Professor Désiré Collen van de K.U.Leuven gaat op 1 oktober met emeritaat. De kandidaat-Nobelprijswinnaar Geneeskunde en oprichter van het biotechbedrijf ThromboGenics heeft bijna z’n hele carrière overhoopgelegen met zijn alma mater. ‘Willen we uitvoerders of componisten zijn? Dat is de keuze.’

‘Hoeveel mensen langer hebben geleefd dankzij mijn geneesmiddel t-PA?’ vraagt professor Désiré Collen, de ontdekker van het geneesmiddel dat bloedklonters oplost en hartinfarcten en beroerten bestrijdt. ‘Ik schat enkele tienduizenden.’ Dankzij t-PA werd Collen alles wat hij vandaag nog steeds is: beroemd, rijk, onafhankelijk. Én de grote inspirator van vele andere onderzoekers. Op de negende verdieping van UZ Gasthuisberg leidde hij tot 1 oktober 160 onderzoekers die speuren naar nieuwe geneesmiddelen. En tot eind augustus leidde hij zijn beursgenoteerd bedrijf ThromboGenics, waarvan hij nu nog voorzitter en wetenschappelijk adviseur is: ‘Ik had het kunnen verkopen. Dan was alle leed voorbij geweest, maar het plezier ook.’

Is het moeilijk om tegelijkertijd kandidaat- Nobelprijswinnaar in de Geneeskunde te zijn en voorzitter van een beursgenoteerde onderneming?

DÉSIRÉ COLLEN: Het zijn twee totaal verschillende werelden en je moet heel flexibel zijn om je in beide te kunnen onderscheiden. En enig verstand is natuurlijk ook welkom.

Waar ligt uw grootste talent?

COLLEN: Mijn grootste talent ligt toch in het academisch onderzoek, en dan vooral in wat we noemen het translationeel onderzoek: hoe kun je van basisonderzoek komen tot succesrijke, concrete toepassingen. Er gebeurt aan de universiteit heel veel basisonderzoek en als daar iets nieuws wordt gevonden, vraag je een octrooi aan. Maar dan moet je nog een hele lange weg afleggen vooraleer je een geneesmiddel hebt dat op de markt mag worden gebracht. Om dat parcours met succes af te leggen, heb je een zeker talent nodig. Ik denk dat ik daar op mijn sterkst ben. Het is een heel ander talent dan wat je nodig hebt om een beursgenoteerd bedrijf te leiden.

U was een van de eerste professoren van de K.U.Leuven die ooit een octrooiaanvraag deden. Wat vonden uw collega’s daar toen van?

COLLEN: Ik heb inderdaad op 10 juni 1980 een octrooi aangevraagd voor t-PA. Daar werd ik toen scheef voor bekeken door de academische wereld. Daar heerste nog de overtuiging dat professoren moeten nadenken voor de benefit of mankind, de vooruitgang van de mensheid, maar niet om commercie te bedrijven of geld te verdienen. Gelukkig was de toenmalige eerste lekenrector Pieter De Somer zelf ook een beetje ondernemer. Hij had een aantal antibiotica ontwikkeld en zelfs een bedrijfje opgericht. Hij stond daar dus wel voor open. Ik was een van de eerste professoren die een overeenkomst met de universiteit tekenden dat als er ooit opbrengsten zouden zijn voor een octrooi, minstens de helft daarvan binnen de universiteit zou blijven. Met de andere helft van het bedrag mocht ik doen wat ik wou.

En het grote geld kwam vrij vlug binnen.

COLLEN: Op 12 juni, dus twee dagen na mijn octrooiaanvraag, presenteerde ik mijn onderzoeksresultaten op een congres in Zweden. De Amerikaanse biotechgigant Genentech toonde meteen interesse. Die wilde t-PA verder ontwikkelen en commercialiseren. Daar was ik heel blij mee, want de biotechnologie stond toen nog in zijn kinderschoenen en de verdere ontwikkeling ging toch ons petje te boven. We wisten wel dat het product werkte bij konijnen, maar de verdere studies en de ontwikkeling waren voor Genentech. Dat heeft er veel geld in moeten investeren. Het heeft twee productie-eenheden moeten bouwen en tussen 1980 en 1987 heeft het er dag en nacht aan gewerkt. Uiteindelijk werden er miljoenen mensen mee behandeld en heeft Genentech er miljarden mee verdiend. Wij hebben in totaal 144 miljoen dollar aan royalty’s ontvangen.

