Veertig jaar na zijn dood is de pedagogie van Célestin Freinet springlevend. In de basisschool De Tuimelaar liep Knack een dagje mee. Om te leren door ervaring, zeg maar.

Twintig over acht ’s ochtends, een residentiële wijk in Schoten. Tussen het groen en de speeltuigen brandt licht, maar verder doet niets vermoeden dat in De Tuimelaar zo meteen de les begint. Geen ravottende kinderen, geen ouders aan de poort. Een bedrieglijke stilte, want tijdens het onthaalmoment zit iedereen samen binnen, zoals altijd. In dit voormalige internaatsgebouw, een villa, snellen kinderen op hun sloffen achter elkaar aan. Naast een meepuzzelende papa helpt een moeder dochterlief nog snel in een bleekblauw prinsessenkleed.

Verspreid over twee kleuter- en drie graadklassen telt De Tuimelaar, een van de twee vestigingen van IPOS vzw, ongeveer tachtig leerlingen. Ook de graadklassen zien eruit zoals we ons een kleuterklas herinneren: geen rijen banken, maar alles in hoeken ingedeeld, schijnbaar chaotisch.

Dat past in de visie van de boerenzoon die het in 1920 in de Franse Alpen tot onderwijzer bracht. Met handboeken stond Célestin Freinet er voor overvolle klassen, voor ongeïnteresseerde kinderen. Dat die kinderen wél geboeid waren door wat er in hun dorp gebeurde, deed hem beseffen dat het onderwijs de leefwereld van kinderen als uitgangspunt moet nemen; dat leren leren, luisteren en discussiëren minstens even belangrijk zijn als kennis.

In De Tuimelaar begint de dag daarom meestal met een ‘praatronde’, ook bij de kleuters. Anders dan bij de jongste, waar de juf dit op zich neemt, leiden de oudste kleuters die zelf, volgens een beurtrol. Wie iets kwijt wil, hangt vooraf zijn fotootje aan een van de knalrode knijpers aan een lijntje. En in die volgorde krijgen ze het woord. ”t Is aan Tuur… van de frituur!’ grapt Luna na het officiële openingsdeuntje met de xylofoon. Zij zegt wiens beurt het is, juf Els stuurt het gesprek en, als het moet, zorgt ze dat er geluisterd wordt. Een andere kleuter ‘maakt notities’: Leila maakt een tekening van alles dat er wordt verteld. Dat Tuur het leuk vindt dat hij met de fiets naar school is gekomen bijvoorbeeld, en spijtig dat hij zijn BMX kwijt is, ‘zeker nu het seizoen is begonnen’. Een gespreksonderwerp in de praatronde kan, als het er zich toe leent, uitgroeien tot een projectthema.

PIEMEL

Zo’n thema kan bijvoorbeeld baby’s zijn. Juf Ine van de eerste graad is zichtbaar zwanger en dat wekte verwondering. Aan het bord hangt nu een tekening van een kleintje met daarop aangeduid: hals, arm, piemel,… ‘Meestal leren kinderen eerst de woordjes maan, roos en vis,’ weet juf Ine. ‘maar hier is dat elk jaar anders, want het hangt af van wat er uit de praatronde komt. We leren hen snel werken met de afzonderlijke letters, zodat ze zelf, afhankelijk van hun niveau, andere woorden kunnen vormen.’ Gebeurt dat in het reguliere onderwijs met letterdozen, typisch freinet is dat kinderen hier stempelen, letters zetten en drukken. Achter dat drukken schuilt de wil om zoveel mogelijk onderling te communiceren. En dat is bij de ‘vrije teksten’, die andere pijler van freinets taalonderwijs, niet anders.

In de graadklassen schrijven leerlingen doorlopend opstellen, niet over opgelegde thema’s, maar ongebonden, puttend uit hun fantasie en de inspiratie van het moment. Die teksten worden voorgelezen, opgehangen en gebruikt als studiemate-riaal. Bij de kleinsten vat de juf hun tekening samen in enkele zinnetjes. ‘Het meisje liese schaatste op het ijs’, zo heeft de huidige lichting zesjarigen over ei/ij geleerd. Volstaat het inspelen op wat er zich aandient om de eindtermen te halen? ‘Soms stuur ik bij’, geeft de juf toe. ‘Te kennen leerstof die nog niet aan bod is gekomen, reiken we uiteindelijk, op het gepaste moment zelf aan. Maar we gebruiken geen handboeken. Alleen ter ondersteuning, om er oefeningen uit te halen.’

