Stijn Tormans

‘Makker, ge zijt bedankt voor dat skone verhaal.’ De Kapellekensbaan van Louis Paul Boon is vijftig jaar! Wij zochten naar het leven gelijk het leven is, aan de échte Kapellekensbaan.

Foto’s: Patrick De Spiegelaere Sommige namen in dit verhaal zijn veranderd.

Ja, gij Boontje, ze zijn u nog niet vergeten.

‘Elke dag nam hij hier ‘ t treintje naar Brussel-Zuid’, vertelt Lucet. ‘Ik zie hem nog op het perron staan… een leren vestje, een sjaal, vettig haar, altijd een sigaret in de mond. Hij liep een beetje voorovergebogen. Niemand zag hem als Louis Paul Boon, dé grote schrijver. Het was de Lowie, een mens gelijk er duizenden zijn.’

‘Hij woonde een paar kilometer verder,’ zegt Ben, ‘maar hij kwam vaak op de Kapellekensbaan. Om met de mensen te klappen. (imiteert Boontjes krakende stem) “Makker ge zijt bedankt voor dat skone verhaal. Ik ga ne keer bai oe komme.” Hij dikte dat aan met eigen kronkels en verzinsels. Er zat veel Lowie in zijn boeken, hè.’

‘En toch’, gaat Nina verder, ‘vraag ik mij af of hij hier wel geapprecieerd werd. De mensen van de Kapellekensbaan vonden hem toch maar ne speciale. Iemand die schrijft voor de kost, stel je voor. En dan nog iemand die zot was van de meiskes. “De viezentist…”.’ (lacht)

De Kapellekensbaan van Louis Paul Boon is 50 jaar!

Of dat belangrijk is, die verjaardag? Nee, natuurlijk niet. Volgend jaar is De Kapellekensbaan 51 jaar: ook een mooi getal. Nee, het boek is belangrijk. Een boek over wat mensen doen. En niet doen. Over hoe ze elkaar, en vooral zichzelf, telkens weer de duvel aandoen. Ach, lees het.

Wat wij wilden weten, was hoe het er toeging aan de echte Kapellekensbaan. Op zoek naar het leven gelijk het leven is, dus. En? We werden er een beetje droef van. Er wonen schatten van mensen, hoor, daar niet van. En verhalen bij de vleet. Je hoeft er zelfs niet naar te vragen. Je hoort ze wel.

Tot iemand ons zei: ‘Meneer, ge kent toch het probleem van de Kapellekensbaan? De muren. Links een muur, rechts een muur. En achter u? Jawel, een muur. Het enige wat ge kunt doen, is recht vooruitkijken.’

Ruis.

‘De Kapellekensbaan is niet zomaar een dorpsstraat,’ raspte Boontje, ‘het is de 32e breedtegraad die de aarde in twee snijdt.’ Het is 2003. De trillingen die ‘het seismoloogje’ Boon ooit zo verpletterend registreerde, zijn aangezwollen tot schokgolven. Een bericht uit de Kapellekensbaan, straat van het gehucht Ter Muren, oorlogsgebied.

***

‘Ondineke! Kijk nu toch wat ze met dat meiske gedaan hebben…’

Wat voorafging: Ondineke, de anti-heldin uit twee romans van Boon, had een eigen standbeeld aan de Kapellekensbaan. Vorig jaar werd het beeldje toegetakeld door vandalen.

”t Is zonde’, zucht Clementine, de vriendelijke vrouw van huis nr. 3.

‘Eerst werden de vlechtjes afgebroken, daarna lag heel ’t spel op de grond. Zo’n schoon beeldje. Jo Boon is hier zelfs komen aanbellen. Totaal van streek. Of we iets gezien hadden? Nee dus. Wie doet nu zoiets?’

Het gerestaureerde beeldje staat nu in het stadhuis. ‘Een schande! Louis draait zich om in zijn graf. Ondin hoort niet bij die sjieke meneren. Och, van in den begin had madam de burgemeester liever dat Ondineke in het stadhuis stond. Kan ze ermee stoefen. Maar Ondineke is van ons, van het volk. Ze hoort hier thuis.’

En toch. Ook toen het beeldje nog aan de Kapellekensbaan stond, weekte het al heel wat emoties los. ‘Ge kent de mensen, hè,’ vertelt Clementine, ‘overal problemen rond maken. “Wie is dat? Een naakte vrouw! En dan nog een die zwanger is! Naast de kapel van O-L-V Ter Muren! ’t Zal toch de kleine van de paster niet voorstellen, zeker? Wat zegt ge? Een personage uit een boek van Boon… ja ja, ’t was te peinzen dat die viezerik er weer zou achter zitten. En allemaal weeral betaald met ons belastinggeld!” Enfin, er is toen een petitie rondgegaan om Ondineke te kleden. De pastoor is naar het schijnt zelfs gaan onderhandelen op het stadhuis.’ (lacht)

Lawaai buiten. Clementine kijkt uit het raam.

