‘Niemand thuis mocht weten dat ze daar in de brousse op een vrouw waren gekropen.’ De Belgische kolonialen hielden hun mond over wat ze in Rwanda hadden uitgespookt. En de Belgische overheid heeft dat zwijgen overgenomen. Documentairemaker en halfbloed Georges Kamanayo doorbrak het taboe. Eerst met zijn eigen verhaal, en nu met dat van de 95-jarige Emma Dardenne.

Foto’s: Georges Kamanayo

Ze heeft iets aristocratisch. Hoofd recht, parelsnoer om de nek, zilvergrijs haar strak getrokken boven haar gezicht van gebleekte mokka met sproeten. Bij het gaan zitten trekt ze koket en zelfbewust haar jurk recht en veegt ze een denkbeeldig pluisje weg. Ondanks haar 95 jaar wandelt ze iedere dag anderhalf uur lang door ‘haar’ Matonge, de Brusselse volkswijk vernoemd naar een plein in de Congolese hoofdstad Kinshasa. Vanaf een bankje badend in een waterzonnetje controleert ze welke Oost-Afrikaanse leeftijdgenoten nog in dezelfde conditie zijn als zij. ‘Twee glazen rode wijn per dag, dat is het geheim van een goede gezondheid’, weet ze.

Terug bij haar oude appartementsgebouw neemt ze de tijd voor de beklimming van de drie stenen trappen. Als eenmaal de deur achter haar in het slot valt, is Brussel een wereld verwijderd. Aan de muur hangen tientallen zwart-witfoto’s. Veel familieleden, Afrikanen in pakken met diezelfde trotse houding die zij – ondanks een scheefgroeiende rug – nog steeds heeft. Sepia foto’s van royale hutten omgeven door een met palen afgegrensde kraal. En daartussen, in middelgroot formaat en gestoken in een functionele lijst, een foto van haar vader. Een grote man met een bescheiden buikje en een indrukwekkende krulsnor. Hij draagt een smetteloos wit pak met zware epauletten, op zijn hoofd een platte pet van militaire snit. Hij staat voor een van bananenblad gemaakte omheining. In zijn hand klemt hij een ceremoniële speer. De foto is gemaakt in 1898 aan de rand van het Kivu-meer in Rwanda. En de man in de foto, de vader van Emma Dardenne, is onmiskenbaar blank.

Hauptmann Heinrich Bethe arriveerde vlak voor de eeuwwende in toenmalig Duits Oost-Afrika. Hij was aangesteld als opperbevelhebber van het Duitse koloniale leger in Rwanda en Burundi. Als fervent liefhebber van de zee kon hij niet zonder zijn boot. Die werd in gedemonteerde staat overgebracht van Hamburg naar de haven van Dar es Salaam in Tanzania, waarna hij in delen over land werd getransporteerd naar het Kivu-meer. Het metalen gevaarte maakte diepe indruk op de lokale bevolking van het door land omsloten bergstaatje. Ook het bezoek van zijn zuster per vliegtuig zette de tongen in beweging. ‘Jaren later nog spraken dorpsgenoten over een blinkende vogel die uit de lucht kwam vallen’, herinnert Emma zich.

De diplomatiek aangelegde commandant onderhield innige contacten met leden van het koninklijk hof van Rwanda, waar hij steevast met ceremoniële zang en dans werd onthaald. Tijdens een van zijn bezoekjes aan het paleis van mwami Rwabugiri in Nyanza viel zijn oog op Muturuwa, dochter van een hoge officier in het koninklijk leger. Kort daarna vroeg Bethe de inheemse schone ten huwelijk en betaalde de bruidsschat van veertig koeien. De officiële verbintenis was een zeldzaamheid in die tijd van strikte rassenscheiding. In 1908 werd Emma geboren in het echtelijk huis in Ishangi.

FAMILIEDOCUMENTEN

Lang heeft zij haar vader niet mogen meemaken. Toen ze zes jaar was, brak de Eerste Wereldoorlog uit. Emma herinnert zich nog goed hoe zij samen met haar moeder werd geëvacueerd van het eiland Idjwi in het Kivu-meer dat dienst deed als Duitse uitvalbasis. Vanuit de verte zag ze hoe het Belgische leger het kamp aanviel. Voordat Bethe naar het front vertrok, had hij zijn vrouw een koffertje overhandigd met familiedocumenten. En hij beloofde terug te komen. Een belofte die hij later tegenover zijn dochter nog eens zou herhalen over de veldtelefoon. ‘Hij zei: na de oorlog kom ik je halen.’ Maar Emma heeft sindsdien nooit meer iets van hem gehoord.

