Het Europees Parlement stelde een ontluiste- rend rapport op over het dolle-koeienbeleid van de Unie. Groot-Brittannië en de Com- missie van Jacques Santer maakten fouten.

EEN BERICHT UIT STRAATSBURG

Het is volledig onjuist dat we met ons beleid vooral de markt niet wilden verstoren en daarvoor zelfs de volksgezondheid opofferden. Evenmin is het waar dat we ons aan desinformatie schuldig maakten. We streefden daarentegen een doorzichtig beleid na, terwijl de gezondheid van de bevolking de belangrijkste doelstelling was. Daarom hielden we ons aan strikt wetenschappelijke normen.?

Zo probeerde een vriendelijke maar behoorlijk nerveuze Jacques Santer vorige week de tijdelijke BSE-enquêtecommissie van het Europees Parlement van zijn gelijk te overtuigen. De voorzitter van de Europese Commissie was door de parlementsleden ?gedagvaard? om tekst en uitleg te geven over het optreden van de Europese Commissie tijdens het geruzie over de dolle-koeienziekte. ?Ik ben daar graag toe bereid,? verzekerde Santer. ?Het parlement heeft het volste recht om de ware toedracht te kennen en ik heb niets te verbergen.?

Ondanks die mooie intentieverklaring kwam het tussen Santer en sommige parlementsleden herhaaldelijk tot aanvaringen. Onder meer José Happart (PS), die hier zijn reputatie van dwarsligger alle eer aandoet, vloog er een paar keer hard in. Santer pareerde naar best vermogen. Niet briljant, maar wel gezapig en altijd vriendelijk. Hij is een geboren compromisfiguur, die gruwt van polarisatie en controversiële standpunten. Maar echt overtuigen kon Santer niet, ook al omdat zijn uitleg zich beperkte tot de twee jaar dat hij in functie is en de meeste kritiek van het parlement sloeg op de vorige legislatuur. Toch werd de toenmalige Commissievoorzitter Jacques Delors niet gevraagd om voor de enquêtecommissie te verschijnen. Een krappe meerderheid stemde ermee in om de Fransman deze beproeving te besparen. Zeer tot ongenoegen overigens van Happart, die hierin een nieuw bewijs zag dat de nationale regeringen dit parlement willen kortwieken.

Voor het Europees Parlement vormen soortgelijke onderzoekscommissies geen routineklus. Pas sinds het Verdrag van Maastricht, dat op 1 november 1993 in voege trad, kreeg het daartoe te mogelijkheid en Happart ging helemaal op zijn eentje 162 handtekeningen van parlementsleden ronselen om de BSE-commissie het leven te gunnen. Die steun vond hij bijna allemaal buiten de eigen socialistische fractie en die van de christen-democraten. De twee grote politieke families, die onder hun beiden de lijnen in het parlement uitzetten, liepen niet echt warm voor het initiatief. Dat dreigde immers behoorlijk wat schade te veroorzaken. Niet ten onrechte, blijkt vandaag. De vele hoorzittingen van talrijke topverantwoordelijken maakten alleszins duidelijk dat Europa nog lang geen glazen huis is en mede daardoor wordt er veel en gevaarlijk geknoeid.

DE BRITTEN BLAFTEN

De enquêtecommissie werd op 17 juli van vorig jaar opgericht en legt straks, in februari, haar eindverslag aan de plenaire vergadering voor. Het ontwerprapport van 28 pagina’s kwam vorige week in Straatsburg aan bod. In een eerste deel probeert het de ?nalatigheden, verantwoordelijkheden en vermoedens omtrent wanbeheer? vast te leggen. In een tweede deel worden enkele aanbevelingen geformuleerd. Voor het parlement is Groot-Brittannië de hoofdverantwoordelijke van de crisis. De socialistische rapporteur Manuel Medina Ortega becijferde dat de Britten twaalf keer in de fout gingen. Systematisch omzeilden de Britten de nationale verbodsbepalingen, ontweken de Europese controles en voerden de afspraken en verplichtingen niet uit, die ze op Europees vlak waren aangegaan.

