Eurocommissaris Karel Van Miert over een Commissie tussen wal en schip. Een gesprek over pleisters, prijzen, talen en moeials.

Nog één jaar en de Belgische Europese commissaris heet niet langer Karel Van Miert. Begin 2000 treedt er een nieuwe Europese Commissie aan en Van Miert, een van de langst zittende commissarissen ooit (zie kader), blikt dan terug op ruim elf jaar in dat gremium. Met genoegen blijkbaar.

Karel Van Miert: Het waren totnogtoe formidabele jaren. Er is ontzettend veel veranderd. Enkele jaren geleden zat je in de telecomsector nog met monopolies en alle kwalijke gevolgen van dien. Nu weet niemand nog dat die bestaan hebben. Kijk eens naar de luchtvaart, de banken, de verzekeringen. In Italië had je één overheidsholding die de ganse economie domineerde; die is weg. Als je alles een beetje nuchter bekijkt, is het gewoon impressionnant. Japanners en Amerikanen dachten tot voor kort: “Europa, forget it, dat is het verleden.” Maar wij zijn teruggekomen.

Is dat zo?

Van Miert: Ontegensprekelijk. Als twee Amerikaanse bedrijven proberen de backbone van het Internet in te palmen, gaan wij daartegenin. Wij pakken Microsoft of Boeing aan, dat bewijst toch iets. Alleen de Europese Unie kan dat. Of denkt u soms dat bijvoorbeeld in zo’n bananenoorlog één Europees land op zich iets te zeggen zou hebben? Wie dat gelooft, is niet goed bij zijn hoofd. Zelfs een Duitsland of Frankrijk staan dan machteloos. Amerikanen doen met de wereldeconomie wat zij willen als er niemand met enig gezag tegen hen zegt: “Een minuutje, wij doen ook nog mee.”

Inzake buitenlands beleid speelt Europa nauwelijks een rol.

Van Miert: We moeten daar geen doekjes meer om winden: dit is de zwakste plek van de Unie. Wij delen hier en daar wat geld uit. Europa plakt pleisters op wonden. Het ironische is dat wij wellicht sneller tot een eengemaakt militair beleid komen dan tot één buitenlandse politiek. De industrie trekt aan die kar, maar ook iemand als Tony Blair vindt nu plots dat wij misschien iets militairs moeten doen. Waarom hebben wij geen buitenlands beleid? Je vecht tegen een bastion van klassieke, nationale diplomatie. Kleine lidstaten beseffen dat het zo niet verder kan, maar de grote gebruiken Europa te dikwijls om hun eigen invloed en prestige op te drijven. Ze reizen de wereld af, doen alsof zij namens de Unie praten en 24 uur later passeert er weer een andere Europeaan die de kakofonie nog wat erger maakt. Zo zie je dat een president van Klein-Joegoslavië de ene tegen de andere uitspeelt.

Het is een oude klacht, maar ook sociaal of fiscaal staat dat Europa nergens.

Van Miert: Klopt en ik ben de eerste om dat toe te geven. Als Commissie proberen wij daar beweging in te krijgen maar waar zit het grootste probleem? Bij de nationale regeringen die onevenwichten lieten ontstaan en willen laten bestaan. Idem voor de richtlijnen. Dikwijls dienen die om vijftien verschillende, tegenstrijdige nationale wetgevingen overbodig te maken. Wat gebeurt er in de praktijk? De ene regering wil nog snel dit in een richtlijn schuiven, de andere dat. Gevolg: je komt met een raspaard binnen en je gaat met een kameel buiten. Dikwijls is de coherentie uit zo’n richtlijn weg en worden de zaken in plaats van eenvoudiger, veel complexer.

De integratie van Europa is een geschiedenis van vallen en opstaan. Dat is inherent aan een democratie. Er bestaan een hoop onvolkomenheden, maar kijk eens naar wat er wel gerealiseerd is. Is het niet vreemd dat wij monetair de meest stabiele regio ter wereld vormen? Een paar jaar geleden bestond er nog de grootste twijfel of de euro er echt zou komen. Gelukkig hebben zich toen een paar mensen schrap gezet, anders waren wij nu meegesleept in monetaire turbulenties die ook zware gevolgen hebben voor de tewerkstelling.

