Kuifje mag dan al lang niet meer de best verkochte strip in Europa zijn, de stripreeks blijft wereldrecordhouder in de discipline secundaire literatuur. Elk jaar verschijnen er nieuwe boeken over de reporter met de weerbarstige haarlok of over zijn schepper. We bieden u onze kieskeurige hulp bij de aanleg van een Kuifjebibliotheek.

Introducerend

Hergé Museum – Catalogus, 2009.

Voor de permanente tentoonstelling in het Hergé Museum in Louvain-la-Neuve brachten de specialisten van de Editions Moulinsart, onder leiding van Didier Platteau, een indrukwekkende, drietalige ca-talogus samen. Die moet de bezoeker meteen vertrouwd maken, niet alleen met Kuifje en de andere stripiconen die hij creëerde, maar met het hele oeuvre van Hergé.

Het museum werd gebouwd door de Franse architect Christian de Portzamparc. De scenograaf die de opstelling van de collectie dirigeerde, is de Nederlandse illustrator en stripmaker Joost Swarte.

De catalogus van het Hergé Museum, met achterin een handzame biografie, biedt een voortreffelijk inzicht in de schatkamer die het Hergé Museum ook is. Er zijn uiteraard de originele tekeningen en drukplaten, maar ook de schilderijen en reclameontwerpen afkomstig uit het fonds van de Studios Hergé.

De originelen kunnen slechts gedurende een beperkt aantal maanden tentoongesteld worden, waarna ze vervangen worden door ander authentieke stukken. Doch met de grote catalogus behoudt de bezoeker telkens opnieuw het complete overzicht van het werk van Hergé. Er bestaat ook een compactere versie van de museumcatalogus – zeg maar: een wandelcatalogus.

Michael Farr, Kuifje. Droom en werkelijkheid, Moulinsart & Lannoo, 2002.

Net zoals Kuifje is Michael Farr journalist. Als verslaggever voor Reuters werkte hij jarenlang in Brussel en leerde zo de man kennen die via De avonturen van Kuifje voor mooie jeugdherinneringen had gezorgd. Enkele jaren later begon Farr ook over Kuifje te publiceren. In het najaar van 2008 verscheen Kuifje & co., maar Droom en werkelijkheid sluit beter aan bij het journalistenbestaan van Farr. Hierin gaat Farr na welke bronnen Hergé gebruikte bij elk verhaal en toont de foto’s die als documentatie hebben gediend of licht de ontstaansgeschiedenis van de verhalen toe. Ook de wijzigingen die Hergé aanbracht bij het herdrukken of inkleuren, rekent Farr tot zijn onderwerp. Een leuk bladerboek voor een breed publiek. Elk album wordt er apart en toegankelijk besproken, met een grote aandacht voor de bronnen.

Biografisch

Pierre Assouline, Hergé, Meulenhoff Kritak, 1996 (uitverkocht in het Nederlands, Franse editie bij Plon wel nog verkrijgbaar).

De erfgenamen van Hergé wilden al snel na diens overlijden in 1983 een degelijke biografie. Er deden immers al jaren geruchten de ronde over het oorlogsverleden van Hergé, zijn tweede vrouw Fanny Vlamynck wilde dat daar een eind aan kwam. Ze strikte Fransman Pierre Assouline: hij was hoofdredacteur van het magazine Lire en als biograaf van Georges Simenon gerespecteerd en cultureel hoogstaand, met ervaring in België en de Tweede Wereldoorlog. Assouline vroeg toegang tot de archieven van Hergé en absolute vrijheid. Tot verbazing van de buitenwereld, die de erfgenamen van Hergé als strikte bewakers van hun patrimonium kende, kréég Assouline die toestemming. Toen Assou-lines Hergé uitkwam, was het de eerste grondige biografie, met veel nieuwe feiten. Het was bijvoorbeeld Assouline die ontdekte dat Hergé na de oorlog plannen had om naar Argentinië te emigreren. Assouline ging er prat op Hergé nooit ontmoet te hebben en zich vooral op schriftelijke bronnen te baseren. Zo kon volgens hem een heel objectief beeld van de kunstenaar ontstaan. Toch werd het niet de biografie die de erfgenamen hadden gewild, want Assouline schilderde een weinig empathisch portret van een nogal opportunistische Hergé, die geen kinderen kon verdragen en in de oorlog duidelijk de verkeerde kant had gekozen.