Een paar weken later verloor ze haar moeder. Op weg naar de markt in de hoofdstad Usumbura – het hedendaagse Bujumbura – werd ze overvallen door een bende, vermoord en werd haar lichaam gedumpt in een geiser. Vermoedelijk waren de moordenaars Arabische slavenhandelaren die wraak namen voor haar vaders strijd tegen hun mensenjacht. Maar het is niet ondenkbaar dat intriganten aan het koninklijk hof gebruik hebben gemaakt van de algemene chaos en haar uit de weg hebben geruimd. ‘Een paar dagen later kwamen mijn moeders knechten bij mijn grootvader’, vertelt Emma. ‘Die herkende de bebloede kleren van mijn moeder.’

Grootvader Munanira bracht het koffertje met Emma’s identiteitspapieren naar de dichtstbijzijnde missiepost, waar het op mysterieuze wijze verdween. Een paar jaar later werd de wees geadopteerd door de familie Dardenne, de Belgische stichters van wat toen Astrida heette en nu Butare. Haar nieuwe ouders stuurden haar onder het mom van studie naar België. Maar eenmaal aangekomen, bleek ze niet meer te zijn dan een goedkope huishoudelijke hulp en kindermeisje.

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werkte Emma als kokkin van een Belgische generaal, aan wie ze nog steeds refereert als ‘ mon général’. Onverschrokken als ze was, hield ze zich bezig met het regelen van onderduikadressen voor joodse kinderen. Als ze in de stad wordt opgepakt met een stapel illegale verzetskranten in haar tas, zetten de nazi’s haar – half-Duitse met donkere huid – gevangen.

Na de oorlog leek het tij voor Emma eindelijk te keren. Ze trouwde met de zoon van een bankier en kreeg twee kinderen. Maar de bankier ging failliet en haar echtgenoot overleed op jonge leeftijd aan een ongeneeslijke ziekte. Berooid, zonder opleiding en nagegaapt op straat vanwege haar donkere huid, werkte de jonge moeder overdag in een Brussels ziekenhuis en ’s avonds in een restaurant. Pas in 1988, na jarenlang gesappel, keerde ze voor het eerst terug naar haar geboorteland Rwanda.

ZOEKTOCHT NAAR VADER

Twee jaar geleden maakte Georges Kamanayo het docudrama Kazungu de Metis, dat onlangs weer werd uitgezonden door Canvas. Voor de Afrikaanse gemeenschap in Brussel organiseerde hij een speciale voorstelling in de hoop in contact te komen met halfbloeden met een koloniale vader. Na afloop vroeg hij de aanwezigen wie zijn of haar verhaal wilde doen. Slechts tien staken er hun hand op. Een van hen was Emma Dardenne-Pauwaert.

De bejaarde dame was onder de indruk van Kamanayo’s autobiografische documentaire en herkende er veel in. In Kazungu de Metis vertelt Kamanayo het verhaal van zijn eigen gemengde afkomst. Zijn vader was een Belgische industrieel en mijnexploitant, zijn moeder een Tutsi wier broer voor hem werkt. Hij werd door zijn oma Kamanayo gedoopt, hetgeen betekent ‘melk de koeien die veel melk geven, maar ook de koeien die weinig melk geven’. Maar op school noemden zijn medeleerlingen hem ‘kazungu’, kleine blanke. Omdat hij als ‘kind van de zonde’ niet langer thuis kon blijven, werd hij eerst naar een métissenschool in Congo gestuurd en kwam hij later terecht bij de missionarissen. In 1960, vlak voor de onafhankelijkheid van Rwanda, werd hij – net als zo’n vijf- tot zeshonderd andere kinderen met gemengd bloed – overgebracht naar België. De dertienjarige kwam terecht in een Antwerps gezin. ‘Het was net na de onafhankelijkheid van Congo’, vertelt Kamanayo. ‘Ik werd uitgescholden voor vieze Lumumba.’

