Weten wat je kunt en niet kunt, is het geheim van het succes. Ook als je examens moet afleggen.

De beginletters van de woorden Strengths, Weaknesses, Opportunities en Threats vormen samen SWOT. Een swot-analyse is een methode uit de marketing die ontwikkeld is om na te gaan wat de toekomstmogelijkheden van een product zijn en hoe daaraan gewerkt kan worden. Daarbij wordt uitgegaan van de sterke en zwakke kanten van het product, maar ook van de gevaren en kansen op de markt.

Zo’n swotanalyse wordt voorgesteld in een vierkant verdeeld in vier gelijke vierkanten. De bovenste twee geven de sterke en zwakke kanten weer. De onderste twee geven de kansen en bedreigingen weer.

Er bestaat ook een afgeleide methode waarbij jonge mensen hun toekomstmogelijkheden en hun carrièrekansen leren berekenen. Met een beetje verbeelding wordt het leuk en leerrijk om een swot-analyse van jezelf te maken, zeker met het oog op de examens. Het klinkt misschien wat vreemd, maar de drie maanden tot de examens kunnen erg belangrijk zijn. Niet alleen omdat je de tijd hebt om (beter) te studeren, maar ook omdat een betere studiehouding, meer aandacht en meer orde echt wel meespelen bij de beoordeling aan het einde van het jaar.

Denk erom: je sterke en zwakke kanten ontdekken, betekenen een echt zelfonderzoek, de gevaren en kansen leveren je inzicht in ‘de buitenwereld’ – allerlei schoolse dingen waar je zelf geen controle op hebt.

Een paar voorbeelden: op het examenrooster heb je weinig invloed. Maar je kunt wel de vakken waar je minder goed of ronduit slecht in bent, van te voren beginnen te herhalen. Dan word je in elk geval niet verrast als die op een voor jou slecht moment geprogrammeerd staan. Je hebt ook geen invloed op het soort examen. Mondeling? Schriftelijk? Maar dat kun je wel aan je leraren vragen en dan je hele voorbereiding erop afstemmen. Voor een mondeling examen studeer je immers het best hardop terwijl je doet alsof je de hele zaak aan de leerkracht uitlegt. Zeker voor vreemde talen is dat heel belangrijk. Maar ook voor de andere vakken: structuur brengen in een antwoord is iets wat je moet (en kunt) leren. En het maakt een goede indruk. Ook voor een schriftelijk examen moet de structuur van je antwoord goed zitten, maar ook daar kun je oefenen in het maken van netjes ingedeelde antwoorden waar hoofd- en bijzaken in een oogopslag duidelijk worden.

Nog zo’n valkuil is het soort vragen die bepaalde leraren op het examen stellen. Maar de toetsen die in de loop van het jaar worden afgenomen, geven al veel aan en in veel gevallen zeggen leraren dat openlijk of onbewust. Een leerkracht die het hele jaar door oefeningen laat maken, hecht daar duidelijk meer belang aan dan aan het afdreunen van leerstof. Leraren die altijd vragen om verschillen en gelijkenissen te zoeken, maken ook zo’n examen. En je kunt het ook altijd vragen.

Bij de bedreigingen zet je ook je schoolcarrière tot vandaag. Veel herexamens of helemaal geen? Zittenblijver of primus? Slachtoffer van het watervalsysteem of drie jaar vooruit op je klas? Het lijkt oneerlijk, maar leraren houden wel degelijk rekening met het verleden. Een zittenblijver die alweer aan het staartje van de klas bengelt, zal anders beoordeeld worden dan een zittenblijver die bij de top-drie is. Leraren beoordelen immers niet alleen je cijfers, maar ook of je in de loop van het jaar vooruitgaat.

Kansen en kennis

Aan de kant van de kansen zet je de zaken waar je inderdaad geen controle op hebt, een heleboel dingen die je resultaat kunnen beïnvloeden, maar die je in je voordeel kunt ombuigen als je ze voorziet. Regelmatige toetsen zijn misschien niet leuk, maar ze dwingen je wel te werken. Onaangekondigde overhoringen zijn vreselijk, maar ze dwingen je zeker om te werken.