Een meisje en een jongen verstoppen zich achter de kapel van O-L-V Ter Muren. ‘Een rendez-vousplaats voor overspelige koppels’, legt ze uit. ‘Hoeveel kindjes dat daar al gemaakt zijn…’ Zuchtend, dan: ‘Ge ziet hier wat passeren, hoor… Maanden aan een stuk heeft er eens een man met een Mercedes gestaan . Elke avond stond hij te wachten op een vrouw met een klein kindje. Om klokslag halfacht kwam ze. De man stapte in de auto van de vrouw en de jongen vloog er uit. ” Loopt gij maar wat rond. ” Die kleine moest hier dan uren aan een stuk wachten. Als het regende, kreeg hij een paraplu.’

Roland, de man van Clementine, komt binnen.

-‘Zeg Roland, we zijn net bezig over de plek achter het kapelletje.’

Roland: ‘Ja, die plaats is legendarisch. In onze tijd spraken we daar ook af, nietwaar Clementine? Als ik mij niet vergis, is onze oudste daar zelfs gefabriceerd…’

– (verontwaardigd)Roland, houd uw fatsoen! O-L-Vrouwke moest het weten…’

Roland: ‘Komaan Clementine, ne mens mag toch nog eens lachen. Het leven is al triestig genoeg.’

Grote mond, klein hartje, Roland.

Sinds vorige maand is hij voor het eerst in zijn leven werkloos. En dat is wennen. ‘Een ruzie tussen mij en mijn baas’, legt hij uit. ‘Ik werkte als hoofdmagazijnier in een farmaceutisch bedrijf. Drie maanden geleden zijn we verhuisd. Bleek dat er tijdens de verhuizing een aantal spullen verdwenen waren. Ik kreeg meteen de schuld, terwijl ik met die zaak niets te maken heb. Het is altijd hetzelfde: een werkgever zegt wat hij wil. Enfin, ik wilde niet meer voor hem werken. (fel) Als ik er alleen maar moet zijn om braaf ja te knikken, nee dank u.’

Flauw lachje. ‘Ik heb nooit naar bevelen willen luisteren’, zegt hij. ‘Altijd een rebel geweest. Overal stond ik op de barricaden. De bazen lieten mij met rust, want ik kan goed werken. Maar ik ben vaak met mijn hoofd tegen de muur gebotst. Ooit heb ik eens mee een staking georganiseerd. Drie weken piket gestaan. Geschreeuwd tot ik er hees van werd. Toen bleek dat de top van de vakbond en de directie achter onze rug allerlei dingen aan het bedisselen waren. En wie was het slachtoffer? Jawel, de gewone mens.’

‘Ach jong, ik had waarschijnlijk veel verder kunnen staan. Al mijn vakbondsvrienden van vroeger hebben intussen hun kazak gedraaid. Om een paar centen meer te verdienen.

Hij zucht even, spreekt zichzelf moed in: ‘Ach, ik zal wel ergens werk vinden, maar het is een slechte tijd, hè. Faillissement hier, faillissement daar. We krijgen er allemaal van langs.’

***

Valavond. We wandelen naar de verlaten fabriek, aan het einde van de straat . De muur is indrukwekkend. Een litteken uit een andere tijd. In onze verbeelding zien we er al duizenden proletariërs, vrolijk de Internationale fluitend, voorbij sjokken. Er loopt niemand. Het volkje van Ter Muren staat op dit uur in de file in Brussel .

‘Helaba, wat staat gij daar op te schrijven aan de muur van Schotte?’

Een man sloft op ons af.

‘Ooit was het een bloeiende leerlooierij’, zegt hij. ‘Een echt familiebedrijf. Er werkte meer dan 1000 man. Een paar jaar geleden zijn ze failliet gegaan. Concurrentie uit lagelonenlanden, wanbeheer… Ach, Schotte heeft nooit willen investeren in de vooruitgang. Zijn vloer bestond nog altijd uit kasseien. Kwam daar nog bij dat de zoon van Schotte, die voorbestemd was om zijn vader op te volgen, verongelukt is. Hij had last van tuberculose in zijn benen. Hij wou gas geven, brak zijn been en botste tegen een boom… op slag dood. Zijn twee dochters waren nauwelijks in de fabriek geïnteresseerd.’