Daarbij schrok Groot-Brittannië er niet voor terug om Europese ambtenaren en instellingen af te blaffen en zo op afstand te houden. Op deze manier zou het Verenigd Koninkrijk er tussen 1990 en 1994 in slagen om alle Europese BSE-inspecties van slachthuizen af te blazen. De bekentenis van de Deense euro-ambtenaar Lars Hoelgaard, directeur van directoraat-generaal (DG) VI, dat zich met landbouw bezig houdt, bleek op dat punt een voltreffer. ?Ik weet niet waarom dergelijke inspecties de volgende jaren niet werden verdergezet. Recent vernam ik echter dat Keith Meldrum, hoofd van de Britse veterinaire dienst, ontstemd reageerde op de inspectie van juni 1990. Hij meende dat de inspecteurs van de Europese Commissie niet bevoegd waren om onderzoek rond BSE te verrichten. BSE was geen technische kwestie, veeleer een politieke zaak.?

Meldrum maakte die opmerking omdat het inspectieverslag van juni 1990 ronduit alarmerend was. Ondanks een nota van de betrokken euro-inspecteur, waarin hij de aandacht van zijn superieuren vestigde op de verontrustende gegevens, volgde er geen reactie uit de hoge Europese regionen. Verdere maatregelen bleven uit. Om totaal onbegrijpelijke redenen werden verdere controles de volgende vier jaar zelfs stopgezet.

Uit het ontwerpverslag blijkt bij herhaling dat Groot-Brittannië het in deze kwestie bijzonder moeilijk heeft met de bevoegdheid van de Europese instellingen. Zoals de munt, behoort het vlees blijkbaar tot de quintessence van de Britse soevereiniteit. Al even achterdochtig staat Londen tegenover het Europees Parlement. Het hoeft dus niet echt te verwonderen dat Douglas Hogg, de Britse minister van Landbouw, ondanks herhaalde verzoeken weigerde te verschijnen. De enquêtecommissie klaagde dit aan, maar beschikt over geen pressiemiddelen om Hogg tot in de getuigenbank te bevelen.

Allicht vreesde de enquêtecommissie dat ze bij andere nationale politici op gelijkaardige weigeringen zou botsen en probeerde ze geen andere ministers van Landbouw en regeringsleden aan de praat te krijgen. De enige uitzondering gold Ivan Yates, de Ierse minister die tijdens de tweede helft van 1996 de raad van landbouwministers leidde. Het gebrek aan gesprekspartners uit de respectieve lidstaten had ongetwijfeld tot gevolg dat de verantwoordelijkheid van de raad van ministers in het ontwerpverslag minder uit de verf komt. Yates spande zich trouwens in om de rol van de raad te minimaliseren. ?De controle op de productie en de export van gerecycleerde eiwitten, evenals het tijdelijk verbod op de export van vee, runderen en rundvleesproducten, is een zaak van de Europese Commissie. Niet van de raad.?

Toch meent de enquêtecommissie over voldoende elementen te beschikken om de raad van nalatigheid te beschuldigen. In juni 1990, bij een vorige BSE-crisis, namen de ministers van Landbouw diverse maatregelen om de risico’s te verminderen, de controle te versterken en grondiger onderzoek te verrichten. Het duurde echter vier jaar vooraleer het dossier opnieuw op de agenda van de ministers werd ingeschreven. Niet één keer in al die jaren vroeg de raad naar een stand van zaken en evenmin werd nagegaan wat er met al de mooie conclusies van 1990 gebeurd was. In juli 1994 werden de dolle koeien opnieuw een onderwerp van gesprek, omdat er grote onrust op de vleesmarkt dreigde. Duitsland vroeg meer garanties voor de kwaliteit van het Britse vlees, en zwaaide met handelsbeperkingen. Voor de ministers was dat het signaal om zich opnieuw over het dossier te buigen.