Moeilijker is de zelfkennis. Daar gaan we dus. Schrijf maximaal drie vakken op waarin je echt heel goed en – in het andere vierkant – echt heel slecht bent. Schrijf bij de ‘goede vakken’ maximaal drie vakken op die je heel leuk vindt en – in het andere vierkant – drie die je haat. Dat kunnen dezelfde zijn! Schrijf ook maximaal drie van je beste eigenschappen op en drie van je slechtste. Denk er niet te lang over na, schrijf ze snel op. Nu staan in elk van de bovenste vierkanten maximaal negen woorden (zie kader pag. 59).

Dat is het gemakkelijke stuk. Nu begint het nadenken.

Vraag jezelf af of je leerkrachten ook vinden dat je zo goed of zo slecht bent in die vakken. Rapporten geven hier zeker een aanwijzing. Stap twee is dan de vraag: waarom ben ik zo goed of zo slecht in dat vak? (‘De leraar haat me’ is géén antwoord. Zet dat maar bij bedreigingen.) Stap drie. Als het antwoord is: ik ben daar slecht in, want ik studeer niet voldoende, moet je aan de slag. Denk erom: een leerling die vooruitgaat, valt in gunstige zin op. En dat is toch de bedoeling.

Vraag jezelf af waarom je sommige vakken haat en andere leuk vindt. Stap twee: geven je cijfers een aanwijzing? Dingen die we niet goed kunnen, doen we meestal niet graag. Maar dat geldt ook omgekeerd. En voor leerkrachten die we niet leuk vinden, studeren we meestal weinig. Kinderachtig natuurlijk, maar wel realistisch. Stap drie: wat kun je daaraan doen?

Beste eigenschappen. Nadenken maar. Zouden je leerkrachten ook vinden dat je bijvoorbeeld ‘ordelijk, ijverig en aandachtig’ bent? Of zeggen ze wat anders? Ook hier kunnen de opmerkingen op je rapport of in je schoolagenda een aanwijzing vormen. Slechtste eigenschappen. Kun je er niet op komen? Kijk maar eens je rapport of agenda door. Stap twee: waarom denken de leerkrachten dat je bent zoals je bent? Stap drie: wat kun je eraan doen?

Zet wat je bij deze reeks vragen gevonden hebt, opnieuw in een kader bij elkaar. Goede en slechte kanten, goede en slechte vakken, leuke en saaie vakken. Ga nu nog alleen uit van wat de anderen over je zeggen, niet van de (meestal veel te rooskleurige) analyse die je zelf maakt.

Bekijk dat lijstje goed en probeer oplossingen te verzinnen. Sommige remedies liggen voor de hand: bij niet of niet genoeg studeren of bij ‘ik luister niet in de les’.

Zet de oplossingen op een rij en maak nu een studieschema.

Hou daarbij rekening met een paar vuistregels. Iedereen heeft een biologische klok. Die heeft invloed op je hele manier van werken. Als je het best ’s ochtends werkt, is er niets op tegen dat je vroeg opstaat. Iedereen (behalve de echte bollebozen) heeft goede en minder goede vakken. Hou daar rekening mee bij de studieplannen.

Maak nu een werkplan voor de volgende week. Per dag maak je drie kolommen: vakken, voorziene tijd, gepresteerde tijd. Vul dat plan elke dag aan. Na een tijd, kun je antwoorden op de volgende vragen: begin je op tijd? Kun je de nodige tijd goed inschatten? Hoe lang kun je geconcentreerd werken?

Eenvoudige vragen, maar wel belangrijk. Na een tijdje heb je een realistisch studieplan en dat is belangrijk voor de laatste sprint. En daar komt het aan op werken. Tenslotte betekent het Engelse werkwoord to swot ook ‘blokken’.

Roland De Beule – Misjoe Verleyen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content