‘Drie jaar geleden hebben ze dan de boeken dichtgedaan. Letterlijk, hè. De boekhouding lag daar nog – niemand had eraan gedacht om die op te ruimen. De lege fabriek werd al snel ingepalmd door drugsdealers. Op een dag hield een van die gasten vuurke stook. De boekhouding vatte onmiddellijk vuur en in een mum van tijd stond heel de fabriek in lichterlaaie.’

En zijn er plannen voor de fabriek? ‘Plannen zat. Het is een industrieterrein van eerste categorie – zo zijn er niet veel in Oost-Vlaanderen. In principe kunnen de vuilste fabrieken zich hier vestigen. Maar wie wil er nu investeren aan de Kapellekensbaan? Vorige week las ik in de krant dat ze de muur gaan afbreken. En de fabriek zou een fuifzaal worden. Een fuifzaal! Dat zou nog wat zijn.’

***

De hemel boven de Kapellekensbaan is intussen gitzwart geworden.

Aan het muurtje aan de spoorwegbrug staan wat jongeren. Eminem dreunt uit een gettoblaster. De grootste van de hoop daagt uit, kan het niet laten. De rest is aan het sms’en.

— afspr. aan kapel. kom je?– nee gn goesting —

Fuck. Kutwijf.

‘Tureluurs word ik van die gasten’, blaast Ben, die net naast het muurtje woont. ‘Dat staat te brallen, te zuipen, te pissen… een hele nacht lang. En waag het niet om iets terug te zeggen. Dan hebt ge ’t jonk opgegeten. Eén keer heb ik het geprobeerd. ” Jongens, een beetje stiller. Wij proberen te slapen.” De volgende dag waren de banden van mijn auto plat.’

Zucht.

Ben is leraar aan een technische school. ‘Probeer die mannen iets bij te brengen. Ze zijn in niets geïnteresseerd. Ze lachen je gewoon uit. (zucht) En het zijn niet alleen die jonge gasten, hè. Weken is het geleden dat ik nog een gebuur gezien heb. Maar als ge een verkeerde scheet laat, staan ze bij den doktoor. Een paar maanden geleden plakte er een papiertje op mijn deur. ” Gelieve de bladeren van uw boom op te kuisen. Er zijn klachten. Uw wijkagent.”Terwijl in onze tuin alleen sparren staan! Waarom zou ik dan die bladeren moeten opkuisen? En wat dan nog: wie loopt voor zo’n futiliteit naar het politiekantoor? Enfin, ik weet wel wie. Man, ik was ráááázend. Ik veeg de bladeren bijeen en smijt ze over het muurtje van de buren.’

De volgende dag nam de buurman wraak. En metselde het muurtje hoger. Zo hoog dat Ben nooit meer bladeren over de muur zal smijten. An eye for an eye, zo gaat dat. Of toch niet? Elk verhaal aan de Kapellekensbaan heeft wel een tweede versie.

***

Geluk aan de Kapellekensbaan! Het bestaat! Echt waar. Dit is het verhaal van Nina en Ferre, twee sympathieke veertigers.

‘Eigenlijk zijn we heel toevallig aan de Kapellekensbaan beland’, zegt Nina. ‘Ik ben ooit eens, als vakantiejob, elektriciteitsmeters gaan nakijken. Honderden huizen heb ik vanbinnen gezien. Er waren maar twee huisjes waarvan ik dacht: hier wil ik wonen. Toevallig dat van Louis en Jeanneke – de grote tafel, de wand met foto’s… – en eentje hier, aan de Kapellekensbaan. En op een dag stond het te koop.’

Ferre: ‘Het was een schitterend huis, maar helemaal onderkomen. Er dwaalde zelfs een spook rond.’ (lacht)

Nina: ‘Ja, er gebeurden rare dingen. Het licht dat aanfloepte, de radio die zomaar begon te spelen… Soit, er zal wel een verklaring voor zijn. Maar het staat natuurlijk beter om te zeggen: “Er zit een spook in ons huis!” (grinnikt) Op een dag vertelde ik dat verhaal tegen Clementine, de buurvrouw. De volgende dag telefoon: “Bij ons spookt het ook!” “Jamaar Clementine, dat was maar om te lachen, hoor.” Maar er was geen houden aan. Ze heeft toen een wichelaarster laten komen. En wiebelen dat die pendel deed – je moet haar dat horen vertellen. ” Madammeke, ik kom hier nooit meer.” Enfin, de pastoor is toen langs geweest om de geesten uit te drijven. (schatert) Maar voor de rest: het is een schat van een mens, hoor .’

