Serviërs en Kosovaren beroepen zich op de oude geschiedenis. Maar geschiedenis kiest geen kampen en geeft geen gelijk. Een overzicht.

Met één houw van zijn zwaard hakte Alexander de Grote de Gordiaanse knoop door. De overlevering wou dat wie deze knoop bij de stad Gordium in Phrygië ontwarde, de nieuwe heerser over Klein-Azië zou worden. Bewonderaars van Alexander hebben er wellicht wat moeite mee hun held te vergelijken met Slobodan Milosevic. Met een koele berekende zet ging die het Kosovaars verzet onthoofden en Kosovo terug onder Servische controle brengen. Zijn politionele actie in het Drenica-gebied pakte echter anders uit, en het verzet sloeg zijn tentakels uit. Is er nu nog een oplossing voor het Servisch-Kosovaars probleem?

Men kan het verhaal over Alexander als een mythe afdoen, en vinden dat de historische argumentaties in de Kosovo-knoop niet ter zake doen. Want geschiedkundige aanspraken zijn dubbelzinnig en leiden alleen maar tot meer twist – alleen, hier maken ze juist deel uit van het basisprobleem. De mythes funderen de identiteit van de partijen, die zich niet zomaar bij een oplossing zullen neerleggen zolang niet is voldaan aan hun historische aspiraties.

Het belangrijkste argument dat Servië aanvoert om Kosovo niet los te laten, is dat dit de bakermat van de Servisch-orthodoxe cultuur is. Het is moeilijk dit tegen te spreken, maar toch: àls men al kan spreken van een stamgebied van de Serviërs, dan ligt dat in Ras, in de buurt van Novi Pazar in de Sandzak, ten noordwesten van Kosovo. Hier ontstond het eerste Servische rijk, dat zich later naar het zuiden uitbreidde. Eerst rond 1180 werd Kosovo veroverd door de Servische koning Stefan Nemanja. Een eeuw lang, van 1282 tot 1371, had de Servische dynastie er haar zwaartepunt en hoofdstad. Maar vooral werden hier de Servisch-orthodoxe kerken gebouwd, die van dan af aan het toppunt van de Servische identiteit en cultuur vormden. Een deel van Kosovo wordt daarom nog altijd Methochië genoemd, naar de kerkelijke bezittingen die een groot deel van het grondgebied uitmaakten. Als het Servisch nationaal bewustzijn zich wil beroepen op een verleden van politieke en culturele grootheid, dan kan het eigenlijk enkel verwijzen naar deze periode.

HET EERSTE SERVISCHE VERDRIET

Meestal echter wordt verwezen naar de veldslag in 1389 op het Merelveld bij Pristina. De Servische mythologie stelt dat hier de Servische tsaar Lazar gevraagd werd te kiezen tussen aardse roem of overwinning en vrijheid in het hemelse rijk. Lazar koos, en het Servische leger ging ten onder. Deze keuze of het zogenaamde Servische convenant bleef een bindend element in het Servisch nationaal bewustzijn.

Het ware historische verloop van de slag van Kosovo en de krachten die hieraan deelnamen, zijn nog steeds niet geheel opgehelderd. Zo streden de Serviërs zeker niet alleen, en waren ze omringd door andere nationaliteiten, ook Albanezen en zelfs Kroaten. De Servische vazallen zaten ook niet allemaal in hetzelfde kamp. Maar veelal waren dat huursoldaten, slaven of avonturiers, die niet om nationale motieven vochten. De “nationalisering” van het probleem volgde slechts later, in het kader van een nationalistische ideologie, mee onder de invloed van prachtige epische balladen die echter pas in de negentiende eeuw werden opgetekend.

Historisch gezien, was de slag op het Merelveld ook niet de enige en fatale gebeurtenis, de catastrofe voor het Servische volk, zoals de latere geschiedschrijving het wil. Ten eerste eindigde de slag in 1389 onbeslist. De Ottomanen hadden trouwens al in 1371 de definitieve doorbraak naar het westen geforceerd in de slag bij Maritza. En na de slag van Kosovo bleven de Servische gebieden bestaan als vazalstaten. De verandering van het karakter van de streek en de emigratie van de Serviërs was een lang en geleidelijk proces.

In de discussie over de voorvaderlijke en culturele rechten op Kosovo – in het Albanees Kosova – wordt van Albanees-Kosovaarse kant steevast een soort van eerstgeboorterecht aangereikt. Dan stammen de Albanezen af van de Illyriërs, een voor-Grieks volk dat duizend jaar voor Christus de kusten van Albanië bevolkte. Op basis van archeologisch en taalverwantschapsonderzoek lijkt deze claim wel plausibel, zeker voor het kustgebied, en we willen graag aannemen dat er uitzaaiingen in het binnenland zijn geweest.