SCHOENMAAT

Ook rekenen benadert zoveel mogelijk de realiteit. ‘Als iemand tijdens de praat-ronde zegt dat hij nieuwe schoenen heeft gekregen, gebruiken we dat om de gemiddelde schoenmaat van de klas te berekenen’, geeft juf Mieke van de tweede graad als voorbeeld. Terwijl het derde leerjaar zelfstandig taal- en rekenoefeningen maakt, volgens prioriteiten die ze zelf hebben opgesteld in het begin van de week (‘contractwerk’), leert Mieke het andere deel van de graadklas breuken aan, met een krantenartikel over brandwonden. Dat past in het lopende project veiligheid en gezondheid. De juf staat aan het bord, voor negen kinderen rond de tafel. Het streefdoel per geboortejaar is elf leerlingen. Geen vijfentwintig. Dat leest u goed.

Voor die kleinschaligheid wordt heel bewust gekozen, en voor de ouders is ze een reden om naar De Tuimelaar te gaan. ‘We willen zoveel mogelijk op maat kunnen werken’, zegt het schoolhoofd An Jacobs daarover. Als erkende school krijgt De Tuimelaar werkingsmiddelen per leerling en een aantal leerkrachturen, maar te weinig om die kleine groepjes te handhaven. ‘Net als een aantal andere onafhankelijke methodescholen vragen we aan de ouders een vrijwillige bijdrage om onze werking te financieren. Daarmee kopen we extra leerkrachturen en betalen we het gebouw en de vaste kosten’, legt ze uit. Ze benadrukt dat de bijdrage niet te nemen of te laten is en dat ze zeker geen obstakel mag vormen. Het kost misschien een euro extra maar ook niet meer dan dat, klinkt het bij de ouders. ‘In veel scholen betaal je extra voor de naschoolse opvang en het blijven eten. Hier niet.’

Van de ouders wordt een stevig engagement verwacht. Iedereen neemt iets op zich: klusjes, het beheren van de financiën, het ICT-onderhoud, of poetsen bijvoorbeeld. Wie ervoor kiest, beschouwt die inbreng als een onderdeel van het pedagogisch project. ‘Leerkrachten krijgen van hun leerlingen van alles gedaan zonder dwingende hand’, zegt een vader. ‘Kinderen vegen de vloer van klas. Ik herinner me een jongen die van elders kwam. “Het voelt wat vreemd,” zei hij, “want in mijn vorige school was dat een straf”.’

PROCESGERICHT

In De Tuimelaar spreken kinderen hun juf met de voornaam aan, maar balorig gedrag zien we niet. Ook niet in de derdegraadklas, waar de leerlingen verspreid zitten als we binnenkomen. Sommigen maken oefeningen, anderen werken aan een vrije tekst aan een van de zes pc’s. ‘Een blikje bier en een Fristi zijn op weg naar Nederland…’ Tot het tijd is voor de les Frans. Terwijl twee leerlingen in een woordenboek bladeren, verdringen de anderen zich boven de ‘praatplaat’ waarop Julie, de juf, een kleurrijk stadsplan heeft getekend. ‘Qu’est-ce que vous voyez?’ Iedereen wil eerst, maar niemand roept in het wilde weg. Gaandeweg leren we dat op ‘le carrefour’ naast het ‘l’hôpital’‘un camion rouge’ staat. ‘De praatplaat doen we met vijf en zes samen, zo leren ze van elkaar’, zegt Julie.

In de graadklassen wordt kennis ook getoetst. Voor een dictee krijgen de leerlingen punten of een lettercode, maar niet zo op hun rapport. ‘Elk trimester maken we een persoonlijke evaluatie en die is procesgericht’, legt het schoolhoofd uit, en ze tovert een dik schrift tevoorschijn met daarin een hele lagereschoolcarrière. Leerkrachten noteren hun algemene bevindingen en schrijven een beoordeling voor elk vak apart, maar opmerkelijk is vooral de zelfevaluatie. Op een lijst vragen over hun attitude, zoals werkhouding, orde en dromerigheid, geven de kinderen zichzelf een score. ‘Zo leren ze zichzelf kennen en kunnen we bijsturen waar en als dat nodig is’, zegt An Jacobs.

Deze school is anders. En ook weer niet. Het enthousiasme spat van de muren.

WWW.TUIMELAAR.BE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content