Peter Holvoet-Hanssen en Ilja Leonard Pfeijffer: uit de keuken van Van Ostaijen.

Men moet de programma’s die dichters opstellen niet al te letterlijk nemen, want poëzie is nu eenmaal het domein bij uitstek waar taalafspraken met de voeten worden getreden. Zo ging het ook met de poëtica van de zogenaamde “late” Paul van Ostaijen, de dichter van de zuivere lyriek, die poëzie omschreef als “een in het metafysiese geankerde (sic) spel met woorden”.

Van Ostaijen had hoge verwachtingen van dat spel: het was voor hem geen middel om de complexe werkelijkheid te beschrijven, want de taal moest een autonome werkelijkheid tot stand brengen. Hij wou een thema, een woordgroep of een “premissezin” – een zin die als een lokvogel andere regels in de netten van het gedicht zou strikken – op een muzikale manier uitwerken. Zo zou volgens hem een lyrisch object ontstaan dat geen persoonlijke emotionaliteit mocht uitdrukken, maar die hoogstens zou laten doorschemeren “als de blauwe ader onder de gladde, gave huid”.

Er zijn in de “Nagelaten gedichten” van Van Ostaijen heel wat regels te vinden die wel een standpunt of emoties laten zien. Een bijzonder gedicht in dit opzicht is wel “Facture Baroque”. De titel legt de nadruk op het maken en dat is iets wat gemakkelijk met Van Ostaijens bekommernis om de vorm te associëren valt, maar merkwaardiger is de nadruk op het barokke. Van Ostaijen keurde namelijk het romantisch expressionisme van Wies Moens en zijn geestesverwanten af, want hij verweet hen “de opeenhoping van situaties en beelden, meest in barok verband”. Uit zijn kritiek op de schilders die dezelfde stroming vertegenwoordigen, blijkt dat hij met “barok” vooral “het opeenhopen van pathetisch-causaal verbonden objecten” bedoelde. Je zou dat kunnen interpreteren als het overdadig bijeenbrengen van beeldmateriaal dat uit emoties voortkomt.

Uiteraard is het niet onbelangrijk dat Van Ostaijen een Franstalige titel gebruikt om hem – en meteen ook het hele gedicht – te ironiseren, maar toch blijft het een gedicht met barokke trekken. Paul Hadermann wees daar al op in zijn bijdrage aan de boeiende essaybundel “De stem der Loreley”. Aan de hand van de kenmerken die kunsthistoricus Wölfflin in 1915 in zijn “Kunstgeschichtliche Begriffe” opstelde, komt hij tot deze conclusie: “men kan ‘Facture Baroque’ inderdaad meer als ‘schilderachtig’ dan ‘lineair’ beschouwen met zijn diepte-effecten en zijn onverwachte dynamiek ondanks de besloten uiteindelijke vorm; als afgestemd op een ‘globale eenheidsindruk’ eerder dan op een klassieke eenheid-in-verscheidenheid; als ‘relatief duister’ in die zin dat het zich niet onmiddellijk in zijn totaliteit aan de lezer overgeeft.”

IK HEB EEN KONIJNTJE

De poëzie van debutanten Peter Holvoet-Hanssen en Ilja Leonard Pfeijffer beantwoordt op verschillende manieren aan deze categorieën. In een zekere zin zetten ze dus een eerder ongewone Van Ostaijen verder. Voor Peter Holvoet-Hanssen is poëzie duidelijk een taalspel, want na de “ouverture” worden in de volgende cyclus “De spelers” voorgesteld. Andere figuren duiken op in de cyclus “De schakels” en de openingen in het beeld dat we ons tot dan vormden, worden nog eens opgevuld én vernietigd in “Ontbrekende knoopsgaten”.

In Van Ostaijens “Facture Baroque” brengt het beeldmateriaal ons in een maritieme omgeving ( “Soms – wanneer de boten van hun zinnen sloegen / aan de immer dreigende rotswand”) en bij Peter Holvoet-Hanssen is dat bij momenten niet anders: de foto op de cover laat de boeienkoning Houdini zien, met één been in de kist, terwijl deftige heren met zonnehoed toekijken. Of beter nog: de meesten staren in de lens, ook Houdini met zijn grimmige, gebeeldhouwde kop. Alsof ze niet anders kunnen, zoals de titel van de bundel, “Dwangbuis van Houdini”, suggereert.

