In ‘De zwemmer’, het debuut van de Duitse schrijfster Zsuzsa Bánk, worden twee Hongaarse kinderen in de steek gelaten door een moeder die het land ontvlucht. Getraumatiseerd door die ervaring, verzinnen Kata en Isti een wereld die de werkelijkheid weer draaglijk moet maken.

‘De zwemmer’, door Zsuzsa Bánk. Vertaald door Nelleke van Maaren, Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam, 283 blz., euro 19,90.

Er is iets raars aan de hand met De zwemmer, het romandebuut van de Duitse schrijfster Zsuzsa Bánk. Dit lange verhaal over Isti en Kata Kálmán, twee kinderen die plots en zonder voorbereiding door hun moeder verlaten worden en daarna met hun verongelijkte vader door Hongarije hotsen, begint en eindigt ijzersterk. Maar tussen kop en staart zakt het allemaal wat in.

Het is niet zo moeilijk om erachter te komen waar Bánk faalt. In haar verhaal duiken vele personages op: volwassenen, pubers en kinderen. Dat heeft de schrijfster wellicht op het idee gebracht om haar zeventien hoofdstukken te noemen naar de namen van al de figuren die in haar verhaal opduiken en die er soms op de loop mee gaan. Deze personages behoren weliswaar tot het milieu van de kinderen, maar ze leiden tevens eigen levens die in Bánks boek de aandacht opeisen. Het gevolg is dat De zwemmer verschillende richtingen lijkt te willen uitgaan en – literair-technisch gesproken – zichzelf als het ware vierendeelt. Wie zich daar als lezer aan stoort, raakt zijn irritatie nog maar moeilijk kwijt.

Het lijkt erop dat Zsuzsa Bánk haar kernverhaal bewust heeft aangedikt. Dat de broze verhaallijn onder het gewicht van een teveel aan ballast net niet breekt, is te danken aan het onmiskenbare talent van deze debutante die in suggestieve zinnen een pakkende sfeer van beklemming weet op te roepen. Het is kortom jammer dat Bánk niet wat zelfkritischer te werk is gegaan en niet drastischer heeft gesnoeid in haar definitieve versie. Had ze dat wel gedaan, dan had ze uitgepakt met een schitterende novelle over twee kinderen die hun verdriet om hun verdwenen moeder pareren met allerlei overlevingstrucjes die de lezer naar de strot grijpen.

We weten niet precies waarom Katalin Kálmán haar man en haar kinderen verlaten heeft en uit Hongarije over de groene grens naar West-Duitsland is gevlucht. We kunnen haar ontsnapping in de herfst van 1956 situeren, vlak na het neerslaan van de Hongaarse opstand door de sovjettroepen. Maar er is meer aan de hand wat we niet precies weten. Uit het verhaal van Katalins dochter Kata kunnen we opmaken dat de moeder het dorp waarin ze leefde, haatte. Die moeder verafschuwde ook haar werk in de textielfabriek van Pápa waar ze voor elke fout in het publiek vernederd werd. Bovendien weten we dat Katalins huwelijk met Velencei Kálmán verre van harmonisch was en dat de ouders ’s avonds ruziemaakten toen ze dachten dat de kinderen al sliepen. We weten het niet zeker, maar het zou best kunnen dat de inval van de Russen in Hongarije voor de moeder een voorwendsel was om haar vlucht naar het Westen voor zichzelf én voor de buitenwereld te rationaliseren.

EEN TIJDELIJK ONGEMAK

De kinderen begrijpen er niets van. Ze hebben geen idee van grenzen, laat staan dat ze enig benul hebben van het feit dat de westelijke grens van Hongarije ook een militaire scheiding is die Europa in twee blokken verdeelt. Ze begrijpen niet dat hun moeder niet op haar stappen kan terugkeren omdat ze, terug in Hongarije, een gevangenisstraf zou oplopen voor haar desertie uit de communistische republiek. Rechtstreekse contacten tussen de moeder en de kinderen zijn er niet. Af en toe ontvangen de kinderen uit West-Duitsland een prentbriefkaart of een gecensureerde brief of krijgen ze een fragment van een vaag verhaal te horen.