Philippe Goddin, Hergé. Levenslijnen, Moulinsart & Roularta Books, 2008.

Na het mislukte initiatief met Assouline, speelden de erfgenamen de grootste troef uit eigen huis uit. Ze lieten voor de honderdste verjaardag van Hergés geboorte in 2007 de archivaris van de nalatenschap van Hergé de definitieve biografie schrijven. Als archivaris kende Philippe Goddin het werk van Hergé natuurlijk prima, maar hij had de man ook nog zelf gekend. Zo zou hij de troeven van zijn voorgangers-biografen moeten combineren. Aanvankelijk werd er gevreesd voor een hagiografie: een biografie die gesteund wordt door de erfgenamen zou bijvoorbeeld het foute oorlogsverleden van Hergé kunnen minimaliseren. Die vrees bleek onterecht te zijn. Goddin compromitteerde Hergé eigenlijk nog meer dan Assouline, door van naaldje tot draadje de discussies tussen Hergé en zijn vrienden over de Duitse bezetting uit de doeken te doen. Daaruit bleek dat Hergé zeker geen naïeve houding aannam, maar bewust het advies van Leopold III volgde: doorwerken alsof er niets aan de hand is. Tegelijkertijd maakte Goddin de afstand tussen Rexleider Léon Degrelle en Hergé een stuk groter dan die door kwaadsprekers bemeten werd, door aan te tonen dat Hergé het extreem rechtse Rex bewust van zich afhield. Goddins vaardigheden als archivaris hebben hem in staat gesteld om een aantal Hergémythes uit de wereld te helpen. Hergés grootmoeder was ongehuwd toen ze moeder werd van zijn vader. Goddin kon de hardnekkige fabel over een mogelijk adellijke afkomst ontkrachten door de geboortedocumenten van Hergés vader op te sporen. Het archivarisschap heeft ook enkele nadelen. Goddin registreert afstandelijk en behandelt elk detail waar hij veel van af weet – zo komt hij tot een biografie van meer dan 1000 pagina’s – en hij lijkt het allemaal even belangrijk te vinden. De compleetste biografie is het zeker, maar niet altijd de boeiendste.

Iconografisch

Philippe Goddin, De kunst van Hergé, Oog&Blik & Lannoo (één deel)

en

Philippe Goddin, Chronologie d’une £uvre, Moulinsart (zes delen).

Chronologie d’une £uvre is Philippe Goddins dagtaak. De archivaris van het Hergé-archief bespreekt uitgebreid en chronologisch alles wat Hergé ooit gemaakt heeft. Van zijn kindertekeningen tot zijn reclamewerk. In zes delen. Per deel van 420 bladzijden bestrijkt Goddin enkele jaren van Hergés carrière. Na zes delen en 2500 bladzijden is Goddin aangekomen in 1957, het jaar waarin Hergé 50 werd. Er staat nog één afsluitend deel op de planning voor de laatste 25, minder productieve jaren van Hergés carrière. In Chronologie d’une £uvre staan prachtige reproducties, vaak op vrij groot formaat, van al het werk dat niet zomaar beschikbaar is. De afgewerkte avonturen van Kuifje nemen dus een vrij kleine plaats in, want die zijn in verschillende edities ruim beschikbaar, maar dat geeft Goddin de gelegenheid om vergeten illustraties, schetsen of concepten in al hun glorie te tonen. Echt een project voor mensen die volledigheid nastreven. Blijkbaar gaat de Nederlandse uitgever ervan uit dat er weinig Nederlandstaligen te vinden zijn die alles van Hergé willen hebben, want de schoorvoetend opgestarte vertaling toont maar een beperkte selectie uit Chronologie d’une £uvre. In het Nederlands zijn er in totaal slechts drie delen gepland. De kunst van Hergé 1 overspant de eerste dertig levensjaren van Hergé en put daarvoor uit de eerste drie delen van Chronologie. Bovendien is De kunst van Hergé de helft dunner dan de Chronologie-reeks. Kortom, met 200 in plaats van 1000 pagina’s bevat de Nederlandse uitgave maar een vijfde van de Franstalige. Voor veel liefhebbers is dat misschien voldoende, maar de gemotiveerde amateur zou beter de Franse uitgave kopen. Overigens werd het tweede Nederlandstalige deel aangekondigd voor de zomer van 2009.

