December wordt een stakingsmaand in het onderwijs. Zijn de leerkrachten te veeleisend, of wordt het misschien tijd dat de overheid wat beter luistert naar hun grieven?

Het is een vertrouwd item geworden in het tv-journaal: stakende en betogende leraren. Uitgedost in groen en rood lopen ze hun eisen te scanderen. Vakbondsleiders en minister van Onderwijs Marleen Vanderpoorten (VLD) komen voor de camera elk hun eigen waarheid debiteren. Het non-gesprek over de zesde collectieve arbeidsovereenkomst, voor de jaren 2001 en 2002, moest wel tot een breuk leiden. December wordt in het onderwijs dus een stakingsmaand: eerst een paar dagen algemene staking, gevolgd door enkele dagen beurtstakingen – maar voor opvang van de leerlingen in de school wordt gezorgd.

De Vlaamse regering beweert dat er onvoldoende geld voorhanden is voor een ‘vrijgevig’ akkoord, wat bij de leerkrachten op hoongelach wordt onthaald. Zij negeren de financiële acrobatieën van de staatshervorming, die de onderwijsbegroting vastspijkert. Nooit eerder pochten zoveel politici over het goeie doen van ’s lands economie, ze vonden zelfs de middelen voor een fikse belastingverlaging.

Het onderwijs in Vlaanderen stelt 150.000 leraren te werk, waarvan 50.000 in de secundaire (middelbare) scholen. Wat ligt die regenten en licentiaten nu eigenlijk op de maag?

1. LOONSTOP SINDS 1995

Een licentiaat met 25 jaar dienst, een man of vrouw van pakweg 50 jaar, verdiende in september 155.480 frank bruto (daar gaan de sociale bijdragen en de bedrijfsvoorheffing/belasting nog af). Zijn of haar jongere collega, die vijf jaar voor de klas staat, kreeg 102.073 frank bruto op zijn loonbriefje. De bezoldiging van de regent is bescheidener, 81.080 frank bruto na vijf jaar dienst, 122.608 frank bij zeventien jaar anciënniteit.

Zijn zij goedbetaald of financieel ondergewaardeerd? Het antwoord kan alleen maar subjectief zijn. Het gevoel een rechtvaardig salaris te ontvangen, heeft niet alleen met de hoogte ervan te maken. Het gaat ook om arbeidstevredenheid, menselijke verhoudingen en vooral om de vergelijking met lonen voor andere vergelijkbare jobs.

De minister heeft die vergelijking tussen het onderwijs en de privé-sector laten maken. Daar komen de leerkrachten niet slecht uit. Zij zijn de op vier na bestbetaalde groep op achttien bedrijfstakken, net voor de werknemers in banken en verzekeringen. Maar zulke studies lopen altijd mank, vooral omdat ze brutomaandlonen vergelijken in plaats van het jaarsalaris en zelfs een hele financiële loopbaan.

Vergelijking van het jaarinkomen zou bijvoorbeeld leren dat het ‘dubbel vakantiegeld’ in het onderwijs tussen de 14.000 en de 20.000 frank netto ligt en dat de eindejaarspremie slechts eenvierde tot eenderde van een dertiende maand bedraagt – terwijl sommige privé-bedrijven al aan de veertiende maand begonnen zijn. Bijkomende extra-legale voordelen als maaltijdcheques, hospitalisatieverzekering of bedrijfswagen kennen licentiaten en regenten niet. Anderzijds hebben ze wel een zeer behoorlijk pensioen, ten belope van driekwart van hun laatste wedde (bij volle loopbaan).

De goede positie van het onderwijs in het onderzoek van de minister slaat op een beginwedde (vijf jaar dienst). In de privé-sector stijgen de weddeschalen vaak sneller en soms langer. Een licentiaat bereikt op zijn 49ste zijn maximumsalaris, als hij werkt tot 60 jaar krijgt hij die laatste elf jaar geen loonschaalverhogingen meer, alleen nog de indexaanpassingen. En ook, een leerkracht heeft een vlakke loopbaan, zonder promotie.

De leraren klagen er vooral over dat hun lonen niet delen in de stijgende welvaart. De privé-sector kende in 1997-1998 een absolute loonstop, maar de twee daaropvolgende jaren van loonmatiging lieten een effectieve koopkrachtverhoging toe van globaal 2,1 procent. Voor de loonakkoorden voor 2001 en 2002 rekenen de meest gematigde waarnemers op een stijging van 2,4 procent, bovenop de index. Licentiaten en regenten kregen sedert 1 augustus 1995 geen algemene loonsverhoging meer. Als de nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst voor het onderwijs geen hoofdstuk koopkracht bevat, zoals de regering dat wenst, dan zal het secundair onderwijs 4,4 procent op de inkomensevolutie in de privé-sector achterblijven. De vakbonden eisen een weddeschaalverhoging met drie procent, die de achterstand grotendeels zou goedmaken.

