Tijdens een Europese conferentie in Leuven verdedigde minister van Justitie Marc Verwilghen de verschuiving van vergeldend strafrecht naar herstelrecht. Wat wil hij ermee bereiken en hoe kan een herstelgerichte justitie eruitzien?

Een misdrijf is een onrecht, en onrecht vraagt in de eerste plaats om herstel van alle betrokken partijen: het slachtoffer, de dader en de gemeenschap. Dat is de kerngedachte van een stroming die wereldwijd bekendstaat als restorative justice, herstelgerichte justitie, en die in steeds meer landen opgeld doet.

In de Leuvense rechtsfaculteit wisselden vertegenwoordigers van 24 landen onlangs ervaringen met elkaar uit in verband met ‘restorative justice’, en de bekendste toepassing ervan: bemiddelingspraktijken tussen slachtoffer en dader. Zowel op Europees, Belgisch als Vlaams niveau zit deze beweging in de lift. Ons land lijkt dit keer niet te zullen achterblijven. De vertegenwoordiger van minister van Justitie Marc Verwilghen (VLD) liet er in een korte maar opmerkelijke toespraak geen twijfel over bestaan dat de herstelgedachte het hart van het justitiebeleid zal vormen.

Van de motivering van strafkeuze tot de uitvoering ervan moet de mogelijkheid tot herstel centraal staan, aldus Verwilghen: “Net zoals de andere Europese landen investeert ook België veel middelen in opsporing, vervolging, bestraffing en strafuitvoering. Maar de burger stelt zich terecht de vraag wat daarvan de return is. Wat brengt ons dit als samenleving op?

En dan zeg ik als minister van Justitie: wat de burger en dus ook het slachtoffer van onze inspanningen moet kunnen verwachten is herstel. Herstel van schade, herstel van de verstoorde relatie ook tussen slachtoffer, dader en samenleving. Wij moeten met andere woorden evolueren van een vergeldend strafrecht naar een herstelrecht.

In mijn visie op herstelrecht dient de aandacht zeker uit te gaan naar het slachtoffer, en naar het herstel van zowel immateriële als materiële schade. De dader van zijn kant moet uit de passieve en defensieve rol worden gehaald waarin wij hem al die jaren hebben gedwongen. Hij moet worden geresponsabiliseerd, en de gelegenheid krijgen om positieve acties te ondernemen naar slachtoffer en samenleving toe. Een herstelrecht impliceert ook een humane en zinvolle detentie, waar inspanningen moeten worden geleverd om de verstoorde relatie tussen veroordeelde, zijn sociaal netwerk en de samenleving te herstellen.”

En de minister besloot: “Evolueren van een vergeldend strafrecht naar een herstelrecht impliceert niet alleen een verandering van wetten en structuren, maar ook en misschien vooral van cultuur.”

Daarmee raakt Verwilghen de essentie van het nieuwe paradigma. Herstelgerichte justitie of restorative justice is immers in eerste instantie een nieuwe manier van kijken naar mens en misdrijf. Eén van de grondleggers van deze stroming, de Amerikaan Howard Zehr, beweert in zijn boek Changing lenses dat we als het ware door een andere lens naar de criminele feiten en mogelijke reactie hierop moeten leren kijken. In plaats van het gebruikelijke “dit kan niet, het schreeuwt om straf voor de overtreding” nodigt Zehr uit tot de reactie “dit kan niet, het schreeuwt om herstel van het gedane zeer”.

SLACHTOFFER EN DADER

Herstel zwaarder benadrukken dan sanctie, wie heeft daar baat bij? Dit vormde voor Martin Wright van de University of Sussex en medewerker van de Briste organisatie Mediation UK de openingsvraag op de conferentie. Het antwoord hangt af van hoe je dit hersteldenken ziet, beweerde hij: je kunt unilateraal uitgaan van de nood aan herstel van het slachtoffer of van de dader, maar je kunt ook beiden tegelijkertijd trachten te betrekken bij oplossingen.

Een hier en daar reeds toegepaste tussenoplossing houdt in dat de overtreder maatregelen opgelegd krijgt die verband houden met het slachtoffer of met de aard van het misdrijf: naast schadebetalingen kan dit bijvoorbeeld inhouden dat een autodief verplicht wordt auto’s te wassen of wie graffiti op de muren spuit de stadsmuren moet poetsen. Als dit al ‘herstelgerichte justitie’ genoemd kan worden, dan is het een paternalistisch soort, stelt Wright: de gezagsdragers of sociaal werkers weten wat best is voor slachtoffer en dader. En de opgelegde maatregel is doorgaans punitief bedoeld: hij moet de overtreder ‘een lesje leren’. De dader krijgt zelf niet de kans om herstelinspanningen aan te bieden.

Martin Wright had een alternatief voorstel, namelijk een democratisch in plaats van paternalistisch herstelrecht. Dit vraagt van gerechtelijke gezagsdragers dat ze slachtoffer en dader laten meedenken over herstel, wat haaks staat op de huidige manier van werken. Toch heeft het ook voordelen voor de magistraten: het kan de werkdruk verminderen en de voldoening verhogen.

