De witwaswet wordt weldra strenger, maar volgens Guy Stessens nog lang niet streng genoeg. Zijn doctoraal behandelde deze materie ten gronde en wordt deze zomer ook te boek gesteld. Een gesprek.

Het heeft al menig speurder gefrustreerd : sommige welgestelde misdadigers krijgt hij wel te pakken, maar hun buit niet. Zeker niet, als de opbrengst van hun misdrijven wordt witgewassen en in het legale economische circuit meedraait. Volgens het Internationaal Monetair Fonds (IMF) wordt jaarlijks ongeveer 15.000 miljard frank misdaadgeld in de wereldeconomie geïnjecteerd. Buitgericht in de plaats van dadergericht onderzoek op zich is niet zo nieuw. Wel nieuw is de omvang van de middelen die daarbij worden ingezet. Ook België heeft in 1990 zijn Strafwetboek aangepast en sinds 1993 de wet ter voorkoming van het misbruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld al enkele keren bijgewerkt. Sinds juni 1996 bestaat er een actieplan van de regering tegen de georganiseerde criminaliteit, waarvan de bestrijding van het witwassen een vitaal onderdeel vormt, dat deze dagen verder wordt uitgewerkt.

Almaar langer, bijvoorbeeld, wordt de lijst van de financiële ondernemingen en personen, die bij enig vermoeden van witwassen, verplicht zijn de Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI) te verwittigen. Deze meldingsplicht geldt eerstdaags ook voor notarissen, gerechtsdeurwaarders, bedrijfsrevisoren, externe accountants, vastgoedmakelaars, casinobazen, geldvervoerders en nadien misschien zelfs advocaten.

Toch blijven de mazen van de witwaswet volgens sommigen nog te groot. Bij professor Chris Van Den Wyngaert (UIA) en met overweldigende lof van de examenjury, doctoreerde zopas Guy Stessens met ?De nationale en internationale bestrijding van het witwassen : onderzoek naar een meer efficiënte bestrijding van de profijtgerichte criminaliteit.? Stessens zorgt voor hét juridisch technisch naslagwerk op het vlak van witwasbestrijding. Beseft iedereen wel hoe zelfs witgewassen geld een samenleving kan ontwrichten ?

GUY STESSENS : Het grote publiek ligt van dit soort criminaliteit niet wakker, maar op politiek niveau en binnen de Cel voor Financiële Informatieverwerking wordt het probleem wel ernstig genomen. Daarentegen zijn er bij de financiële instellingen, die verondersteld worden verdachte verrichtingen te melden, toch wel enkele merkwaardige regionale verschillen. Ik neem aan dat er in Antwerpen en Brussel meer wordt witgewassen dan in Luik, maar 3.529 meldingen van begin 1994 tot midden 1996 in Antwerpen tegenover 53 in Luik of 26 in Charleroi tijdens dezelfde periode, dat lijkt mij toch wel vreemd. Ik vrees dat de financiële instellingen in Wallonië minder aandacht besteden aan het probleem of schrik hebben om verdachte verrichtingen te signaleren.

Anderzijds stellen wij vast dat de CFI sinds zijn oprichting eind 1993 tot eind oktober 1996, wel 533 dossiers (iets meer dan de helft van de meldingen, samen goed voor 67,7 miljard frank vermoedelijke witwas) voor verder gevolg overmaakte aan de procureur des konings, maar dat er in de betrokken financiële instellingen slechts voor 322 miljoen frank tijdelijk werd bevroren. Zij het dat zoiets altijd een uitzonderlijke maatregel is, omdat de verdachte dan meteen weet dat er een onderzoek tegen hem loopt. De CFI wijst er bovendien op dat dit bedrag niet mag verward worden met de inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen. Dan nog is het zeer de vraag hoeveel misdaadgeld er nog op bankrekeningen blijft staan en hoe vaak er effectief beslag wordt gelegd, laat staan verbeurd verklaard. Een vonnis dat niet ten uitvoer wordt gelegd, is niet meer dan een vodje papier.

De CFI schrijft het wel niet in zijn jaarverslag maar tot op heden werd, aan de hand van een twintigtal vonnissen, toch voor 2,37 miljard frank verbeurd verklaard.

STESSENS : Dan nog rest de vraag hoeveel daarvan in de staatskas terechtkwam.

Straks wordt het toepassingsgebied van de witwaswetgeving uitgebreid tot een aantal vrije beroepen. Was de wet dan slecht geconcipieerd of wil de overheid zich daarmee toegang verschaffen tot de kluis van iedereen ?

STESSENS : Elke wet zou, na een tijdje, geëvalueerd en verfijnd moeten worden. De bestrijding van dit soort criminaliteit vraagt bovendien steeds meer waakzaamheid, alleen al omwille van het toenemend aantal witwasmogelijkheden. België heeft bij de aanpassing van het Strafwetboek van meet af aan elke strafbaar gestelde handeling, die een vermogensvoordeel oplevert, als hoofdmisdrijf weerhouden. Ook in de eerste specifieke witwaswet van 1993 worden meteen de meest ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit geviseerd, terwijl andere landen het toepassingsgebied van hun witwaswetgeving nu geleidelijk in onze richting uitbreiden en niet langer uitsluitend het witwassen van drugsgeld aanpakken.

