Vier op tien scholieren van het algemeen vormend secundair onderwijs kiezen voor hogere studie. Maar elk jaar kosten de studenten die buizen de samenleving zo’n dertig miljard frank.

Momenteel bezit bijna 16 procent van de Vlamingen een diploma hoger onderwijs. Maar ten hoogste 57 procent van wie aan een hoger studie begint, heeft kans om daadwerkelijk een diploma te behalen. Bovendien vinden de afgestudeerden niet langer automatisch een (goed betaalde) job. Vooral de jongeren uit gezinnen met hogere inkomens profiteren van de democratisering van het onderwijs. Onderzoekers noemen dat het omgekeerde Robin Hood-effect.

In de voorbije twintig jaar nam het aantal gediplomeerden hoger onderwijs, zowel universitair als niet-universitair, enorm toe. In 1953 zaten er zowat 13.000 studenten in het hoger onderwijs. Nu bijna 150.000. In 1953 begon amper vier procent van alle Vlaamse 18- tot 21-jarigen aan een hoger studie. Momenteel is dat bijna de helft : veertig procent kiest voor academisch onderwijs aan de universiteit en zestig procent voor onderwijs van academisch niveau aan een hogeschool (hoger onderwijs buiten de universiteit, hobu). Alleen in de Verenigde Staten, Japan en Zweden zitten procentueel meer jongeren in het hoger onderwijs dan in Vlaanderen.

GEBREK AAN MATURITEIT

Professor Walter Nonneman van de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius (Ufsia) legde het hoger onderwijs onder zijn economische loep. Volgens zijn berekeningen kost het hoger onderwijs alles bij elkaar 150 à 185 miljard frank per jaar, wat gelijkstaat met 2,1 à 2,6 procent van het bruto nationaal product. Daarin zitten de arbeidskrachten, werkingsmiddelen, infrastructuur en dergelijke vervat. Zijn ook inbegrepen : de inkomsten die de student mist door niet te werken, de geschatte waarde van de productie die hij niet realiseert en zijn persoonlijke meerkosten, zoals vervoer, logies en cursussen. Tweevijfde van die 150 à 185 miljard betalen de studenten zelf. De rest valt ten laste van de gemeenschap. Individueel kost een jaar studeren van een hobu-student gemiddeld 215.000 frank aan de gemeenschap. Een universiteitsstudent kost een pak meer, ongeveer 440.000 frank. Daarbij komen nog eens tussen 150.000 en 180.000 frank persoonlijke kosten. Het belangrijkste budgettaire struikelblok is het hoge aantal mislukkingen. Een zesde van al die miljarden wordt weggehapt door studenten die mislukken.

In het buitenland bepaalt men op basis van secundaire-schooluitslagen, tests, toegangsexamens enzovoort of iemand aan een bepaalde hogere studie mag beginnen. Gaat het in Vlaanderen ook langzaamaan die kant uit ? Volgens Nonneman hebben ze bij ons altijd gezwaaid met het begrip democratisering, als tegenargument voor selectie. Maar we zien dat de echte democratisering zich niet doorzet. In het hoger onderwijs zijn meer dan tweederde van de studenten kind van hogere bedienden en kaderleden. Slechts een vijfde mag zich arbeiderskind noemen. Van het Vlaams stelsel van studiebeurzen kan enkel een student op drie genieten. Bovendien hebben de hogere inkomensgroepen verhoudingsgewijs meer profijt van de collectieve voorzieningen dan de lagere inkomenscategorieën. Hier is sprake van een omgekeerd Robin-Hood effect. Onderzoekers verwijzen ook wel naar een passage uit het evangelie van Mattheus : ?Want aan wie heeft, zal worden gegeven, en hij zal overvloed hebben ; maar van wie niet heeft, zal ook ontnomen worden wat hij bezit.?

Bepaalde richtingen in het secundair onderwijs zouden beter voorbereiden op een hogere studie dan andere. Waarheid of fictie ? Dat alle opleidingen in het algemeen vormend (ASO) en technisch secundair onderwijs (TSO) gelijkwaardig zouden voorbereiden op hoger onderwijs, is volgens Nonneman een illusie. Voorkennis en een goede inhoudelijke aansluiting tussen secundair en hoger blijken de slaagkans slechts minimaal te beïnvloeden. Persoonskenmerken als intelligentie, kennis en inzet hebben een grotere invloed op de slaagkansen. Alsook een positieve studiemotivatie : verantwoordelijkheidszin, tijd nemen om te studeren… Ook zou het oordeel van de klassenraad van belang zijn. In drievierde van de gevallen doet hij een correcte voorspelling van de geschiktheid van een leerling voor een hogere studie.

Jongeren uit een hoger sociaal-professioneel niveau worden meer gestimuleerd om te kiezen voor ASO dan voor TSO of beroepssecundair onderwijs (BSO). Veel ASO’ers kiezen bijgevolg voor hoger onderwijs. In het TSO is dat aantal beperkt. De doorstroming en de slaagkansen vanuit TSO en BSO zijn veel kleiner. In het ASO schijnen het aantal uren wiskunde, Latijn en Grieks toch de latere slaagkansen in het eerste jaar hoger onderwijs positief te beïnvloeden. Voorts spelen het sociale milieu en het onderwijsniveau van de ouders een grote rol. ?En tenslotte is er een groot verschil in pedagogische aanpak tussen het secundair en het hoger onderwijs. Hoger onderwijs vereist een veel zelfstandiger leef- en studiepatroon. Door gebrek aan maturiteit lijden heel wat studenten hier schipbreuk,? zegt Nonneman.

G.D.M.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content