Laura N.K. Van Broekhoven (red.) Met Kuifje naar de Inca’s. Strijdbaar heden, roemrijk verleden. Hergés onder- en voorwerpen gestript. Moulinsart & Lannoo.

De sterkte van de Kuifjeverhalen is de indrukwekkende research die Hergé en zijn ploeg ondernamen vooraleer aan de uitwerking van het verhaal te beginnen. In zijn Droom en werkelijkheid heeft Michael Farr tal van foto’s en documenten bijeengebracht om de ontstaansgeschiedenis van de verhalen toe te lichten.

Naar aanleiding van een tentoonstelling met Kuifje naar de Inca’s in het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden tonen Laura Van Broekhoven e.a. aan dat Hergé ‘als geen ander de kunst beheerste van het ogenschijnlijk waarheidsgetrouw weergeven van landen waar hij nooit geweest is’.

Hergé – Catalogus Centre Pompidou. Editions Moulinsart / Centre Pompidou, 2006.

Een heus collector’s item is de kasseidikke catalogus van de grote overzichtstentoonstelling van het oeuvre van Hergé in het prestigieuze Centre Pompidou in Parijs in 2006. Voor tal van bezoekers was de Parijse tentoonstelling de bevestiging van de vaststelling door de filosoof Michel Serres na de dood van Kuifjes geestelijke vader, dat geen enkel oeuvre van een Franse schrijver de vergelijking in zake belangrijkheid noch grootheid met dat van Hergé kan doorstaan. Zelfs president Charles de Gaulle, de voorganger van Georges Pompidou, naar wie het Parijse kunstencentrum werd genoemd, gaf ooit toe dat hij het wat de populariteit betrof moest afleggen tegen Kuifje.

Voor wie het nog vindt, is ook Essay RG van Nederlander Huib van Opstal een bijzonder lezenswaardig boek met veel zeldzame afbeeldingen en bronnen van Hergé.

Thierry Groensteen – Le rire de Tintin. Essai sur le comique Hergéen. Editions Moulinsart, 2006.

De auteur Thierry Groensteen, gewezen directeur van het bekende stripfestival in het Franse Angoulême, is een van de medewerkers aan de opbouw van het Hergé Museum in Louvain-La-Neuve. Volgens Groensteen, die dat in zijn essay omstandig illustreert, is Hergé erin geslaagd de comic strip en het avonturenverhaal te verzoenen en zodoende een apart genre te scheppen. De humor die Hergé in zijn verhalen en personages legde – niet alleen in de tekeningen maar ook in de taal, en zowel in de verhalen van Kuifje als in die van Kwik & Flupke – is eigenlijk enig gebleven.

Analytisch

Jean-Marie Apostolidès, Les métamorphoses de Tintin, Flammarion, 2006.

Les métamorphoses van Apostolidès is een evergreen. Het was een van de allereerste studies over Kuifje. Het boek verscheen voor het eerst een jaar na de dood van Hergé in 1984, maar een kwarteeuw later blijft Apostolidès’ lezing van Kuifje overeind. Hij analyseert elk album afzonderlijk, maar ontwikkelt ook een visie op Kuifje als één afgerond oeuvre. Zo besteedt hij veel aandacht aan de ontbrekende familiebanden van Kuifje en kapitein Haddock en de manier waarop Hergé vooral in de laatste albums een soort imaginaire familie creëert, met terugkerende personages als Bianca Castafiore en Serafijn Lampion. Apostolidès toont ook overtuigend hoe Kuifje in de eerste albums een soort bovenaards scoutsideaal incarneert, maar dat verandert naarmate Hergé zijn geloof in zijn oude morele idealen laat varen. Na Les métamorphoses kijk je nooit meer op dezelfde manier naar Kuifje.

Andere lezenswaardige analyses: Hergé écrivain van Jan Baetens, Tintin and the Secret of Literature van Tom McCarthy, Tintin et le mythe du surenfant van Jean-Marie Apostolidès.

DOOR GERT MEESTERS en Rik Van Cauwelaert

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content