Een van de conferentiegangers vertelde dat ze er getuige van was hoe een oude vrouw tijdens een proces vooroverleunde naar de jonge man die haar bestolen had en zei: “Hoe heb je dat durven doen tegenover een oude vrouw als ik?” De bedremmelde jonge dief zei dat hij er spijt van had en vroeg of hij iets kon doen om het goed te maken. Hoeveel rechters zouden de vrouw tot de orde roepen vanaf het moment dat ze aanstalten maakte om voorover te leunen en de dader aan te spreken? Herstelrecht pleit ervoor dat dit soort interactie gemeengoed zou worden. Daarvoor dienen naast justitiële overheid, dader en slachtoffer, ook de plaatselijke bevolking, organisaties en werkgevers warm gemaakt te worden voor deze benadering, stelt Wright.

Maar wie of wat moet optreden als democratisch bemiddelende instantie? De rechters of justitieassistenten? Een klasse van professionele bemiddelaars? Sociaal geëngageerde vrijwilligers?

HET NOORSE VOORBEELD

Karen Paus, coördinator van de bemiddelingsdienst van Oslo, kwam getuigen over de bijna twintigjarige ervaring van haar land met bemiddeling. In 1981 ging in Noorwegen het eerste bemiddelingsproject tussen daders en slachtoffers van misdrijven van start. Twee jaar later lanceerde de Noorse justitie een appèl om deze praktijk uit te breiden tot alle gemeenten. Het parlement bekrachtigde deze aanpak in 1991 met een ‘Act of Mediation’. Hiermee kregen de gemeenten eindelijk ook de nodige middelen om bemiddeling effectief te implementeren. Momenteel zijn in heel Noorwegen 40 bemiddelingsdiensten en 700 bemiddelaars aan de slag. De praktische coördinatie van hun activiteiten gebeurt door gemeentelijke overheden, maar de gelden voor professionele supervisie en opleiding komen van Justitie. De politiediensten zijn, samen met het parket, de grootste doorverwijzers naar bemiddeling. Gemiddeld is een dossier na 41 dagen rond en vraagt het vier uren bemiddelingswerk.

Noorse onderzoekers vroegen de deelnemers aan het bemiddelingsproces naar hun voldoening. 98 procent van de daders en 95 procent van de slachtoffers zeiden het aan te bevelen aan anderen in een soortgelijke situatie. Bij de vraag of ze hadden kunnen zeggen wat hen op het hart lag, variëerden de antwoorden sterker: vier op de vijf slachtoffers vond van wel, maar slechts de helft van de daders antwoordde hierop positief.

Karen Paus besloot haar betoog met enkele kritische opmerkingen. Ten eerste: voor de kwaliteit van bemiddelingsdiensten is het van cruciaal belang dat er voldoende opleidingsmogelijkheden zijn en dat de kandidaten op de juiste manier worden geselecteerd. Ten tweede: de implementatie van bemiddeling vraagt om duidelijk omlijnde doelstellingen: is bemiddeling nu een nieuw instrument ter bestraffing of preventie in de handen van magistraten, of een onafhankelijk terrein voor conflictoplossing tussen de meest direct betrokken partijen? En ten derde: zet bemiddeling niet in als een paternalische poging tot heropvoeding – wat vooral bij jeugdige delinquenten al eens wil gebeuren – want de kern van bemiddeling is dat slachtoffer en dader tot praktische oplossingen komen voor hun conflict.

In de praktijk hebben bemiddelingsdiensten in diverse Europese landen, en ons land maakt hierop geen uitzondering, vaak een hybridisch karakter: ze zijn een kruising tussen een overheidsinstelling en een onafhankelijke organisatie die gesponsord wordt door de overheid. Deze kruising hoeft geen nadeel te zijn, ze kan zelfs een meerwaarde hebben als de diverse spelers maar aan hetzelfde touw trekken, besluit Karen Paus.

Minister Verwilghen heeft het licht op groen gezet voor een herstelgerichte justitie, en de praktijk van bemiddeling krijgt op verschillende niveaus uitbreiding. Maar het is nog een lange weg tot de implementatie ervan in de dagelijkse praktijk. Niet alle misdrijven, bijvoorbeeld die waar geen identificeerbaar slachtoffer is, lenen zich tot een dergelijke aanpak. Toch blijkt in zeer veel gevallen één of andere vorm van herstelgerichte reactie mogelijk te zijn. Het herstelrecht zal het klassieke punitieve systeem op korte termijn echter niet vervangen. Professor Tony Peters van de Leuvense rechtsfaculteit, gerenommeerd voorstander van een herstelgerichte justitie, benadrukte tijdens de Europese conferentie dat een aantal vragen alleszins nog op verdere invulling wachten: moeten herstelgerichte initiatieven uitgaan van justitie of veeleer gedragen worden door lokale gemeenschappen? Op welke basis wordt beslist welke dossiers in aanmerking komen voor deze benadering? Moet bemiddeling een kwestie blijven van professionele bemiddelaars of zoveel mogelijk overgedragen worden aan vrijwilligers? En welke is precies de plaats en rol van bemiddeling in het gehele justitiële raderwerk? Kortom, nog genoeg werk aan de winkel.

Ria Goris

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content