INFO : Johan Van Overtveldt is directeur van de denktank VKW Metena.

Van de vele kwaliteiten waarover eerste minister Guy Verhofstadt beschikt, komt zijn ongebreideld optimisme steeds meer naar voren. Normaal valt een dergelijke houding toe te juichen omdat het enthousiasme ook zou kunnen doorsijpelen naar ondernemers en burgers. Maar het probleem met het optimisme van Verhofstadt is dat de premier vaak zo kort door de bocht gaat dat hij stilaan met een geloofwaardigheidsprobleem opgezadeld raakt. We geven drie voorbeelden uit de economische sfeer.

Na de paasvakantie raakte de premier maar niet uitgepraat over het feit dat de Belgische economie nu al 11 kwartalen, van begin 2002 tot en met het derde kwartaal van 2004, sneller groeit dan het Europese gemiddelde. Op zich is dat inderdaad een voortreffelijke prestatie, maar minstens twee nuanceringen dringen zich op. Ten eerste ging aan de periode van iets snellere economische groei een nog langere tijd vooraf waarin de Belgische economie, ook onder Verhofstadt, slechter presteerde dan het Europese gemiddelde. Ten tweede vertoont het groeiprofiel van onze economie artificiële kenmerken. Zo blijkt uit analyses van de Nationale Bank dat eenderde van de groei voortkomt uit een expansie van de lopende overheidsuitgaven – dus niet van overheidsinvesteringen. Dat is een historisch hoge groeicontributie. De regering creëerde de voorbije jaren allerhande eenmalige inkomsten en voerde kunstgrepen uit om, ondanks de forse toename van de lopende uitgaven, toch nog met een begrotingsevenwicht uit te pakken. Die groeimotor zal dus stilgelegd moeten worden.

Een tweede voorbeeld van hoe Verhofstadt vaak kort door de bocht scheert, dateert van eind januari. De Europese Commissie publiceerde toen een behoorlijk negatief rapport over de prestaties van België aangaande de realisatie van de Lissabon-normen. Binnen de 24 uur verkondigde de premier, goed beseffend dat slechts een enkeling dat rapport zou lezen, dat hij zich ‘gesterkt’ voelde door de commentaren van de Commissie. Want dat die zijn regeringsploeg toch zeker 7 op 10 had gegeven.

Drie. Op 11 april publiceerde de denktank VKW Metena een analyse van de Leuvense econoom Hylke Vandenbussche over de vennootschapsbelasting. Een van haar belangrijkste conclusies luidt dat, op basis van de gegevens van 2002, de effectieve aanslagvoet in de vennootschapsbelasting binnen de Europese Unie enkel in Italië hoger ligt dan in België. De effectieve aanslagvoet geeft aan wat de vennootschappen in de realiteit aan belastingen betalen. Zo kunnen uitgebreide aftrekmogelijkheden ervoor zorgen dat een hoog basistarief uiteindelijk hand in hand gaat met een relatief lage effectieve aanslagvoet – of omgekeerd.

Diezelfde 11 april kwam de studie van professor Vandenbussche ter sprake in TerZake. Verhofstadt ging ditmaal stevig uit de bocht. ‘Die studie is niet meer relevant’, zo orakelde hij, ‘want in 2003 werd in België het basistarief van de vennootschapsbelasting verlaagd.’ Discussie gesloten en big smile van de premier, ondanks de manifeste onzin van zijn bewering. Hij en zijn topministers beweren nu al twee jaar dat die verlaging van het basistarief neutraal was, dus volledig gecompenseerd werd door verbreding van de aanslagbasis – onder meer door het schrappen van aftrekken. In termen van de effectieve aanslagvoet houdt die neutraliteit per definitie in dat er zich tussen 2002 en 2003 géén wijziging voordeed. Dus van twee dingen één. Ofwel was de belastinghervorming neutraal – instanties als de OESO bevestigen dat – en bleef de effectieve aanslagvoet identiek van 2002 naar 2003 – en dus de tweede hoogste van de EU. Ofwel was ze niet neutraal en deed er zich mogelijk een daling van de effectieve aanslagvoet voor. De premier ondergroef hier hoe dan ook nog maar eens zijn geloofwaardigheid.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content