Wie dan een harnas van vormvaste gedichten met een strak metrum en eindrijm verwacht, komt bedrogen uit. Die vormvastheid is er wel in de gecursiveerde passages die aan kinderrijmpjes doen denken, zoals de opdracht waarmee de bundel opent: “Ik heb een konijntje, het zit in een kooi. / Het steekt door de gaatjes, zijn snuitje zo mooi. / Dan kom ik met blaren, ofwel een snee brood. / Daar zal het van smullen, maar dan wordt het groot. / Dan komt mijn vader, het konijntje moet dood! / Want in een volgende hok, wordt een ander weer groot.” Verder is deze bundel één vrije glijbaan van beelden en personages, die vooral drijft op een stroom van klanken.

Holvoet-Hanssen is de tovenaar van liefde en ondergang uit zijn “Ouverture”, die de lezer uitdaagt door onverwachte bewegingen in zijn verhaal: “Zijn paleis is als je verbeelding zo groot, zie dat voor ogen / het troont in de romige wolken als Nephelokokkugia / slavinnen likken er zijn toverstaf, hij mikt parels in hun navels / stoot zijn stormrammetje tussen die gatskaken van de goeroe / gooit hem in een kerker zo donker dat zelfs de verlichte siddert.” Uiteraard doet die tovenaar sterk denken aan de manier waarop Van Ostaijen de kunstenaar voorstelt als clown, hofnar, maar ook als “attractienommer”, wiens goocheltrucs bij het publiek de reactie “hei je van je leven!” uitlokken.

EEN MEER DAN KAMERBREED TAALBAD

Ook Holvoet-Hanssen jongleert zijn eigen werkelijkheid bijeen, maar dan zonder het mystieke streven van de Antwerpse dandy, die toch de bedoeling had om een niet-zichtbare wereld bloot te leggen. “Geen kent het S.O.S-gesein geenszijds der zinnekim”, heet dat in “Facture Baroque”. Holvoet-Hanssen haalt een hele wereld uit zijn hoed, bevolkt door personages die soms bestaan hebben en soms weer niet, waarbij ze in allerlei ongerijmde situaties terechtkomen. Als lezer ga je onvermijdelijk aan de slag – Van Ostaijen zou het graag zien gebeuren hebben – om in dit donkere, ironische, sensuele beeldenmateriaal enige ordening aan te brengen. Maar in die ondergang van het avondland die je met mondjesmaat krijgt ingelepeld ( “De maan zwelt van leegte en tering, ay” en elders: “Hopsa en faldera. Van hobbelpaard tot lijkauto over de kasseien. / Het druilde toen grootmoeder werd begraven”), zit er een bitterzoete smaak die je niet krijgt weggespoeld.

En dat is al helemaal zo als Holvoet-Hanssen zichzelf zo durft op te voeren: “Aardige jongen, knap op de koord maar een ontoegankelijk dichter, / oordeelden de mannen. / Hij werd verankerd aan de meersteen.”

Ook Ilja Leonard Pfeijffer laat je in zijn debuutbundel “van de vierkante man” ronddobberen in een meer dan kamerbreed taalbad. In zijn programmatisch openingsgedicht vernemen we al meteen welk water we te doorzwemmen zullen krijgen. Hij geeft even Hans Faverey een postume veeg uit de pan ( “u kunt afruimen / de witomrande amuse gueule uit de nouvelle cuisine / van chrysanten die in de vaas op de tafel bij het raam staan / maar niet in de vaas op de tafel bij het raam staan / vegetarische stilleventjes geschetst met de zilverstift”), om dan zelf een keuze uit het menu te maken: “serveer mij in roomboter gebakken beelden / en verzen met boulemie.”

