpen en het laat maar varen.’

Nu door een gelukkig toeval het schilderwerk in het Museum voor Schone Kunsten van Bergen te zien is, terwijl het tussen 1982 en 1989 in Peking en Parijs geschreven boek pas in Nederlandse vertaling is uitgebracht, is het moment ideaal om de met elkaar harmoniërende facetten van Gao Xingjians kunstenaarschap zo goed als simultaan te beleven.

Als een schrijver de Nobelprijs verdient omdat hij een halsbrekende queeste onderneemt naar de ultieme betekenis van de dingen en dat doet in een vorm die oeroude vertelvormen aan (post)moderne romantechnieken paart, dan heeft Gao Xingjian de hoogste internationale literaire onderscheiding niet gestolen. Zijn Berg van de Ziel is evenwel niet geschreven vanuit het perspectief van een geblaseerde olympiër (al komt de figuur van de ‘onbetekenende schrijver’ zoals hij een paar keer in het boek opduikt, evenmin overeen met de auteur in kwestie).

Met het talent van een volleerd meester stelde Gao Xingjian met dit boek vooreerst een dringende daad van bewaring. Hier spreekt een man onder grote druk – opgejaagd in de Volksrepubliek China en een toevlucht zoekend in Frankrijk – over oude cultuurvormen die bijna geheel vernield zijn en over nieuwe die geen kans krijgen. Met een groot bouwwerk van taal wil hij ze in het individuele en collectieve geheugen vasthouden.

INSTINCT EN GEVOEL

Zijn zorg betreft niet zozeer de cultuur van de elite waaruit hij zelf voortkomt – vader was een bankier, moeder een actrice die het Frans machtig was. Tijdens lange tochten door de bergen, dalen, dorpen en rivieren diep in China, collecteert Gao’s ik-figuur overblijfselen van gezangen uit een ooit bloeiende volkscultuur, in voor hem soms onverstaanbare dialecten, en is hij in onherbergzame gebergten op zoek naar restanten van kloosters waar de laatste taoïstische monniken de Weg van de Hogere Zuiverheid bewandelen.

De stof voor deze slagader in het boek zal de schrijver wel verzameld hebben tijdens zijn eigen vlucht in 1983 uit Peking naar de provincie Sichuan, waar hij de Yangzi van bron tot monding afliep. (Dat was nadat zijn theaterstuk Bus Stop door de overheid verboden was, in het kader van een campagne tegen ‘geestelijke verontreiniging’.)

Bij het gastvrije volk van de Miao in Zuid-West China, dat zijn eigen taal spreekt naast de officiële landstaal, het Mandarijns, hoort de ik-figuur liefdesliederen waarvan het geluid uit de voetzolen van de zangers leek te komen, naar een plek boven de neus en het voorhoofd klom, vooraleer ‘naar buiten te knallen’. Aan de liederen was niets gekunstelds, ze werden door instinct en gevoel bepaald.

Wanneer hij in het bos van het natuurreservaat Shennongjia de steenhouwers een lied hoort aanheffen, is hij niet in staat om het met woorden te beschrijven. Een dorpsleraar doet hem tot zijn immense vreugde een hele reeks liederen aan de hand, overgeschreven van een oude meesterzanger. Onder de indruk van de ‘Liedaanhef voor de Overlevering van het duister‘, recht uit het hart komend, zonder rijmvoorschriften, beseft hij dat hij met echte volkscultuur te maken heeft, niet aangetast door ‘het gezeur over normen en waarden van de confucianisten’. Het lied in kwestie kan echter nooit meer helemaal uitgezongen worden, want de oude man die de liedbundels in een kist begroef om ze tegen de opsporingsbrigades naar reactionair bijgeloof te beschermen, haalde ze ten slotte in beschimmelde staat weer bovengronds.

Tijdens een nachtelijke boottocht wordt hij wakker van de weeklagende zang van de schipper, gebracht in het hem grotendeels onbegrijpelijke Wu-dialect. Hij hoort ‘het kreunen van een verwrongen ziel met niet te stillen verlangens, vermoeid en moeizaam, uitgebluste asdeeltjes die in de wind ineens oplichten (…)’. In de bergen maakt hij kennis met de ademhalingsoefeningen, de trommels, gongen, 13-snarige qins en de sculpturen, behorend tot de godsdienstige rituelen van de tao. Een goed deel bevindt zich in lamentabele staat sinds de Culturele Revolutie (1966-1976) de ‘oude ideeën, oude cultuur, oude gewoonten en oude gebruiken’ uit de wereld wilde helpen. Maar Gao Xingjians ik-figuur maakt zich tijdens zijn klim naar de Berg van de Ziel geleidelijk het taoïstische principe eigen, volgens hetwelk de ware reiziger geen doel kent, en de handeling van het zoeken zelf tot een soort doel verheven wordt.

Op de duur gaat het telkens beklimmen van weer een andere berg, in de hoop de berg van de ziel te vinden, op een obsessie, een chronische ziekte lijken. Na elke overwonnen piek, alleen staand in de koude wind, wil hij er de brui aan geven. Het heeft er alle schijn van dat de bewuste berg zich steevast ‘aan de andere kant van de rivier’ bevindt, zoals een oude reiziger hem nors mededeelt. Hij moet het alsnog stellen met de Klif van de Ziel, waar vrouwen komen smeken om de geboorte van een zoon.