Na een zware middelbare-schooltijd ging Kamanayo naar de filmacademie. Met zijn diploma op zak kon hij aan de slag bij de BRT en groeide hij uit tot een van Belgiës meest gerenommeerde tv-documentairemakers. Toch duurde het lang voordat hij Kazungu de Metis kon maken. Pas op middelbare leeftijd was zijn kracht zo gegroeid en zijn kwaadheid zo gekrompen dat hij de zoektocht naar zijn vader aandurfde. Aan het eind van de film vindt hij hem ook. Hij blijkt Rafael Gengoux te heten en woont in het Zuid-Franse Beaulieu-sur-Mer.

Maar Kamanayo’s beweegredenen voor het maken van de film waren niet puur persoonlijk. ‘Ik wilde de discussie aanzwengelen over het koloniale verleden van België. De kolonialen hielden hun mond wel over wat ze hadden uitgespookt in Rwanda. Niemand thuis mocht weten dat ze daar in de brousse op een vrouw waren gekropen. En de Belgische overheid heeft dat zwijgen overgenomen. Nederland heeft ten opzichte van de Indonesiërs een meer open en rationele politiek gevoerd. Maar in België werd het hypocriet onder het kleed geveegd, tot op de dag van vandaag. Er is bijzonder weinig studie naar gedaan, op een enkele thesis na. Geen politicus die erover spreekt. En dat taboe komt doordat halfbloeden een sleutelrol spelen in het analyseren van het koloniale systeem.’

STOREND ELEMENT

Halfbloeden werden al vanaf vroeg in de koloniale tijd als probleem ervaren. Overheden verboden hun koloniale ambtenaren kinderen te hebben met lokale vrouwen. De vermenging van blank en zwart zou immers het verschil tussen de superieure, blanke meester en de minderwaardige, zwarte onderdaan ondermijnen. Métissen waren een storend element in die hiërarchie – daar waren alle koloniale mogendheden het over eens. In 1935 op 11 en 12 oktober werd in Brussel zelfs een internationaal congres gehouden met de titel ‘Congrès International pour l’Étude des Problèmes résultant du Mélange des Races’. De voorzet was al veertien jaar eerder gegeven door dr. Moresco, secretaris-generaal van het Nederlandse ministerie van Koloniale Zaken. Die stelde in een publicatie van het Internationale Koloniale Instituut: ‘Ik zou durven beweren dat de hele koloniale politiek gedomineerd wordt door de rasvraag, want als er geen verschil is tussen het dominerende ras en de autochtonen, dan zijn er geen kolonies meer mogelijk.’ Zijn Belgische collega hield zich meer op de vlakte: ‘Het probleem van de mulatten is even complex en onoplosbaar als alle menselijke relaties.’

De Belgische congresdelegatie van ambtenaren, professoren, religieuze hoogwaardigheidsbekleders en advocaten kwam ook in 1935 niet veel verder dan dit soort weinig zeggende formuleringen. Er werd een associatie opgericht ’ter bescherming van halfbloeden’, de Association pour la protection des mulâtres (A.P.P.M), wat volgens Kamanayo niet meer was dan ‘een organisatie ter bescherming van de vaders’. ‘De zorg voor métissen was verdoken liefdadigheid met als enig doel het sussen van het eigen geweten. En nog steeds doet de Belgische overheid niets. Métissen zijn de meest gênante bevolkingsgroep. Ik heb het gevoel dat minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel er wel wat aan wil doen – de Lumumba-commissie is er per slot van rekening ook gekomen. En premier Guy Verhofstadt heeft zich tegenover Rwanda verontschuldigd voor het Belgische koloniale verleden. Maar waar blijft de erkenning van de halfbloeden? Dat is een moraliteitskwestie die als een zweer in de Belgische samenleving voortleeft. Métissen, die vaak het resultaat van verkrachting zijn, worden zo bij het vuilnis gezet. Ze zijn de belichaming van de multiculturele samenleving, maar worden niet gerespecteerd.’

De reden voor het taboe rond rasvermenging moet volgens Kamanayo gezocht worden in de oude koloniale angst voor claims van halfbloeden. ‘In de jaren twintig en dertig werden halfbloeden gezien als een nieuw ras. Het was de grote schrik dat ze een stuk van de macht zouden opeisen, zoals bijvoorbeeld is gebeurd in Saint Louis in Senegal. En als ze dat in Congo zouden doen, alla. Maar stel je voor dat ze huizen en grond zouden opeisen hier, in België! De overheid kon op twee manieren reageren: óf de problemen kanaliseren door een nieuw soort apartheid te introduceren óf de problemen verzwijgen. En België koos voor de tweede, meest hypocriete oplossing.’