Ook hier een pléiade van personages en beelden, waarmee Pfeijffer reageert tegen het blinde geloof in de grote waarheden, vol ironie, waarbij hij zichzelf niet ontziet: “zou ik schrijven in de trant / van deze zee ik houd van de natuur / ik zeg veel dingen dubbel maar verder / ben ik heel normaal.” Pfeijffer is classicus en dat blijkt wel uit een aantal citaten, maar verder blijft er van de hoogverheven idealen uit de klassieke oudheid maar weinig over. Zoals bijvoorbeeld in “Aeolica”, waarin hij een hedendaags koppel schetst: “hij leert ook heel veel van haar. / zij huilt soms. hij moet van haar / zelf goed voor zich zijn. zij hecht / aan hem. hij zegt wel eens iets / doms. zij praat dan met hem.”

KLEURRIJK, GRILLIG EN SENSUEEL

De praattoon in dit fragment geeft maar een eenzijdig beeld van de poëzie in “van de vierkante man”. Pfeijffer verbindt net zoals Holvoet-Hanssen hoge en lage stijlregisters en uiteenlopende, vaak op het eerste gezicht incoherente beelden met elkaar in taal, die de adjectieven en gezwollen muziek van klanken die elkaar lijken voort te stuwen niet schuwt. Een zeldzame keer lijkt dat op rap ( “joe klaag (sic) en druilt van druk druk druk / spelt haastig en detail de helse fuga uit”), maar meestal is het een woordenstroom die de lezer ongenadig meesleurt.

En ook hier is de horizon wel kleurrijk, grillig en sensueel, maar niet altijd even hoopgevend, zoals in “Age of anxiety”: “barbaren loeren naar rijksgrens wichelaars ritselen / kleuren de einder rood en zwart wat op handen is.” Gelukkig zit er voldoende ironie in deze bundel, alhoewel die vaak niet zonder grimmigheid kan, zoals in “Convocatie”: “u bent ontboden op het banket alwaar / ik bloed onder uw nagels zal schenken / uw gebroken botten gedenkend uw botten zal breken / dat ons tot brood zij wil ik uw vervlogen / gevogelte voorsnijden feest zal het zijn.”

Ongewone woorden, neologismen en verrassende beelden maken van deze bundel, net zoals die van Peter Holvoet-Hanssen, een taalfeest rond liefde, dood en geweld waarop de gastheer gelukkig maar beseft dat er oude wijn in nieuwe zakken geschonken wordt, gelukkig maar: “liefje, wie dorst hiet in het bloedgeile avondland / na jaren die stonken naar mosterdgas whisky gas seks bier en / moord / nog een lied maken à la ik vin je zo lief?” Op zo’n feest moet dan altijd wel een Nederlander ons wijsmaken hoe goed het hier is, zoals Pfeijffer in zijn slotgedicht: “men zegt wel ik heb mijn twijfels over belgië / toch wil ik mij op grijze dagen belgië voelen en nergens iets aan / doen want ergens iets aan doen maakt het bijna altijd erger.”

Dit is geen poëzie waarin de versplinterde werkelijkheid en de manier waarop die geobserveerd wordt als een axioma in kaart gebracht worden. In die zin lijkt ze een stap verder te gaan dan die van Dirk van Bastelaere, Erik Spinoy of Peter Verhelst. Het “schilderachtige” en de “globale eenheidsindruk” ondanks de “relatieve duisternis” delen Holvoet-Hanssen en Pfeijffer met de Van Ostaijen van “Facture Baroque”. Maar hun poëzie valt ten opzichte van hun “postmoderne” voorgangers vooral op door de opzettelijk gezwollen beelden, de aanspreking van de lezer en de fascinatie voor het triviale en het sprookjesachtige. En ja, emoties mogen zichtbaar zijn, zelfs met dikke verf. Wie zegt welke dichters de juiste koers varen? Holvoet-Hanssen misschien, in de slotregels van zijn bundel: “Slaap zacht, doe je ogen toe. / De Zevenslaper weet vast wel 7 wegen naar Timboektoe.”

Peter Holvoet-Hanssen, “Dwangbuis van Houdini”, Prometheus, Amsterdam, 50 blz.

Ilja Leonard Pfeijffer, “van de vierkante man”, de Arbeiderspers, Amsterdam,93 blz.

Paul Demets

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content