De loonronde 2003-2004 is zo goed als afgerond. De werknemers matigen, bijna nergens wordt de loonnorm overschreden.

Hoeveel opslag krijgen de werknemers? Niet veel, want de economie is uitgeput en de werkgelegenheid verslapt. Het Federaal Planbureau verwacht dit jaar voor de 2,5 miljoen werknemers in de marktsector een koopkrachtstijging van niet meer dan gemiddeld 0,7 procent, volgend jaar 1,6 procent. De verlaging van de personenbelasting van wijlen paars-groen zou de bittere pil voor arbeiders en bedienden moeten verzachten. Als daar tenminste nog veel van overblijft na de fiscale oprispingen van de gemeenten en de ‘aanpassingen’ van allerlei bijdragen aan de overheid.

De loononderhandelingen 2003-2004 in de bedrijfstakken zijn nagenoeg afgerond. Het sociale-sectoroverleg is nogal ordelijk verlopen. Op een paar uitzonderingen na blijft de loonkostenstijging in de twee jaar onder de indicatieve loonnorm van 5,4 procent. Daarmee lijkt de Belgische kostenstijging, zoals de concurrentiekrachtwet het trouwens voorschrijft, gelijke tred te houden met de gemiddelde loonkostenaangroei bij de belangrijkste drie handelspartners, Nederland, Duitsland en Frankrijk. Enkel de textiel liep uit de pas met een bittere staking van enkele dagen, hoofdzakelijk in West-Vlaanderen. De vakbonden beconcurreerden elkaar in stoerdoenerij, met de sociale verkiezingen van volgend jaar in het vooruitzicht. Zij verwierpen de loonnorm. Eigen schuld, dikke bult voor de werkgevers. Die ‘Texanen van Vlaanderen’ klagen over de lonen en het slappe werk, maar bij velen van hen gaan de arbeiders met een pak zwart geld naar huis en presteren zij vele overuren of draaien zelfs dubbele ploegen.

De werknemers in de privésector zijn dus aan het matigen. De nominale loonkosten, indexaanpassingen en alle andere nieuwe voordelen inbegrepen, stijgen dit jaar met pakweg 2,4 procent en volgend jaar met 3 procent. Dat is anders dan bij de vorige loonrondes. Toen werd de loonnorm in verscheidene sectorale collectieve arbeidsovereenkomsten gekraakt en waren vele ondernemingen gul met individuele loonaanpassingen. Die ommekeer heeft alles te maken met de malaise op de arbeidsmarkt. Enkele jaren geleden, in volle hoogconjunctuur, beconcurreerden ondernemingen elkaar voor de schaarse reserve op de arbeidsmarkt en zij betaalden daar een hoge prijs voor. Bij de jongste loonronde hadden de werknemers niet veel meer te eisen. Dagelijks zien ze arbeidsplaatsen sneuvelen, het spook van de werkloosheid dreigt weer… De vakbonden zijn niet ontgoocheld over het behaalde resultaat. Ook de werkgevers zijn niet ontevreden. Beide partijen zwijgen discreet over het niet recupereren van de vorige overdrijvingen.

BANKSTATUUT

Ondanks die positieve gang van zaken dreigt er dezer dagen sociale onrust. Wegens problemen die buiten de loonronde vallen. In de banksector komt het sociaal overleg niet op gang. Omdat de kleine liberale vakbond het protocolakkoord over het bankstatuut weigert te ondertekenen. De twee grote bediendenbonden aanvaardden wél dat de banken niet-kernactiviteiten, zoals het informaticawerk, in afzonderlijke filialen onderbrengen met goedkopere sociale voorwaarden. Bij de verzekeringsmaatschappijen, vaak familie van de banken, gaat het moeilijk. Die maken belabberde tijden door nu ze hun financiële reserves als gevolg van de beursmalaise zien verschrompelen. In de zelfstandige handel, dat is de sector van de winkelketens met minder dan vijftig werknemers, gaat het er zelfs hard toe, met stakingen en andere boycotacties. De vakbonden eisen een vertegenwoordiging in die kleinere bedrijven. In verscheidene bedrijfstakken bestaan akkoorden over syndicale aanwezigheid in kleine en middelgrote ondernemingen – het akkoord in de voedingsnijverheid is het laatste in de rij. Maar bij de KMO’s in de distributie verwerpen de werkgeversvereniging Fedis en vooral de Unie van Zelfstandige Ondernemers alleen al de gedachte daaraan. Zelfs de ‘light-versie’, het compromis van de minister van Werkgelegenheid, waarbij een werkgever vrijwillig een beperkte personeelsvertegenwoordiging zou aanvaarden, vindt in hun ogen geen genade. De nieuwe regering zal die knoop moeten doorhakken.