Bedoelt u dan Helmut Kohl en François Mitterrand?

Van Miert: Ja. Het begint mij op te vallen: de standvastigheid en moed van sterke persoonlijkheden doen zo’n zaak als de euro dikwijls kantelen. Je moet niet alleen de wind mee hebben, maar ook enkele doordouwers die zich niet laten wegblazen. Vroeger dacht ik dat een heleboel andere factoren een determinerende rol speelden. Ik ben van idee veranderd: of iets er komt of niet, is dikwijls een kwestie van mensen. Je zag dat ook met een Jacques Delors.

De Unie gaat uitbreiden maar vanuit verschillende hoeken wordt nu voor uitstel gepleit. De Oostenrijkers zeggen: doe het binnen vijftien tot twintig jaar. Wat is er aan de hand?

Van Miert: Wat de Oostenrijkers zeggen, is het ene uiterste. Het andere? Dat hebben we gehad toen Jacques Chirac en Kohl lieten uitschijnen dat in 2000 een en ander geregeld kon zijn. Dat zou een kleintje worden. Commissaris Hans van den Broek kreeg toen op zijn kop omdat hij durfde zeggen: “Zouden wij niet veeleer denken aan 2002?” De Commissie werd geacht haar mond te houden. Niemand wou beseffen dat je zelfs die kandidaat-lidstaten een slechte dienst bewijst met een snelle uitbreiding. Onze economie is nu veel concurrentiëler, zet daar een vroegere Oost-Europese tegen en die gaat meteen kopje onder ondanks de lage lonen. Neem de scheepswerven van Gdansk. Ik zie niet in hoe die het redden als Polen nu bij Europa zou komen.

Als je onder vier ogen met regeringsleiders van die landen praat, geven ze toe dat het verschrikkelijk moeilijk is om tegen 2002 klaar te zijn. Alleen Hongarije kan het misschien redden. Wij onderschatten de problemen nog altijd. Onze regeringsleiders zouden wat moediger moeten zijn. Laat hen eens zeggen: “Wij hebben aan de twee kanten meer tijd nodig.” Het is toch geen drama om te wachten tot 2006? De belofte voor toetreding is er, niemand kan aan de goede trouw van Europa twijfelen.

Wanneer komt wie best?

Van Miert: Ik plak daar geen termijn op. Enkele jaren geleden dachten wij: “Tsjechië is aardig opgeschoten.” Dat blijkt helaas niet het geval. Dit land gaat de grootste problemen hebben om klaar te zijn in 2002.

Waarom is Europa zelf niet klaar?

Van Miert: De institutionele conclusies die je uit al die plannen moet trekken, zijn er gewoon niet. Eén voorbeeld dat een detail kan lijken: de talen. We zitten met elf officiële talen, moeten er daar nog eens zoveel bijkomen? Die kwestie zorgt nu al voor onwaarschijnlijke vertragingen. Ik stelde voor om klachten die hier binnenkomen te behandelen in de taal waarin ze worden ingediend. Voor alle andere talen zou er een samenvatting van de hele procedure komen en op uitdrukkelijk verzoek zou een betrokken partij toch de volledige teksten in haar taal kunnen krijgen. Wat was het eerste antwoord op dat voorstel? Een unaniem neen.

Voelt u zich als Commissie dikwijls in de hoek gezet, zoals in het dossier uitbreiding?

Van Miert: Wij zitten met een dubbel probleem. Wij moeten meestal de onpopulaire dingen zeggen en doen, waarna iedereen op je begint te schieten. Twee: iedereen hangt rond moeilijke dossiers thuis verhaaltjes op voor zijn eigen achterban. Helaas bestaat er geen Europese publieke opinie; dat is een amalgaam van talen, tradities en culturen. Wij kunnen dus niet naar die publieke opinie gaan en onze zaak bepleiten. Zelden krijg je iets Europees verkocht. Een uitzondering was Volkswagen. Een autobouwer ontzegt burgers het recht een auto te kopen waar ze willen; dat begrijpt iedereen. Maar met dossiers als Forges de Clabecq bots je telkens op enorme, lokale weerstanden en je hoeft als Commissie van niemand steun te verwachten. Je krijgt dan ook altijd de reactie dat de Commissie ofwel te veel doet, ofwel juist niet ver genoeg gaat.