Het onderwijs heeft enkele honderden verschillende weddeschalen, aangepast aan allerlei bureaucratische regels. Dat schept vanzelfsprekend tal van onrechtvaardigheden. Een zwerend probleem is het ‘gelijk loon voor gelijk werk’ in de tweede graad van het secundair onderwijs. In dit derde en vierde jaar geven zowel regenten als licentiaten les. Maar onderwijs betaalt volgens het diploma, zodat de regenten maandelijks met netto 10.000 frank minder naar huis gaan dan de licentiaten. Allerlei futiele argumenten verankeren de bestaande toestand: licentiaten studeerden langer, hun carrière is een jaartje korter, hun studies zijn moeilijker…

2. TE VEEL GRATIS WERK

Klagen over de arbeidstijd lijkt voor leraren ongehoord: ze staan slechts een halve week voor de klas en hebben vier maanden schoolvakantie, wordt gezegd. Maar dat beeld stemt niet (meer) overeen met de werkelijkheid.

Een licentiaat staat 20 uur (van 50 minuten) per week voor de klas, bij organisatieproblemen mogen de scholen de lesopdracht verlengen tot 22 uur per week. Als gevolg van de besparingsdruk geven alle leraren nu 22 uur les. Die twee zogenoemde ‘plage-uren’ presteren de licentiaten gratis. Net zoals het 23ste of het 24ste uur, dat een aanzienlijk aantal opgedrongen kreeg.

Met de klas is het werk van de leerkracht natuurlijk niet af. Voor elk uur les mag je een uur voorbereiding en nawerk rekenen. Leerkrachten die in verschillende klassen dezelfde les geven zijn wel beter af, maar beginners en taalleraren (met verhandelingen) hebben nog meer huiswerk. Bovendien kan geen leraar nog langer dan een jaar of drie hetzelfde verhaal vertellen. De school is niet langer de enige informatiebron voor de jongeren. De leerlingen praten ook wel over de actualiteit, of over nieuwe maatschappelijke problemen. Daar moet de leerkracht ook op voorbereid zijn.

Er is een sluipende werktijdverlenging. De arbeidstijd voor de klassenraad en de klassendirectie was vroeger in de lesuren inbegrepen, nu komt die erbovenop. Net zoals de leraar Nederlands zijn uur krediet om verhandelingen te verbeteren verspeelde en de tussen twee scholen pendelende regent zijn bonustijd. Buiten de eigen cursus hebben leerkrachten vaste wachtbeurten, om voor afwezige collega’s in te springen. Die aanwezigheid loopt in sommige scholen op tot drie, vier uur per week. Het toezicht op de speelplaatsen en tijdens de middagpauze verschuift als een stille besparing van het ondersteunend naar het onderwijzend personeel.

Het oudercontact is ook een taak waar steeds meer tijd in kruipt. Zeker nu de Centra voor leerlingenbegeleiding (CLB, vroeger PMS) een aantal taken van studiebegeleiding afstoten. Niet alleen voor studiekeuzes en schoolproblemen, maar ook met de eigen opvoedingsproblemen gaan veel ouders om raad bij vertrouwengenietende leerkrachten. Wanneer hun kind drugs gebruikt, bijvoorbeeld. De begeleiding van jonge leerkrachten en het opvolgen van stagiairs ten slotte, vallen tussen de plooien van de arbeidstijd.

De vakbonden blozen niet wanneer zij betogen dat een licentiaat een stuk meer dan 44 uur per week werkt. In de privé-ondernemingen evolueert de werkweek naar 36 uur – wie meer dan 40 uur werkt is kaderlid en dus beter betaald. Per jaar presteert het onderwijs volgens de bonden 24.000 uur gratis. Kortom, de leraren hebben hun lange vakantie tijdens het schooljaar al gepresteerd. Geen wonder dus dat het eisenpakket van de vakbonden een hoofdstuk arbeidstijd bevat, met onder meer de afschaffing van de ‘plage-uren’. De licentiaat geeft dan geen 22 uur les maar 20 uur, en krijgt aldus tijd voor het bijkomende beroepswerk.

3. STRESS OP SCHOOL

De werkdruk is een belangrijke oorzaak van de onmiskenbare stress in de scholen. Maar ook de mondigheid van de leerlingen bemoeilijkt het onderwijzend werk. Discipline in de klas is een teer punt. Niet alleen omdat de ouders snel protesteren, ook de schooldirecteuren houden er niet van dat leerlingen (figuurlijk) hard worden aangepakt. Elke leerling is namelijk goed voor een aantal lesuren, het aantal leerlingen bepaalt het aantal klassen en uiteindelijk de werkgelegenheid. De leerling is voor de school een financieel activa en dus zien ze hem niet graag naar een concurrerende onderwijsinstelling gaan.