U werd een gefortuneerd man.

COLLEN: Ja, maar meer dan 80 procent van dat bedrag is opnieuw in onderzoek geïnvesteerd. Zo is ook ThromboGenics kunnen ontstaan. Met het geld hebben we een verdieping in UZ Gasthuisberg gebouwd om onderzoek te verrichten. Ik heb er tien jaar lang 30 medewerkers mee betaald. En dan heb ik ook nog enkele ‘dwaze’ dingen gedaan, want rector Roger Dillemans kon me overhalen om het Universitair Orkest te steunen en de bibliotheek van Godgeleerdheid. Ach ja, de universiteit heeft altijd een gebrek aan middelen en als ze weet dat er ergens geld is, komt ze aankloppen. Nu wil ik dat niet overdrijven: ik heb daar minder dan 0,1 procent van de totale royalty’s voor uitgetrokken.

Kreeg u te maken met jaloezie aan de universiteit om uw financieel succes?

COLLEN: Ja, er werd geroddeld dat ik de best verdienende prof in Leuven was. Dat heeft me niet erg gestoord, maar ik kan u wel zeggen dat ik dat níét ben. Er werd ook gezegd: ‘Collen heeft geld genoeg, die zou uit eerlijke schaamte toch niet mogen meedingen naar onderzoeksfondsen van de universiteit. Die moet dat maar zelf betalen.’ Ik ben dan ook relatief dunnetjes bediend met onderzoeksfondsen. Maar als ik iets niet kreeg, betaalde ik het zelf, zo simpel was het. Tot grote frustratie van de academische overheid, want zo had ze geen controle over me. Ik was onafhankelijk, dankzij de royalty’s van t-PA.

Vond u het jammer dat u die rechten op t-PA moest verkopen? Had u niet liever een eigen bedrijf opgericht, een Collen Pharmaceutica?

COLLEN: Het was toen al zo goed als onmogelijk om nog een farmabedrijf uit de grond te stampen, zoals dr. Paul Janssen dat in 1953 nog wel kon. Geneesmiddelen ontwikkelen wordt steeds complexer en vergt dus steeds meer geld.

Wat maakt dat onderzoek eigenlijk zo duur?

COLLEN: In elk geval niet de weddes van de onderzoekers, want die hebben de laat-ste dertig jaar alleen maar de inflatie ge-volgd. Het is zo duur omdat het om multi-disciplinair onderzoek gaat met heel gesofisticeerde apparatuur. We hebben hier in een lab een speciale omgeving moeten bouwen om muizen in onder te brengen. Kostprijs: 5 miljoen euro. De universiteit had daar de middelen niet voor, het is gefinancierd met t-PA-royalty’s. Bovendien wordt de regelgeving over de commercialisering van geneesmiddelen almaar strenger.

Gebeuren er nog steeds ongelukken met nieuwe geneesmiddelen?

COLLEN: Het laatste grote ongeluk dateert van 2004: een Duits bedrijf had een monoklonale antistof ontwikkeld voor de behandeling van reumatoïde artritis. Dat werd natuurlijk eerst uitgebreid getest op dieren, zonder enig probleem. Dan werd het uitgetest op vrijwillige proefpersonen. Wat blijkt: bij de mens, en alléén bij de mens, activeert het geneesmiddel het immuunsysteem. De eerste zes vrijwilligers zijn op het nippertje aan de dood ontsnapt. En nochtans was de dosis 100 keer lager dan diegene die ze dachten te gebruiken op basis van de dierenproeven. Het resultaat was dus totaal onverwacht. Gevolg is dat die regelgeving verstrengd werd en dat je nu met zulke lage doses moet beginnen dat je ze zelfs niet meer kunt meten.

Hoe groot is de spanning tussen wetenschappelijk onderzoek op academisch niveau en de drang naar commercieel succes en bedrijfswinst?