Die zin noteren we.

‘Ach ja, de burenruzies… Wat kan ik daarover zeggen?’, zucht Nina, ‘Wij praten met iedereen. Het is jammer natuurlijk. Soms is het echt wel hilarisch. Een tijdje geleden werd er een zwarte kat afgezet aan de Kapellekensbaan . Dat beest zat de hele dag te miauwen aan huis nummer 7. De vrouw wou de kat binnennemen, de man niet. Ruzie! “Dat beest buiten of ik ben weg. ” Uiteindelijk kwamen ze tot een compromis: “We zetten de kat bij de buren.” Uit schaamtegevoel ging de vrouw eten afgeven. De buurvrouw ontplofte bijna. “Zeg, wat denkt gij wel? Dat wij ons geen kattenvoer kunnen permitteren? Trouwens, vanwaar komt die kat? Ah zo, mevrouw zet katjes af bij ons…” Maanden hebben die niet meer met elkaar gesproken. En de kat? Die trok naar nummer 3. Maar ja, daar woont de bijgelovige Clementine. “Help, een zwarte kat in onze tuin!” (lacht) En zo ging dat maar door. Uiteindelijk hebben wij de zwarte kat in huis genomen. Om die reden praten een aantal mensen niet meer tegen ons. Tja.’

‘Het zijn vooral de oude mensen die kibbelen’, zegt Ferre. ‘Met de nieuwe mensen die hier zijn komen wonen, hebben we niet zoveel contact. Natuurlijk kom je wel eens iemand tegen op straat. “Hallo! Hoe gaat het ermee? Goed.” Daar stopt het dan. Is dat niet overal zo? De Kapellekensbaan is allang geen dorpsstraat meer, waar iedereen iedereen nog kent.’

Hij zucht. En vertelt over de tijd dat ze ’s avonds nog buiten zaten, de tijd dat ze nog mensen onder elkaar waren. ‘Vreemd dat alles zo snel kan veranderen, hè… Kijk, daar stonden vroeger twee kleine arbeidershuisjes – Boon noemde ze de vuile huizen.’

Eentje stond altijd leeg: de verzamelplaats van de anarchisten. En in het andere vuil huizeke was een café, waar iedereen eeuwigdurend krediet kreeg van een barvrouw, die waarschijnlijk ook van iemand eeuwigdurend krediet kreeg. Het soort poëzie dat je toen nog op straat vond.

Vandaag zijn de vuile huizen er niet meer. Toen een televisieploeg van de NOS de straat had gefilmd voor een Boon-documentaire, begon het stadsbestuur zich zo voor die krotten te schamen dat het ze afbrak. Een straat over de poëzie.

***

Tweehonderd meter verder, station Erembodegem.

‘Aandacht spoor 1! De laatste trein naar Brussel-Zuid heeft wegens een grondverzakking dertig minuten vertraging. Gelieve ons hiervoor te verontschuldigen.’

Een man loopt door de stationstunnel en roept: ‘boe’.

– ‘Heb je iets gezien aan de Kapellekensbaan?’, vraagt hij.

‘Vooral ambras.

Hij lacht, steekt een sigaret op.

– ‘Ge moet leren kijken, jongen.’

Er volgt een verhaal. ‘Niet zo lang geleden stond een auto met een vrouw erin achter het kapelleke van de Kapellekensbaan. Haar minnaar had het net afgemaakt. En zij had er niets beters op gevonden dan zichzelf op te sluiten en de ene fles jenever na de andere leeg te drinken. Iedereen zag het gebeuren… maar ja, je kunt je moeilijk mengen in privézaken, hè. Enfin, die vrouw bleef daar maar staan, uren aan een stuk. Ze raakte in een coma. En toen gebeurde er iets bijzonders. Er kwam iemand buiten…. en nog iemand… en nog iemand… heel de Kapellekensbaan stond plots rond die auto. Mensen die elkaar in jaren niet meer gesproken hadden, waren plots aan het overleggen hoe ze die vrouw zouden redden. Iemand belde de 100. Iemand anders belde haar man – ze woonde een paar straten verder – om de sleutels van de auto te vragen. Die man kwam en…’

De rest van het verhaal is drama en niet belangrijk.

Stijn Tormans

‘De Kapellekensbaan is niet zomaar een dorpsstraat, het is de 32e breedtegraad die de aarde in twee snijdt.’

‘Meneer, ge kent toch het probleem van de Kapellekensbaan? De muren. Links een muur, rechts een muur. En achter u? Jawel, een muur. Het enige wat ge kunt doen, is recht vooruitkijken.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content