Hoe schrijnend de effecten van dat zwijgen konden zijn, ondervond Kamanayo aan den lijve toen hij een aanvraag indiende voor uitstel van zijn militaire dienstplicht. ‘U bent geen Belg meer’, werd hem vanachter het loket meegedeeld. Het bleek dat hij op zijn achttiende had moeten kiezen voor een nationaliteit en omdat hij door complete onwetendheid van de regel geen formulier had ingevuld, werd zijn Belgische nationaliteit opgeheven. ‘Ik was al tien jaar in het land, mijn vader was Belg, ik sprak Nederlands en Frans en toch was ik plots statenloos.’ Het duurde uiteindelijk een aantal jaren voordat Kamanayo weer werd genaturaliseerd tot Belg. En hij moest dik betalen voor het nieuwe paspoort.

TAMBOERS EN ZANGERS

Toch is Georges Kamanayo niet totaal verbitterd. Zijn aanvankelijke woede jegens zijn onbekende, afwezige vader verwaterde over de tijd. Nieuwsgierigheid bleef over. ‘Ik ben voor vergeving’, stelt hij. ‘Er is een periode geweest dat ik hem heb gehaat. Maar dat is over.’ Over de rol van de staat is hij minder te spreken. ‘Wij, métissen, zijn zogenaamd geassimileerd, maar aan daadwerkelijke erkenning ontbreekt het nog.’

En deel van die erkenning zit in het identificeren van vaders en het oplossen van mysteries van het verleden. In het geval van Emma spelen heel veel onbeantwoorde vragen. Zoals: wat is er gebeurd met de familiedocumenten die haar afkomst bewezen? Waarom werd ze halsoverkop naar België gestuurd? En vooral: wat is er met haar vader gebeurd? Is hij gesneuveld op het slagveld in Oost-Afrika? Is hij teruggekeerd naar Duitsland en tijdens het interbellum zijn Afrikaanse gezin vergeten? Waarom hoorde ze nooit wat van zijn familie?

‘Ik heb vaak gedacht hoe het zou zijn om mee te doen aan een programma als Opsporing Verzocht’, mijmert Emma. Ze heeft het nooit aangedurfd. Het grote aantal Bethes in de Duitse telefoonboeken van Hamburg ontmoedigde haar. In Ishangi kennen de mensen de naam nog wel. Toen ze in 1988 naar Rwanda reisde, bleek haar vader voort te leven in de herinneringen van dorpelingen. Zijn huis stond er nog precies zo bij als zeventig jaar daarvoor, onaangetast. Emma zelf werd onthaald door tamboers en zangers, zoals haar vader een leven geleden werd ontvangen bij de mwami.

Zes jaar na het bezoek zag ze op het tv-scherm thuis in Brussel hoe de Rwandezen elkaar afslachtten in de genocide. Vlak voor die noodlottige honderd dagen is ze nog eens teruggeweest. Alle tekens van haar Tutsi-clan bleken volledig uitgewist. In de tuin van Hauptmann Heinrich Bethe werd maïs, cassave en banaan verbouwd. Dit keer geen tamboers en zangers, enkel dorpelingen die hun kaken stijf op elkaar hielden.

Nu heeft Emma haar hoop gevestigd op Kamanayo. Die neemt haar binnenkort mee naar Rwanda om daar de antwoorden te zoeken op de vragen die al bijna acht decennia door haar hoofd spoken. De speurtocht wordt vastgelegd op camera en zal te zijner tijd uitmonden in een documentaire die de werktitel Emma’s Laatste Reis draagt.

Of ze haar antwoorden zal krijgen, valt te betwijfelen. De recente Rwandese geschiedenis is er een van abrupte cesuren die hele brokken informatie in een klap doen verdwijnen. Het vochtige tropische klimaat vreet in hoog tempo de nog aanwezige archieven aan. En de grootscheepse volksverhuizing na de genocide heeft ooggetuigen verspreid over het hele land en daarbuiten. Toch is Emma optimistisch. Want ook als ze niet vindt wat ze zoekt, dan is ze tenminste weer op eigen bodem. ‘Laat mij maar daar’, vertelde ze Kamanayo in de voorbereidende gesprekken voor de documentaire. Waarschijnlijk zal de vlucht naar Kigali inderdaad Emma’s laatste reis worden.

Edo Dijksterhuis

‘Als er geen verschil is tussen het dominerende ras en de autochtonen, dan zijn er geen kolonies meer mogelijk.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content