De eenzaamheid en de behoefte aan troost zijn groot, en zo komt het dat de ‘ik’ zich iemand zoekt om tegen te spreken. De ‘jij’ is zijn schaduw en spiegelbeeld, in staat om een relatie aan te gaan met een ‘zij’ die, naarmate de tocht en het boek vorderen, eigenlijk uit meerdere ‘zijen’ bestaat. ‘Jij’ en ‘zij’ ondernemen een innerlijke reis, naar de Berg van de Ziel, die dan een liefdesberg zou zijn, van waaruit zij wilde ‘uitkijken over jouw hele ziel, met natuurlijk ook de donkerste hoeken met hun onzegbare geheimen’. Ook déze onderneming lijkt op een herhaling van kortstondige hoogtepunten, ontluisteringen en afdalingen die soms duizelingwekkend zijn, regelrecht naar de rivier van de onderwereld voerend.

ONDER DE SNEEUW

Ceci n’est pas un roman, Ik, jij, zij en hij kunnen onmogelijk personages heten, laat staan karakters die een ontwikkeling doormaken. Het zijn alleen manieren om van vertelperspectief te veranderen, schrijft Gao Xingjian in het tweeënzeventigste hoofdstuk, dat hij ‘facultatief’ noemt. Hij voert er een criticus in op die bezwaren maakt: ‘Je neemt reisverslagen, roddels, indrukken, aantekeningen, korte essays, discussies waaruit geen theorie te distilleren valt en fabels die geen fabels zijn, schrijft wat volksliedjes en ballades over, voegt daar wat lukraak verzonnen spookverhalen aan toe en husselt die hele boel door elkaar. En dat noem je dan een roman.’ Waarna blijkt dat de schrijver zich inderdaad aan genrevoorschriften niets gelegen laat liggen, en precies schrijft zoals het hem zint. Als iemand die gefascineerd is door het gebruiken van taal om te vertellen ‘over vrouwen en mannen over liefde en passie over seks over het leven over de dood over de ziel over de vreugde en de pijn over het vlees over mensen en over de politiek die zich om de mensen bekommerde over mensen die de politiek uit de weg gingen over de onmogelijkheid om de werkelijkheid uit de weg te gaan over de verbeelding van het niet-werkelijke(…)’.

Aan het eind van de rit, op de liefdesberg, de Berg van de Ziel, aan de andere kant van de rivier, sneeuwt het alleen maar. Het hele land ligt er onder een verblindend witte sneeuwlaag, zoals op de schilderijen van Gong Xian (1619-1689) waarop zo’n serene stilte heerst ‘dat je de sneeuw bijna kunt horen vallen’. Ondanks een wat zware penseelvoering maakte hij beelden van een grote klaarte en natuurlijkheid. De bestudeerde elegantie van de ‘ideeënkunst’ missend, bestaan ze helemaal bij de gratie van het juiste temperament dat op het leven geënt is, op bergen, rivieren, planten en bomen.

De passage die Gao Xingjian aan Gong Xian wijdt, bevat een volledige Berg van de Ziel in miniatuur, zoals hij hem karakteriseert als iemand die het gevecht met de op hol geslagen wereld uit de weg ging, door hem te ontstijgen, door er verder geen aandacht aan te besteden.

Zo slaagde hij erin om zijn integriteit te bewaren. Hij creëerde een plek voor zichzelf, en dompelde zich onder in een droomwereld. ‘Hij was geen kluizenaar en zocht geen toevlucht in religie. Hij was boeddhist noch taoïst. Hij voorzag in zijn levensonderhoud met een kleine moestuin en door les te geven. Hij gebruikte zijn schilderijen niet om bij andere mensen in de gunst te komen, noch gebruikte hij ze om het conventionele te veroordelen.’

Honderd van Gao Xingjians eigen inktschilderijen zijn in Bergen tentoongesteld als een lange mars van het donker naar het licht, van oorlog en geweld naar ascese en klaarte. Het is een bij uitstek verinnerlijkte reis, aansluitend bij de introspectieve passages in het boek, maar uit de aard van het woordenloze medium volstrekt ongrijpbaar, vloeiend en transparant, en van een extreme inhoudelijke gelaagdheid.

Gao Xingjian schildert het innerlijke als een verraderlijk onstabiel berg- of maanlandschap, waarvan de schuivende banen, de onbepaalbare perspectieven, de zwarte massa’s, trillende schaduwen en verblindende lichtpartijen een absolute verlorenheid in een hallucinante wereld oproepen. Ook obsessioneel weerkerende motieven bieden geen enkel houvast. Messcherpe, zwarte vormen kunnen silhouetten van mensen of bomen zijn, ruwe ovalen kijken als versteende ogen, tollen als planeten in het rond. En als al deze bewegende beelden nu eens een projectie waren van wat een zich ontwikkelend embryo, diep in de moederschoot, een pasgeborene of een heel klein kind ervaart? Alleszins komt de activiteit van Gao Xingjian, schrijvend of schilderend, vaak genoeg neer op een zoektocht naar de wortels. De diepste liggen in de kindertijd, deze ‘lichtvlek in een duistere wereld’.

Jan Braet

‘De ware reiziger kent geen doel.’

‘Hier stelt een vluchteling, onder druk, een dringende daad van bewaring.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content