Waait dat niet over?

Van Miert: Het verwijt komt altijd terug. En bizar: dikwijls beweert hetzelfde kamp morgen net het omgekeerde dan vandaag. Een voorbeeld: de Top in Groot-Brittannië. Daar krijgen wij van de regeringsleiders de volle laag omdat Europa zich met alles zou moeien. Even voordien was ons gevraagd iets te doen aan de bescherming van dieren in parken en zoo’s. Gezien de bolwassing en ook omdat het thema subsidiariteit op de agenda stond, zeiden wij als Commissie: “Kunnen de lidstaten dat zelf niet regelen?” Dat wordt blijkbaar aanvaard, maar 24 uur later komen de ministers van Milieu bij elkaar en wat beslissen die unaniem? De Commissie moet een voorstel uitwerken om die dieren te beschermen. Sommige premiers wisten niet eens wat hun ministers kwamen vertellen. Zo doe je dus de ene dag te veel, de volgende te weinig en ben je als Commissie permanent de kop van Jut.

Vindt u dat frustrerend?

Van Miert: Ik ben niet gefrustreerd, je moet dat leren relativeren. Ik probeer alleen uit te leggen hoe de kaarten liggen. Als dergelijke spelletjes constant worden opgevoerd, begrijpt de publieke opinie er natuurlijk niks meer van. Neem een ander voorbeeld: het nieuwe dossier Rusland waar wij met lange tanden aan begonnen zijn. Er komt een vraag voor voedselhulp voor Rusland. Waarde: zo’n 16 miljard frank. De Commissie moet het weer doen, maar niemand durft hardop vragen: “Kan dit wel in de praktijk?” Het antwoord is namelijk: “Als je zoiets in fatsoenlijke omstandigheden wilt doen, kan het niet.” Geef je het geld aan de Russische regering, dan weet geen kat wat ermee gebeurt. Probeer je zelf de voedselpakketten bij de mensen te krijgen, dan bots je op de maffia die de distributiekanalen voor een groot stuk in handen heeft. Je kan het dus nooit goed doen. Zeggen dat je er niet aan begint? Dan wordt de Commissie onmiddellijk afgeschilderd als een bende onverantwoordelijken. Doen we het wel, dan weet je zeker dat er geld verdwijnt of dat die voedselhulp terug op je eigen markt belandt.

Kunt u dat niet beter controleren?

Van Miert: In een geïmplodeerde administratie als de Russische valt er niks te controleren. Wij hebben ook meer mensen gevraagd, maar die krijgen wij niet. Even ergerlijk: mijn Finse collega van Begroting heeft het plan voor de hulp in de krant moeten lezen; hij wist gewoon van niks.

Waarom krijgt u als Commissie uw waren niet beter verkocht?

Van Miert: Ik denk dat de burger een aantal dingen wel apprecieert. Bijvoorbeeld de humanitaire acties van commissaris Emma Bonino. En: wij halen dikwijls pas na jaren ons gelijk. Toen wij de telecommunicatiesector liberaliseerden, schreeuwde iedereen moord en brand. De Commissie haalde de ganse branche overhoop, niemand werd daar beter van, je kreeg gezeur van: “Het is Brussel weer.” Hoor je vijf jaar later nog iemand klagen? Neen dus. Nu zeggen mensen: “Jullie hadden dat veel eerder moeten doen.” Ja zeg, dank u.

Wij proberen wat wij doen te verkopen – misschien zouden wij meer inspanningen moeten leveren -, maar wij vechten niet met dezelfde wapens als bijvoorbeeld een nationale regering. Die mensen hebben toegang tot de media, wij nauwelijks. Het is bijna een wonder dat je af en toe nog eens een positieve respons krijgt, zoals in het dossier rond de voetbaltickets. De regeringen roepen zo vaak: “Waar moeien jullie je allemaal mee?” Ik kreeg de eerste helft van dit jaar 47 procent meer klachten binnen dan vorig jaar. Wij moeten ons daarmee moeien, wij zijn verplicht die klachten te onderzoeken. Dezelfde regeringen vragen dan een paar dagen later zelf – in dit geval de Franse – of we niks aan doping kunnen doen.

Is er één sector die hier nog niet op de stoep heeft gestaan met een klacht over concurrentie?