Maar wat de kinderen vanaf het begin het meest verwart en hun grote schuldgevoelens bezorgt, is dat hun moeder is weggegaan zonder afscheid van hen genomen te hebben. Om de pijn die ze hierdoor hebben opgelopen voor zichzelf draaglijk te maken, ontwikkelen ze allerlei fantasieën die ze ook op de buitenwereld loslaten. Ze verzinnen verhalen om de afwezigheid van hun moeder te verklaren als een tijdelijk ongemak. Door dit te doen, lijken ze op de kinderen die wel altijd een moeder in hun nabijheid hebben: ‘We wilden geen kinderen zijn die je moeiteloos vergeet, van wie je zonder afscheid, zonder enig beletsel weg kunt gaan.’

In werkelijkheid worden de getraumatiseerde kinderen verlamd door het schrikbeeld dat ze nog eens verlaten en verraden zouden kunnen worden, bijvoorbeeld door hun vader van wie ze wellicht onbewust beseffen dat hij zijn kroost als een last ervaart. Kata wordt geplaagd door zulke angstvisioenen: ‘Sinds we weg waren uit Vat, werd ik onrustig zodra vader het huis verliet. Ik dacht dat hij Isti en mij op zekere dag zou achterlaten. Hij zou alleen in een trein stappen, vergeten terug te komen, vergeten ons op te halen. Of hij zou ons onderweg ergens laten staan, misschien langs de kant van de weg, en we konden hem onmogelijk inhalen.’

Als Kata jaren later in Boedapest op het Kerepesi-kerkhof ronddwaalt, zegt ze dat ze hier en daar bij een graf blijft staan, niet omdat ze de dode kent, maar ‘voornamelijk om te doen alsof ik iemand was die iemand had’. Bánk haalt geregeld uit met zulke pregnante zinnen die diep in de ziel van de lezer prikken. Daardoor bewijst ze dat er misschien een schrijfster van kaliber in haar schuilt, ook al moet ze nog leren om zulke formuleringen op zichzelf te laten staan en er geen dingen aan toe te voegen die het effect ervan weer ongedaan maken.

Indien Bánk minder van haar verhaallijn was afgeweken, zouden ook de beelden die de sfeer van De zwemmer bepalen beter tot hun recht zijn gekomen. Die metaforen zijn op een voortreffelijke manier tegendraads. Tegenover het ratelen van de treinen en de mobiliteit van de kinderen die met de fysieke onrust van hun vader worden geconfronteerd, staat de algehele stagnatie van een Hongaarse maatschappij die wordt uitgebeeld door het Balatonmeer, dat grote stilstaande water aan de rand waarvan de vader en de kinderen langere tijd verblijven. Er heerst een sfeer van kleverige beklemdheid in het hermetisch afgesloten land. ‘Het was alsof iemand alle klokken had stilgezet, alsof de tijd voor ons niet verder liep. Alsof ze Isti en mij in siroop hadden laten vallen en waren vergeten’, vertelt Kata later over het grijze Boedapest van 1956. Bánk slaagt er goed in om de psychische ontreddering die zich van zoveel Hongaarse burgers meester heeft gemaakt uit te diepen. Dat De zwemmer sporadisch zo indrukwekkend is, komt niet alleen door de overheersende zekerheid dat de Kálmán-kinderen voortdurend afscheid moeten nemen van mensen die hen lief zijn, maar vooral doordat Bánk ons toont hoe vroeg de verweesde kinderen gedwongen worden om zich te trainen in het vergeten en verdringen.

Piet de Moor

‘Het was alsof iemand alle klokken had stilgezet, alsof de tijd voor ons niet verder liep.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content