COLLEN: Onderzoek aan de universiteiten wordt steeds vaker gecommercialiseerd. Dat is niet verwonderlijk, want er wordt ook veel geld in geïnvesteerd. We hebben hier een universitair lab waar 70 mensen werken, en een lab met steun van het Vlaams Instituut voor Biotechnologie (VIB) met 90 medewerkers. Dat kost samen 15 miljoen euro per jaar. En dat geld moet je dus ergens zien te vinden. We hebben 17 sponsors, onder wie de Vlaamse regering, het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek en Europa. Tegenover hen moeten we verantwoording afleggen. En dan is er ook nog de industrie. Hoe duurder het onderzoek, hoe belangrijker de bijdrage van de industrie.

Komt de academische vrijheid niet onder druk?

COLLEN: De academische vrijheid zit ‘m hierin dat je zelf je projecten kiest. Maar als je er geen fondsen voor kunt werven, sta je nergens. Zonder geld heb je geen team, geen lab. Aan een universiteit is er echter geen management dat bepaalt wat je moet doen, zoals in een bedrijf. Dat is het grote voordeel van werken aan de universiteit: niemand kan je zeggen wat je wel of niet mag doen.

Neemt de concurrentie tussen onderzoekers toe?

COLLEN: Er is nu inderdaad meer competitie. Vroeger wisselden wetenschappers meer kennis uit, ze hielpen elkaar veel meer. Nu moet je voor alle gegevens die je ontvangt een contract ondertekenen dat je ze alleen voor onderzoek zult gebruiken. En als het resultaat oplevert, moet je een deel van de koek afgeven. Het kan niet meer anders.

Toen de royalty’s van Genentech opdroogden, heeft u uw biotechbedrijf ThromboGenics naar de beurs gebracht. Kon u niet op een andere manier aan geld komen?

COLLEN: We hebben gekozen voor een beursnotering omdat die een hele reeks voordelen opleverde: zo kregen we niet alleen heel wat nieuwe financiële middelen, maar stonden we ook meteen op de internationale radarschermen van veel investeringsfondsen. We krijgen nu ook veel meer spontane sollicitaties en voorstellen van headhunters dan toen we nog een gewoon privébedrijf waren. En als je beursgenoteerd bent, is de waarde van je bedrijf ook veel duidelijker. Als alternatief voor de beursgang had ik ThromboGenics natuurlijk ook kunnen verkopen. Dan was alle leed voorbij geweest, maar het plezier ook.

Was de beurs een vreemde wereld voor u?

COLLEN: Zeker, plots kwam er heel wat om de hoek kijken: je moet je beleggers op de hoogte houden, je bedrijf wordt gevolgd door analisten, je moet elk trimester je resultaten rapporteren, je moet roadshows houden, contacten onderhouden met auditors, met de bankcommissie, enzovoorts. Eigenlijk ben je één maand per jaar aan het uitleggen waar je winkel om draait.

ThromboGenics is een bedrijf dat werkt aan resultaten op lange termijn. Beleggers zien graag resultaten op korte termijn. Botst dat?

COLLEN: We zullen de eerste vijf jaar zeker geen dividend uitkeren, maar de aandelenkoers is toch al mooi gestegen. We zijn in juli 2006 naar de beurs getrokken, toen die net in een dip zat. De eerste notering was dan ook aan de onderkant van de vork, tegen 4,5 euro, wat ThromboGenics toen waar-deerde op 65 miljoen euro. De beleggers die toen intekenden hebben een goede zaak gedaan, want de koers verdubbelde in drie maanden. En vandaag noteren we al een hele tijd rond 8,50 euro. We houden goed stand terwijl de meeste aandelen toch serieuze verliezen incasseren. Vandaag is ThromboGenics zo’n 200 miljoen euro waard. Je moet ook beseffen: als een bedrijf als het onze twee of drie succesvolle geneesmiddelen ontwikkelt, is het bingo.

U hebt afgelopen zomer de rechten van een potentieel nieuw kankergeneesmiddel verkocht aan de Zwitserse farmagigant Roche. Doet dat pijn?