STOP ANY MEETING

Het belangrijkste verwijt tegen de Europese Commissie is precies de al te grote bekommernis voor de vleesmarkt. Pas toen het gevaar bestond dat die verstoord werd, trad de Commissie in actie. Daarbij stond, volgens de enquêteurs, niet de volksgezondheid prioritair, wel het normaal functioneren van de markt. Vooral het optreden van de voormalige landbouwcommissaris, de Ier MacSharry, deed vragen rijzen. De directieven die hij in november 1990 aan het hoofd van zijn administratie Guy Legras gaf, lieten aan duidelijkheid alvast niet te wensen over. ?BSE : stop any meeting.? Tijdens de hoorzitting relativeerde Legras deze marsrichting. Het ging hier slechts om een oprisping, niet om een beleidslijn. Enkele dagen voordien had de adjunct-directeur-generaal van DG VI nochtans een gelijkaardige instructie geformuleerd. ?Het is tijd dat we nu heel koelbloedig blijven indien we ongunstige reacties van de markt willen voorkomen. We moeten niet langer over BSE praten. Dat thema dient niet meer op de dagorde te komen.?

In totaal stipt de enquêtecommissie zeventien punten aan, waar de Commissie volgens haar blunderde of ronduit nalatig was. Bijzonder kritisch tonen de parlementsleden zich over de rol van het Wetenschappelijk Veterinair Comité. De leden daarvan worden door de lidstaten voorgedragen en door de Commissie benoemd. Die houdt alleen rekening met professionele kwaliteiten en niet met de nationaliteit. Met alle gevolgen van dien. De subgroep BSE van het Wetenschappelijk Veterinair Comité wordt compleet door de Britten gedomineerd. De voorzitter is altijd een Brit, de notulen worden opgemaakt door een Britse ambtenaar en dikwijls zijn de Britten er in de meerderheid. Ze weten waarom. De wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie steunen meestal op de adviezen van dat comité.

Op die manier slaagden de Britten erin de besluitvorming en het optreden van de Commissie te beïnvloeden en te sturen. Als dat niet volstond, deinsde premier John Major er niet voor terug om Santer schriftelijk zijn desiderata kenbaar te maken. Dat gebeurde nog in het begin van mei 1996, toen Major van de Commissievoorzitter immediate action eiste om het embargo op gelatine op te heffen. Op 11 juni werd Major op zijn wenken bediend. Enkele dagen later kwam echter aan het licht dat er geen wetenschappelijke basis voor deze beslissing bestond, zodat de Europese Commissie haar beslissing moest herroepen.

Santer kondigde al aan dat hij op ingrijpende hervormingen mikt. Onder meer wil hij de wetenschappelijke comités uit het landbouwdepartement lichten en zo het consumentenbeleid versterken. Dat mag ook wel. Momenteel gaat daar 0,021 procent van het totaalbudget van de Unie naartoe, terwijl de landbouw meer dan 50 procent krijgt. De bevoegde commissaris, de assertieve Emma Bonino, liet zich daarover zeer bitter uit. ?Het consumentenbeleid telt 41 ambtenaren van categorie A, landbouw meer dan duizend. We hebben niet eens voldoende personeel om al hun documenten door te lezen, laat staan uit te vlooien.?

Happart onderkende voldoende redenen om een motie van wantrouwen tegen de Europese Commissie in te dienen. Daarvoor moet hij opnieuw 162 handtekeningen verzamelen. Hij twijfelt er niet aan dat hij die opnieuw krijgt. De grote fracties, socialisten en EVP, denken er evenwel niet aan om de commissie-Santer weg te stemmen. Maar Happart moppert nu ook al niet. ?Er komen hervormingen die tot voor kort ondenkbaar waren. Dat is een belangrijke overwinning.? Happart zelf pikt daarbij uiteraard zijn graantje mee. Hij kreeg zoveel media-aandacht, dat hij nu ook tot de Europese beroemdheden behoort.

Paul Goossens

De vernietiging van runderen in het Engelse Stockport : de markt was belangrijker dan de gezondheid.

Jacques Santer (links) bediende John Major op zijn wenken.

José Happart : Europese beroemdheid.

Marianne Thyssen : de bureaucratie van de Commissie.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content