Een onderzoek van de Stichting Technologie Vlaanderen leert echter dat de voornaamste oorzaak van stress in de scholen het gebrek aan participatie is van de leerkrachten bij het beleid. De overheid heeft daar nu een aantal structuren voor in het leven geroepen, zoals de participatieraad met de ouders, de ondernemingsraad of het lokaal onderhandelingscomité. Maar niet alle schooldirecteuren betrekken hun leerkrachten in dezelfde mate bij het beleid.

4. DE LOOPBAAN IS VLAK

Meer dan 90 procent van de regenten en licentiaten begint en eindigt voor de klas. De promotiemogelijkheden tot adjunct-directeur of directeur of werkmeester in de technische scholen zijn klein. Het is wellicht een van de redenen ook van het frequente burn-out onder leerkrachten.

Daartegenover staat dat de leerkracht vastheid van betrekking geniet. Als ‘ambtenaar’ heeft hij trouwens geen arbeidsovereenkomst maar een statuut. De vastbenoemden zijn beschermd tegen de grillen van de economie en van de demografie. Wanneer in een school door de daling van het aantal leerlingen een lesopdracht sneuvelt, verliest de vastbenoemde leerkracht zijn baan niet. Hij krijgt prioritair elders een opdracht, of blijft bezoldigd thuis op reaffectatie wachten. Geen groot probleem vandaag, er bestaat een tekort aan leerkrachten.

Zowat één op de vijf regenten of licentiaten is echter niet vastbenoemd. Jongeren vooral, die vaak maar een tijdelijke aanstelling van één jaar krijgen en dan weer moeten afwachten of ze na de grote vakantie weer aan de slag kunnen. Het duurt vijf tot tien jaar voor ze een vaste benoeming krijgen – een licentiaat is dan al 35 jaar.

Die rommelige loopbaanstart veroorzaakt bij de beginners evenveel onzekerheid als kwaad bloed. Daar is de ambtelijke bureaucratie schuldig aan. Een aanzienlijk aantal vastbenoemden is niet aan het werk, wegens loopbaanonderbreking bijvoorbeeld of andere systemen van ‘verlof’. In het onderwijs is langdurig ziekteverlof frequent. Maar de lesopdrachten zijn niet vacant. Alleen tijdelijken kunnen ze invullen.

De pensioenleeftijd voor het onderwijs is 65 jaar, maar een leerkracht kan vanaf 60 jaar met pensioen. Dat vervroegd pensioen kan hem of haar inkomen kosten, want 40 loopbaanjaren zijn nodig voor een volledig pensioen – een stuk minder eigenlijk, want het diploma geeft recht op een carrièrebonus.

Een regelrechte oorlogsverklaring is de voorgenomen afschaffing van de vervroegde uittreding tussen 55 en 60 jaar. Dat is het werk van de federale regering (waarop de Vlaamse onderwijsminister slechts kan toekijken). Zo’n tienduizend leerkrachten in het hele onderwijs zijn vandaag in vervroegde uittreding. Zij ontvangen een wachtgeld in verhouding tot hun anciënniteit, dat kan oplopen tot zowat 60 procent van hun wedde. Aantrekkelijk is dat die jaren voor het pensioen meetellen alsof gewoon was gewerkt.

5. HOGE VERWACHTINGEN, LAGE WAARDERING

De onderwijzer behoort niet meer, zoals de notaris en de advocaat, tot de notabelen van het dorp. Toch lijken ouders en samenleving steeds meer te verwachten van de leraren en de school, en die verwachtingen kunnen niet altijd worden ingelost. Gezinnen waar man en vrouw uit werken gaan – en die zijn het talrijkst – schuiven de opvoedingstaak van hun kinderen door naar de leraren. Allerlei nieuwe maatschappelijke problemen komen op de nek van de leerkrachten terecht, de drugsproblematiek als niet de minste. Maar meer waardering krijgen ze er niet voor – zo wordt het althans door licentiaten en regenten ervaren.

Met het technisch middelbaar onderwijs gaat het bedrijfsleven zich intenser moeien. Uit eigenbelang vaak, sommige bedrijven willen zelfs dat de scholen kant en klare arbeiders afleveren. Maar de meeste ondernemingen en vooral hun groeperingen staan pal achter ‘hun scholen’.

Met de politiek loopt het nu wel helemaal mis. Minister van Onderwijs Marleen Vanderpoorten predikt wel de maatschappelijke herwaardering van de leerkrachten, maar die voelen uitspraken van haar partijgenoten aan als kwetsende spot. VLD-voorzitter Karel De Gucht vindt dat de afschaffing van het kijk- en luistergeld een voldoende koopkrachtverhoging is (wat dan ook voor de werknemers in de privé-ondernemingen kan gelden). En volgens minister-president Patrick Dewael van de Vlaamse regering zijn de leerkrachten beter af met een computer dan met opslag. Zulke uitspraken zullen het overleg over een nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst vanzelfsprekend niet vergemakkelijken.

Guido Despiegelaere Misjoe Verleyen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content