COLLEN: Ach, we zijn inderdaad ons project kwijt, maar de pil wordt verguld met het geld dat we zo binnenhalen. C’est la vie. Roche heeft daar onmiddellijk 50 miljoen euro voor op tafel gelegd, waarvan 30 miljoen voor ons was en 20 miljoen voor onze Zweedse partner. Roche zal nu op z’n minst 200 miljoen euro moeten investeren in het product, vooraleer het op industriële schaal geproduceerd kan worden. Waar zou ik dat geld vinden? Roche heeft wel diepe zakken en kan dat risico nemen. En als de proeven op mensen goed zijn en alles mee zit, kunnen we tot 450 miljoen euro krijgen plus nog meer dan 10 procent royalty’s op de verkoop.

U hebt opnieuw wat geld op de bankrekening staan.

COLLEN: We beschikken nu over 65 miljoen euro, maar we verbranden wel 1,5 miljoen euro per maand. En als we nog meer studies gaan uitvoeren, zal dat stijgen naar 2 miljoen. We hebben dus voldoende geld om nog twee jaar te werken. Maar we hopen ondertussen nog geld te krijgen van Roche.

Hoe groot acht u de kans dat Roche uw antikankermiddel ook werkelijk op de markt kan brengen?

COLLEN: Ik wil er geen cijfer op plakken, maar ik denk dat het gaat lukken. Er kunnen altijd onverwachte complicaties zijn, de regelgeving kan bijvoorbeeld veranderen. Maar wij geloven erin, want anders hadden we er niet zo hard aan gewerkt. En Roche gelooft erin, anders had het er niet zoveel geld aan uitgegeven.

Hoe kijkt u terug op uw relatie met de universiteit?

COLLEN: Ik heb altijd mijn gedacht gezegd en lag dus constant overhoop met de academische overheid. De universiteit is een vakschool. Ze levert hier goede artsen, economen en ingenieurs af, maar een onderzoeksinstelling was ze niet. We hebben ook geen traditie op het vlak van creatief en competitief onderzoek. Vroeger werd alles bepaald door de kardinaal. Stond je goed bij hem, dan kreeg je geld, maar er wás ook nauwelijks geld. De universiteit wil de universiteit zijn van Jan en alleman, ze wil democratisch zijn, maar zo kun je geen excellent onderzoek voeren. Als iemand er hier bovenuit steekt, wordt hij gekortwiekt. En als iemand ondermaats is, wordt hij gepamperd en ondersteund.

Moeten er meer middelen gaan naar minder mensen?

COLLEN: Ik ben Europeaan en democraat, maar je moet selectief zijn: talent zoeken en dat goed coachen. Wij proberen te veel voor iedereen goed te doen. Je ziet het ook op de Olympische Spelen: we boeken nog wel een paar successen, maar dat is op basis van individueel talent, niet op basis van het gevoerde beleid. Je moet aan een universiteit veel basisonderzoek doen, maar je moet ook programma’s definiëren waar je in wilt uitblinken en daar dan een aparte financiering voor regelen. Nu wordt het hier onder zoveel mensen verdeeld, dat er uiteindelijk niet veel meer overblijft. Het wordt me kwalijk genomen als ik dat zeg, want dat is niet ‘democratisch’. Maar de topinstituten in de wereld zíjn niet democratisch, ik kan het ook niet helpen.

Hoe ziet u de toekomst van de universiteit?

COLLEN: We moeten beslissen of we een vakschool willen blijven en alleen maar goede beroepsmensen willen afleveren, dan wel willen meetimmeren aan kennis. Willen we de geneeskundige ontwikkelingen van de VS hier toepassen, of willen we in de geneeskunde zelf iets ontwikkelen? Zijn we uitvoerders of componisten? Dat is de keuze. Ik heb van Leuven altijd een klein Harvard willen maken, maar de meerderheid van de academici wou dat niet. Ik heb één keer mee gedaan aan de rectorverkiezingen. Ik was de eerste die eruit lag, met slechts 15 procent van de stemmen. Gelukkig maar, anders had ik al mijn tijd in het rectorschap moeten steken, nu kwam ThromboGenics op de eerste plaats.

DOOR EWALD PIRONET/foto’s filip naudts

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content