?Ik heb nu weer de tijd?, autobiografisch proza met een hoog werkelijkheidsgehalte.

Vertellen over het eigen leven is erg in de mode. Recentelijk scoorden Paulde Wispelaere ( ?Het verkoolde alfabet?) en Benno Barnard ( ?Het gat in de wereld?) vrij aardig met hun gestileerde zelfoverpeinzingen. En niet te vergeten de autobiografisch angehauchte vertelkunst of essayistiek van verwante geesten als Adriaan van Dis of Herman de Coninck. Het is geen toeval dat er onlangs zoveel aandacht werd besteed aan de vertaling van hét autobiografisch model bij uitstek, de ?Bekentenissen? van Jean-Jacques Rousseau.

De literaire activiteit gaat de jongste jaren meer en meer te rade bij de transpositie van eigen biografische ervaringen. Vraag is of de literatuur daardoor niet verarmt tot navelstaarderij. Wie de gevaren maar ook de bezwering van die gevaren wil meemaken, kan op consult gaan bij het tweede luik in de autobiografie van Adriaan Morriën. Na ?Plantage Muidergracht? (1988) collectioneerde Morriën (84) een nieuwe bloemlezing met hoogst persoonlijke observaties, ?Ik heb nu weer de tijd?. Zoals Rousseau exemplarisch is voor het autobiografische genre als zodanig, zo kan Morriën beschouwd worden als de meest geslaagde representant van het huidig autobiografisme in de Nederlandstalige literatuur.

Hij windt er geen doekjes om en spreekt onverbloemd over zichzelf, het eigen lichaam tot en met de genitaliën én wisselende stemmingen : ?Ik heb mijn kleine depressie, de melancholie die iedereen met zich meedraagt. Vreugde en geluk hebben een licht soortelijk gewicht, het zijn stoffen die drijven. Zodra zij ons ontbreken zien wij de donkere stroom waarover zij ons een ogenblik hebben meegevoerd.? Elders heeft hij het over zijn emotioneel huishouden in termen van een ?weersgesteldheid van de ziel?. De schrijver is de barometer van die schommelingen en even lucide als hij zijn innerlijke ruimte gadeslaat, observeert hij de wereld in al haar spontane kracht. Precies om die kracht in haar meest energieke vorm te kunnen vasthouden, is Morriën blijkbaar verzot op primeurs : eerste ontmoetingen met zichzelf (de eigen geslachtelijkheid) of met unieke persoonlijkheden zoals Johan Cruijff, Günter Grass of Menno ter Braak.

HET DEBUUT VAN CRUIJFF

Het spreekwoord zegt immers dat de eerste indrukken vaak het meest zeggen. Daarom dat Morriën, allicht onbewust, zo vaak miniaturen maakt van zijn eerste ontmoetingen met persoonlijkheden die net debuteren op het publieke toneel. Wanneer hij bijvoorbeeld beschrijft hoe hij de debuterende Grass leert kennen, samen met Martin Walser, registreert Morriën in een heldere, ingetogen stijl de uitgelaten jongensachtigheid waarmee Grass, Walser en hijzelf in het midden van de jaren vijftig vagabondeerden. Zoals Elias Canetti in het voorbijgaan scherpe portretten tekent van literatoren, zo weet Morriën met een nog grotere economie van stijlmiddelen de explosieve, ?gebeeldhouwde? fureur van de jonge Grass te typeren. Toen Grass in 1958 op een bijeenkomst van de fameuze Gruppe ’47 het rendez-vous van iedereen die in de naoorlogse literatuur meespeelde voorlas uit zijn werk-in-voorbereiding, ?De blikken trommel?, was de verrassing compleet.

Met eenzelfde ongerepte frisheid neemt Morriën akte van het debuut van de jonge Cruijff bij Ajax. Om de haast goddelijke baltoets van de meester te karakteriseren, verleent Morriën ootmoedig het woord aan een reporter die in wiskundig proza de ballistische precisie uittekent waarmee Cruiff zijn passen uitdeelt. In scherp contrast met de jongensachtige branie staan de portretten van de oude Arthur van Schendel en van Menno ter Braak, enkele maanden voor diens zelfmoord. Bij het bezoek aan een bedlegerige Van Schendel tijdens zijn laatste maanden, valt Morriën niet alleen de zwijgzaamheid op van de terminale patiënt, maar ook zijn scherp geslepen potlood dat er als het ware de belichaming van was. Bij zijn contacten met Ter Braak in 1939, ontmoet hij een beroemd literator die zich onbegrepen voelt door de tijdgenoten en daarom aansluiting zoekt bij een jonge generatie. Morriën nuanceert het beeld van de arrogante, cerebrale intellectueel Ter Braak. Voor het documenteren van zijn steun aan én vriendschap met de jonge Willem Frederik Hermans ?een oudtestamentische godheid?, zo Morriën , besteedt hij heel wat ruimte. Uitgerekend hier vergaloppeert hij zich in een poging tot een pastische op Hermans’ ?Onder professoren?. ?Onder literatoren? is een mislukte satire waarmee hij zijn eigen impressionistische maar objectiverende stijl geweld aandoet.

EEN SCHROOMVOLLE BENADERING

Waaraan ontleent Morriën nu zijn voorbeeldfunctie ? Hij heeft iets te vertellen. De openhartigheid waarmee hij over erotische en masturbatorische ervaringen vertelt en de frisheid van die eerste contacten met vips, steken scherp af bij de would-be avonturen of artificiële paradijzen van andere zogenaamde levensvertellers. Daarnaast hanteert hij een taal die de eigen grenzen kent en zich haast nooit verliest in stilistische overkill. Wie weinig te vertellen heeft, slooft zich meestal uit in ?valse? avonturen. Om het slechte geweten te overstemmen, worden die avonturen nog eens opgeblazen tot een dimensie die in werkelijkheid de schrijver ontmaskert als karikaturist van zichzelf.

Morriën ontfermt zich over hetgeen hij beschrijft zonder de fenomenen te versmachten. Daardoor ontstaat zoiets als close writing, die mensen, dieren en gedachten schroomvol benadert om ze beter in het zintuigelijke vizier te krijgen en zich daarna weer uit de voeten maakt. Morriën aait de werkelijkheid met woorden. Hij verzuipt ze niet in verbale hoogstandjes omdat hij teveel respect en liefde heeft voor de werkelijkheid. Vandaar het grote belang van zijn literaire lessen in nederigheid voor de vaak nogal hoogdravende autobiografische poseur van vandaag. De literatuur ontleent haar objectiverend gehalte in niet geringe mate aan de stilistische ingetogenheid waarmee zij ?waarheid? probeert te verzinnen. Morriën kwalificeert de eigen arbeid als ?kruimelwerk? : ?Nu zijn kruimels niet volstrekt waardeloos. Muizen en vogels leven ervan.?

Frank Hellemans

Adriaan Morriën, ?Ik heb nu weer de tijd?, De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 312 blz., 799 fr.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content