België is het enige land ter wereld met een automatische koppeling van de lonen aan de index van de consumptieprijzen. Als de prijzen stijgen, volgt vanzelf een loonstijging. De werkgevers beweren dat het mechanisme de loonkosten omhoogjaagt (al gebruiken heel wat ondernemingen, de verzekeringsmaatschappijen onder meer, een zelfde indexmechanisme in hun contracten). Maar het debat over de ontkoppeling is niet mogelijk, naar de leer van de voormalige ACV-leider Jef Houthuys: onze index is heilig. Niettemin vertoont de lopende loonronde een doorbraak in het indexdebat. In een viertal belangrijke bedrijfstakken – metaal, bouw, hout en voeding – wordt de inkomensstijging gekoppeld aan de evolutie van de index, via een voorwaardelijke loonsverhoging. De koopkrachtstijging en de indexaanpassing blijven samen binnen de loonnorm. De all-informule verzwakt de grilligheid van het indexmechanisme.

BEDIENDEN PRINCIPIËLER

De bediendenbonden verwerpen die indexaanpassing. De sectorale onderhandelingen voor de bediendenakkoorden verlopen trouwens moeilijker dan die voor de arbeiders. Dat is een traditie, de bediendenbonden – LBC en BBTK – staan meer dan hun collega’s van het arbeidersfront op hun principes. De bedienden gaan hun index redden, maar dat zullen ze betalen met een lagere loonsverhoging. In de onderhandelingen verwerken hun werkgevers immers de onzekerheid over de evolutie van de inflatie.

Voor het overige is de ronde collectieve arbeidsovereenkomsten 2003-2004 niet erg innovatief. De onderhandelaars betoonden zich weinig enthousiast om mee te stappen in de tweede pensioenpijler, waarmee ze alle werknemers in hun sector naast het wettelijk pensioen een aanvullend pensioen kunnen waarborgen. Dat is niet helemaal hun fout. De wet aanvullend pensioen (WAP) is pas half mei in Het Belgisch Staatsblad gepubliceerd en wacht nog op zijn uitvoeringsbesluiten. Daarmee misten minister van Sociale Zaken Frank Vandenbroucke (SP.A) en zijn collega van Financiën Didier Reynders (MR) niet alleen de vorige, maar ook de lopende onderhandelingsronde. In een aantal bedrijfstakken bestaat een soort tweede pensioenpijler en de voedingssector nam de WAP in zijn nieuwe akkoord op. Elders blijft het bij beloften om een en ander in de toekomst nog eens te bekijken. Duidelijk is dat de werknemers niet kiezen voor uitgesteld loon – het aanvullend pensioen -, maar voor directe koopkrachtstijging. Er bleef immers al zo weinig te verdelen.

De verdere stappen naar de eenmaking van het statuut van arbeiders en bedienden zijn een lachtertje. De operatie blijft beperkt tot de afschaffing van de tweede en soms volgende carensdagen van de arbeiders. Waardoor zij voortaan ook worden betaald voor de eerste ziektedag – voor bedienden heeft dat soort rem op spontane en korte ziekteafwezigheden nooit bestaan. De nieuwe akkoorden voorzien in de regel dat de arbeiders zelf de afschaffing van hun carensdagen financieren. De kosten komen in rekening op de loonnorm, de arbeiders aanvaardden een lagere loonstijging om de koopkrachtstijging van hun zieke collega’s te financieren. De voedingssector van zijn kant probeerde een gemeenschappelijk sociaal overleg te starten voor arbeiders en bedienden samen. Dat is evenwel mislukt, wegens verzet van de bedienden. De weg naar het ene werknemersstatuut is nog lang.

BRUGPENSIOEN ONVERANDERD

Van de verhoging van de activiteitsgraad van de oudere werknemers is in de nieuwe collectieve arbeidsovereenkomsten niet echt een spoor terug te vinden. Van geleidelijke afbouw van het brugpensioen is geen sprake. De bestaande regelingen op jonge leeftijd worden voortgezet. Onder de werknemers is het brugpensioen als het ware een verworven recht – het is maatschappelijk ingeburgerd. En de bonden vertrouwen ter zake de werkgevers niet. Bij elk beetje bedrijfsherstructurering sturen de ondernemingen hun ouderen op brugpensioen, dezer dagen zelfs in groten getale. Zonder dat vangnet komen die weggeherstructureerden regelrecht in de werkloosheid terecht. Ook de versoepeling van het tijdskrediet komt er niet. Dat soort loopbaanonderbreking is een te groot succes als zachte uitstapregeling tegen het einde van de loopbaan.

Enkel bij de bouwsector zijn er inzake arbeidsflexibiliteit revolutionaire zaken goedgekeurd. De vakbonden hebben de verhoging van het aantal overuren, zonder recuperatie, van 64 tot 130 per jaar, aanvaard. Op die manier kunnen de werkgevers beter inspelen op de ups en downs in hun bouwactiviteit, luidt de theorie. In werkelijkheid gaat het om een strijdwapen tegen het welig tierende zwartwerk in de bouw. De meeste bouwvakkers presteren vandaag al heel wat overuren; het nieuwe akkoord past ze in het sociaal carcan. Bonafide werkgevers spelen een stuk oneerlijke concurrentie kwijt.

Intussen zijn in een aantal bedrijven ‘eigen’ onderhandelingen gestart. Het is niet zeker dat in die meestal grote bedrijven de loonnorm even heilig is.

Guido Despiegelaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content