De Slaven en dus de Serviërs verschenen er pas in de zesde, zevende eeuw en dan nog veeleer in de meer noordelijke Balkangebieden. Slechts rond 1180 werd Kosova definitief door de Serviërs ingenomen. De oorspronkelijke bevolking trok zich dan terug naar de kust of omringende bergplateaus. Tijdens de volgende eeuwen van Servische hegemonie zijn weinig sporen van Albanese aanwezigheid terug te vinden. Was dit een gevolg van de Albanese vlucht, een assimilatie of een vervorming van de latere geschiedschrijving?

HET TWEEDE SERVISCHE VERDRIET

Een tweede traumatische gebeurtenis in de Servische mythologie is de grote exodus van 1690. De Servische schrijver Milos Crnanski heeft er een literair meesterwerk aan gewijd, te vergelijken met het oeuvre van Ivo Andric over Bosnië. Grootmacht Oostenrijk-Hongarije was in de jaren tachtig van de zeventiende eeuw actief geweest op de door de moslims bezette Balkan. Zij had de Servisch-orthodoxe bevolking opgejut tot opstand. Toen de Turken hun posities versterkten en de Oostenrijkers zich moesten terugtrekken, was ook de opstandige Servische gemeenschap verplicht de biezen te pakken. Onder leiding van hun patriarch Arsenius III Crnojevic trokken de Serviërs van Kosovo naar het noorden.

Het zijn deze aderlating en latere gelijksoortige emigraties, die de weg vrijmaakten voor de islamisering en albanisering van Kosovo. Steeds meer Serviërs bekeerden zich tot de islam zodat het karakter van de streek fundamenteel veranderde. De islamisering en albanisering vond dan ook grotendeels plaats in de achttiende en negentiende eeuw.

Vernietigt men de Servische identiteit als men de orthodoxe kerken in Kosovo aan de controle van de Servische gemeenschap onttrekt? Misschien wel. Maar er moet toch een formule van cultureel zelfbestuur gevonden kunnen worden binnen een autonome Kosovaarse staat in een federale of confederale constructie, met garanties voor de culturele minderheidsrechten voor de Serviërs die in Kosovo blijven wonen. Daartoe heeft de partij van Ibrahim Rugova zich ook wel bereid verklaard, en internationale organisaties zouden hierop toezicht kunnen houden.

De Servische vrees en bezwaren tegen onafhankelijkheid van Kosovo vinden ook hun oorsprong in de politieke en sociale situatie van de Serviërs onder het communisme. Discriminerend vonden zij de regeling van de grondwet van 1974, waarin Kosovo een autonome status werd toegekend. In feite kwam het erop neer dat de Serviërs er bezwaar tegen maakten dat ze hun bondgenoten in Kosovo moesten loslaten. De autonomie van Kosovo maakte politionele en juridische structuren los van de centrale macht in Servië. Bijgevolg bleven in Kosovo de Servische volksgenoten onbeschermd achter. Een hele resem klachten over pesterijen, uitdrijvingen en verkrachtingen tot en met moord deden de ronde.

Het blijft moeilijk hierover een objectief oordeel te vellen. Het is zeker mogelijk dat na de onderdrukking van de Albanezen tot 1966, onder het centralistische regime van Rankovic, er een soort van omslag geweest is. De liberalisering van het communistisch regime bracht meer en meer lokale Kosovaren aan de macht, die hun bevoegdheden in het voordeel van de eigen volksgroep gingen aanwenden.

Anderzijds is het ook zo dat de Serviërs van Kosovo altijd al een extremer standpunt innamen dan de leiders in Belgrado. Milosevic heeft deze Serviërs gebruikt om zijn macht te versterken, maar hij kon zich later gemakkelijk van hun nationalisme distantiëren omdat zijn keuze opportunistisch en niet principieel nationalistisch was. Deze kloof tussen Milosevic en de Serviërs in Kosovo kan een afwikkeling van het probleem sterker beïnvloeden dan men denkt. De onvoorspelbare eigengereide politiek van de Bosnische Serviërs is er een voorbeeld van.

DE STICHTING VAN ALBANIE

Het wantrouwen tussen Albanezen en Serviërs in Kosovo is ook zeer groot vanwege concrete politieke en sociale ontwikkelingen. Helaas zit het zelfs nog dieper, in de geschiedenis zelf van de betrekkingen tussen de Kosovo-Albanezen en de Joegoslavische staat.

In 1912 werd Albanië gesticht: een succes voor de Albanese beweging, die reeds sinds 1877 ijverde voor een eigen staat. Nog in dat jaar 1912 brak de eerste Balkanoorlog uit, en Servië en Montenegro vielen Kosovo binnen. In de Eerste Wereldoorlog steunden Oostenrijk-Hongarije en Bulgarije de Albanese leiders om een Groot-Albanië op te zetten, inclusief Kosovo, Methochië en Macedonië. Dankzij de overwinning van de geallieerden op het Thessaloniki-front konden de Servische troepen Kosovo terugnemen. Het gebied bleef echter onveilig door een Albanese guerrilla.