Van Miert: Tot voor kort kon ik zeggen: “Ik heb mij nooit met landbouw en religie moeten bezighouden.” Enkele dagen geleden meldde mijn collega van Landbouw mij dat wij misschien beter eens kijken naar de distributiesector. Ik ben dus weer een illusie armer. Als ik zou bidden, dan was het nu om te vragen dat er morgen geen kerk binnenkomt die klaagt omdat een concurrerende kerk meer overheidshulp krijgt.

De Commissie haalt de media wel, maar niet altijd in positieve zin.

Van Miert: Klopt. Maar ik zeg dat de interne controle een heel stuk is verbeterd. Wij moeten misschien nog harder ingrijpen en ik zal mij daar nooit tegen verzetten. Er zijn mistoestanden en niemand moet proberen die goed te praten, maar erg is dan wel dat mensen dan het kind met het badwater weggooien. Wat is Europa? Dat zijn volkeren die eeuwen lang met elkaar overhooplagen en nu samenleven. Frankrijk en Duitsland vochten drie keer in amper honderd jaar verschrikkelijke oorlogen uit. Wij hebben pas Ieper herdacht, dat gebeurde geen eeuwen geleden. Ex-Joegoslavië, dat ligt niet aan het andere eind van de wereld.

Vormt een Europese regering een oplossing voor veel van de problemen die u hier beschrijft?

Van Miert: Dat ligt uiterst gevoelig. Je zou in alle geval een klare toestand scheppen, ook vanuit democratisch oogpunt. Nu is dat allemaal vrij ondoorzichtig. De man in de straat weet niet wie wat doet, ondanks alle inspanningen om hem te informeren. Ik las onlangs de Duitse regeringsverklaring en botste op pertinente stommiteiten. Die gaat onder meer over de Verklaring die toegevoegd is aan het Verdrag van Amsterdam. Zo’n Verklaring heeft een louter politieke, geen enkele juridische betekenis. Maar de Duitse regering haalt het begrip Verdrag en Verklaring gewoon door elkaar, ze weet blijkbaar niet dat het twee verschillende zaken zijn. Als een regering al niet meer kan volgen…

Dit jaar riepen Europese parlementsleden u uit de meest competente commissaris, u kreeg in Duitsland de Erhard-prijs. Streelt dat uw ijdelheid?

Van Miert: Je neemt veel onpopulaire beslissingen die indruisen tegen de belangen van heel sterke groepen en daarom verwacht je weinig cadeaus. Als je dan zulke prijzen krijgt, doet dat plezier. Ik ben niet zo onthecht om te zeggen: “Dat interesseert mij allemaal niet.” Wat ik nog het aardigste vind, is dat de Amerikanen ons concurrentiebeleid meer en meer als voorbeeld nemen. Ik krijg tegenwoordig uitnodigingen van de meest prestigieuze business schools om ons beleid te gaan uitleggen.

Ziet u daar na 2000 een nieuwe carrière voor u weggelegd?

Van Miert: De volgende Belgische commissaris zal een Franstalige zijn, dat is normaal na vijftien jaar. Ik heb er alle begrip voor en ga daar zeker geen last rond verkopen. Als je deze job elf jaar mag doen, heb je alle reden om content te zijn. Ik ben inderdaad zinnens iets te doen in de academische richting, maar wel in Europa. Wat? Ik weet het niet. Wat ik wel weet, is dat het wat minder hectisch moet zijn dan deze job.

Is een terugkeer naar de Belgische politiek helemaal uitgesloten?

Van Miert: Dat is zo, die bladzijde is omgedraaid.

U wilt niet de privé-sector in?

Van Miert: Als ik vertrek, ben ik 58 jaar. Op die leeftijd moeten heel wat topmanagers opstappen en dus moet je je niet te veel illusies maken. Bovendien stelt er zich een deontologisch probleem. Ik bevind mij wellicht in het beste observatorium ter wereld. Je zit boven op honderden fusies, overnames, geschillen. Je kent mensen, kijkt in hun keuken en ja, dat is geld waard voor bedrijven. Maar ik vind het onverantwoord dat ik als commissaris met welk bedrijf dan ook zou gaan onderhandelen over wat zij eventueel later met mij willen doen.

Jos Grobben

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content