Hubert van Humbeeck

Het contrast kan voor premier Guy Verhofstadt moeilijk groter zijn geweest. In een tijdsbestek van goed vijf dagen reisde hij eerst naar Caïro, waar een plechtige Euro-Afrikaanse top werd gehouden. Daarna ging het naar Kigali voor een – ook persoonlijke – hulde aan de nagedachtenis van tien Belgische soldaten en honderdduizenden Rwandezen die tijdens de genocide van 1994 werden omgebracht.

In Caïro werd te midden van veel decorum in de gebruikelijke diplomatieke geheimtaal weinig gezegd. In Rwanda sprak Verhofstadt in zijn donkere pak onder de loden zon in het stof van Kamp Kigali pakkende woorden. De diplomatie was daar ver weg, maar wie de toespraak heeft gehoord zal de afgemeten, soms haperende zinnen niet vlug vergeten.

In de brokkelige muren van dat militaire kamp achter het podiummetje waarop Verhofstadt stond, vertellen de kogelgaten nog altijd hun eigen verhaal over de manier waarop de Belgische para’s er voor hun leven vochten. Ze getuigen van een mislukte operatie in een land dat uitgerekend België nochtans kent als weinig andere. Het werd vooral in katholieke kringen van missionerings- en ontwikkelingswerk tot kort voor het drama beschouwd als de beste leerling van de klas. Vandaar misschien de politieke en militaire nonchalance waarmee het avontuur werd aangegaan, dat duur werd betaald.

Het is niet zo dat alleen België fouten maakte in de aanpak van de Rwandese crisis in het begin van de jaren negentig. De rol van de Verenigde Staten, bijvoorbeeld, is nooit helemaal duidelijk geworden. Frankrijk bleef het Hutu-regime cynisch tot het einde steunen. De Verenigde Naties zelf bleven in de maanden voor de genocide doof voor herhaalde waarschuwingen – ook uit Brussel – dat er een slachtpartij werd voorbereid. Dat was nochtans niet onwaarschijnlijk: Rwanda en Burundi hebben en hadden op dat vlak een verleden.

Voorzichtigheid was geboden. De Belgische soldaten werden vanaf het begin door het Hutu-leger van president Juvénal Habyarimana vijandig bejegend omdat België zich bij de inval van de FPR van Paul Kagame in 1990 neutraal had opgesteld – in tegenstelling tot de Fransen die het toenmalige regeringsleger actief steunden. Die twijfel over de houding van de Belgen in Rwanda werd versterkt door de opdracht die ze in 1994 kregen: het begeleiden en beschermen van het FPR-bataljon dat in het kader van het Arusha-vredesakkoord in Kigali zelf was gelegerd.

Bovendien stond België mee garant voor de uitvoering van dat Arusha-akkoord, dat de Hutu-meerderheid tot een machtsdeling wou dwingen. Habyarimana had dat akkoord wel aanvaard, maar zijn extremistische aanhang nam daar duidelijk geen vrede mee. En ondertussen deed ook de haatcampagne van de Radio des Mille Collines zijn ondermijnende werk. Dat mag niet worden onderschat: de transistor is in zo’n land het enige communicatiemiddel dat iedereen bereikt. De situatie in Rwanda was in dat voorjaar van 1994 bijzonder complex. Niemand wist nog wie aan welke touwtjes trok. Maar dat is geen excuus voor lichtzinnigheid: wij hadden het moeten weten.

Verhofstadt stelde een moedig gebaar. Het wordt hem zeker in eigen land niet overal in dank afgenomen. In de dagen voor zijn vertrek laaide de strijd tussen de zogenaamde Hutu’s en Tutsi’s in de Belgische politiek weer op, zoals die woedde ten tijde van de Rwanda-commissie in de Senaat waarvan Verhofstadt verslaggever was. Sommigen zoeken nog altijd uitvluchten omdat ze nauwer bij de extremistische Hutu-beweging betrokken waren dan ze achteraf geweten willen hebben. Ze willen ten minste een deel van de schuld voor de genocide in andere schoenen schuiven.

De uitstap naar Kigali tekent de manier waarop Verhofstadt zijn premierschap gestalte geeft. Hij is niet bang van een beetje risico en hij durft vooruit te denken. Dat blijkt op een totaal ander vlak ook uit de wijze waarop hij uitgaat van de samenwerking tussen gewesten en gemeenschappen in België, in plaats van de klassieke politiek van confrontatie. Dat zet de Wetstraat in feite op haar kop. Die benadering zal regelmatig tegenvallen. Ze kan af en toe de indruk wekken dat de premier de krachten van de realiteit onderschat. Maar ze opent ook perspectieven voor een land dat in de klem zit.

De vergelijking ligt voor de hand. In het begin van de jaren zeventig maakte de Duitse kanselier Willy Brandt zijn historische knieval in Warschau, op de plek waar ooit het joodse getto stond. Hij bezorgde Duitsland daarmee eerherstel in de ogen van de wereld. Guy Verhofstadt ging naar Kigali als politicus, maar ook omdat hij naar zijn gevoel als mens niet anders kon. De bedevaart is achter de rug, België heeft in Midden-Afrika weer recht van spreken.

Hubert van Humbeeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content