Pas in 1926 zouden de grenzen tussen Joegoslavië en Albanië definitief getrokken worden door de grootmachten. De nieuwe Joegoslavische staat begon onmiddellijk met een kolonisatie van Kosovo door de Serviërs. In 1919 werd het feodaal regime afgeschaft, vanaf 1920 werd een landhervorming doorgevoerd en Servische kolonisatoren kregen land toebedeeld. De Albanese Kaçak-beweging bestreed de kolonisatie en de nieuwe machtsstructuren en stuurde aan op hereniging met Albanië. Repressie van de beweging volgde en een gedeeltelijke amnestie door een liberale regering eindigde in de pacificatie van de beweging rond 1923.

De Tweede Wereldoorlog zag een gelijkaardig scenario. De capitulatie van het Joegoslavische leger in april 1941 leidde tot de bezetting en opdeling van Kosovo tussen de Duitsers, de Bulgaren en Albanië, dat zelf een Italiaans protectoraat was. De Servische kolonisten werden nu uit Kosovo verdreven. Na de capitulatie van Italië in 1943 kwam Kosovo onder Duitse administratie. Een plaatselijke SS-afdeling werd gevormd. De leiding van een etnische zuivering in Kosovo werd nu genomen door de Balli Kombetar-beweging, die een Groot-Albanië voorstond. Ondertussen opereerden Joegoslavische guerrilla-eenheden in het gebied. Vooral in het noorden van Kosovo traden de eenheden van de koningsgezinde Dragoljub Mihailovic op, terwijl ook de communistische partizanen van Tito in Kosovo aanhangers rekruteerden. Zij probeerden de Albanezen op hun hand te krijgen door kritiek op de vooroorlogse Servische bourgeoisie en met vage beloften over aansluiting bij Albanië. Tenminste eenmaal werd deze belofte formeel bevestigd, tijdens de conferentie in Bujan van 1944.

Op het einde van de oorlog bevrijdde het Rode Leger Kosovo. Kosovaren die voor de verdere bevrijdingsstrijd werden ingezet, deserteerden massaal, en een paar weken na de oprichting van het communistisch regime brak een gewapende opstand uit in Kosovo. De Albanezen wilden niet binnen de grenzen van Joegoslavië achterblijven. In februari 1945 werd een militair regime aan Kosovo opgelegd. In juli 1945 beslisten de nieuwe autoriteiten dat Kosovo en Methochië binnen Servië zouden blijven, in september van hetzelfde jaar werd administratief de autonomone streek Kosmet (Kosovo en Methochië) gevormd. De nieuwe politieke leiders van Joegoslavië gingen nog wel praten met de Albanese communistische leider Enver Hoxha. Hem werd zelfs de aansluiting van Kosovo beloofd indien hij toetrad tot de Balkanfederatie.

Het Kominternconflict met Stalin in 1948 maakte definitief een einde aan de samenwerking met Albanië. Binnen Kosovo werd nu verder geregeerd met harde hand onder leiding van minister Alexander Rankovic en de geheime veiligheidsdiensten. Repressie bleef troef tot aan de val van Rankovic in 1966. De liberalisatie die dan volgde, leidde dan weer tot de protestbeweging van 1968. Institutioneel werd deze opgevangen door de toekenning van autonomie in de nieuwe grondwet van 1974. De versterking van het Kosovaars regime eindigde in de quasi-opstand van 1981 en de openlijke eis van een eigen republiek Kosovo.

VOOR DE STABILITEIT IN DE BALKAN

Dit kort overzicht noopt tot het besluit dat de Kosovo-Albanezen nooit goedschiks tot het Joegoslavische staatsverband toetraden en meer dan eens openlijk verzet pleegden om Joegoslavië te kunnen verlaten. Betekent dit dat men de integratiepogingen maar moet opgeven? Misschien kan er een onmiddellijke, maar voorlopige oplossing voorgesteld worden die toelaat dat beide partijen op lange termijn hun uiteindelijke perspectieven nog kunnen verwezenlijken, maar ondertussen tijd en ruimte schept voor toenadering en verzoening.

Een mogelijke tussenoplossing die aansluit bij eerdere voorstellen van externe partijen is dan: onmiddellijk een eigen republiek Kosovo erkennen in een federaal of confederaal Joegoslavië (met drie of vier republieken), zonder recht op afscheiding en volledige onafhankelijkheid. Na een jaar of tien kan dan over deze kwestie een referendum georganiseerd worden, onder bepaalde voorwaarden die eventueel gearbitreerd worden door de internationale gemeenschap. Voor de stabiliteit in de Balkan is essentieel dat zo niet geraakt wordt aan de huidige grenzen. Montenegro en Macedonië, waar een belangrijke Albanese minderheid leeft, blijven buiten schot en worden niet meegezogen in het probleem van een Groot-Albanië. Een nieuw Bosnië kan natuurlijk ook.

Robert Stallaert

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content