Het Brussels parket en parket-generaal hadden in het obussensmeergelddossier dus wel degelijk een paar verdachten wegens het witwassen van smeergeld kunnen vervolgen om zo de verjaring van de strafvordering te vermijden. Witwassen is immers geen aflopend maar een voortdurend misdrijf.

STESSENS : Dat had gekund, voor zover bewezen is dat de vermogens in kwestie illegaal verworven zijn en nog altijd worden beheerd. Pas als dit ophoudt, treedt de verjaring in werking.

De witwaswetgeving heeft dus retroactieve kracht.

STESSENS : Ja, op voorwaarde dat er vandaag nog beheersdaden, zoals overschrijvingen of investeringen, worden verricht die een misdadig verworven vermogen witwassen. Dan heeft het geen belang of de witwaswet op het ogenblik van die verwerving al dan niet bestond. Het gerecht moet dat profijt en de beheersdaden wel kunnen traceren en identificeren.

Als het toepassingsgebied van deze wet zo ruim wordt, waar blijft dan de rechtsbescherming ? Temeer omdat de rechter er zelfs mag van uitgaan dat de betrokkene had kunnen of moeten weten dat hij of zij met witwaspraktijken te maken had.

STESSENS : Strafrechtelijk is dit een delicaat maar cruciaal punt. De rechtspraak vereist nog altijd dat de beklaagde daadwerkelijk kennis had van de criminele oorsprong van het geld ten aanzien waarvan hij bepaalde handelingen heeft gesteld. Precies dit werpt een dam op tegen een te verregaande strafbaarstelling.

Ook daarom zal de notaris, de vastgoedmakelaar of de casinobaas die straks iemand over de vloer krijgt die verrassend veel geld aanbrengt, niet meteen de Cel voor Financiële Informatieverwerking moeten alarmeren. In tegenstelling tot de financiële instellingen, die nu al aan de wettelijke meldingsplicht onderworpen zijn, moeten de vrije beroepen de CFI pas verwittigen als zij effectief zeker zijn dat het geld van criminele oorsprong is.

Waarom wordt de advocaat nog niet aan deze meldingsplicht onderworpen ?

STESSENS : Dit soort plicht lijkt mij niet verzoenbaar met de eigenlijke taak van de advocaat. Die moet zijn of haar cliënt in rechte verdedigen en mag daarover geen derden inlichten ; zeker niet wanneer dit de cliënt nadeel zou berokkenen. De advocaat zou, zoals in Zwitserland, wel een meldingsplicht kunnen opgelegd worden als het om niet beroepsspecifieke activiteiten betreft. Denk daarbij aan vermogensbeheer, associaties met fiscalisten, bedrijfsrevisoren en dergelijke meer. Ook daarom zou de advocaat in België best verplicht worden alvast de identiteit van de rechthebbenden van de tegoeden op zijn rekening van derden aan de CFI bekend te maken ; althans in de mate dat het niet beroepsspecifieke activiteiten betreft. Deze tegoeden zorgen voor problemen omdat de financiële instellingen niet weten aan wie het geld toebehoort dat op die rekening van de advocaat terecht komt. Terwijl de betrokken financiële instellingen wel een meldingsplicht hebben ten overstaan van de CFI.

Uit het jaarverslag van de CFI blijkt trouwens dat daar zorgvuldig het onderscheid wordt gemaakt tussen de meldingen die moeten overgemaakt worden aan de procureur en andere. De 533 dossiers die tot oktober 1996 op die manier werden doorgegeven, zijn wel goed voor 67,7 miljard frank maar vertegenwoordigen slechts 56,2 procent van de 10.583 meldingen.

De overheid wil al wie aan deze meldingsplicht onderworpen wordt, zeker niet als informant van de fiscus gebruiken. Want als in de witwaswet toch sprake is van fiscale fraude, dan moet het gaan om ernstige en georganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismen van internationale omvang worden aangewend.

Tot op heden kan slechts het vermogenvoordeel geconfisqueerd worden dat oorzakelijk verbonden is met het hoofdmisdrijf. In de plaats van deze objectconfiscatie, pleit u ervoor meteen een gelijkwaardig bedrag of goed te confisqueren. Maar dit soort waardeconfiscatie is toch al toegelaten door een arrest van Cassatie van 14 december 1994.

STESSENS : Dat is juist en de strafwet laat deze vorm van verbeurdverklaring al toe. De betalingsverplichting kan echter pas opgelegd worden als de rechtstreekse vermogenvoordelen uit het misdrijf niet meer op te sporen zijn. De wetgever en het Hof van Cassatie beschouwen de waardeconfiscatie nog als een uitzondering. Ik daarentegen stel voor om die betalingsverplichting in alle omstandigheden op te leggen en, zoals in Groot-Brittannië en Nederland, af te stappen van de objectconfiscatie. Want uiteindelijk heeft een misdadiger die zijn illegaal vermogen opsoupeerde, er evenveel van genoten als de misdadiger die het bijvoorbeeld in vastgoed investeerde. Omdat dit kan verbeurd verklaard worden, blijft hij zeer kwetsbaar. Terwijl de man die zijn geld zogezegd opmaakte, omzeggens ongrijpbaar blijf.

Wat doet u dan met artikel 17 van de grondwet die bepaalt dat de straf van verbeurdverklaring der goederen niet kan worden ingevoerd ?

STESSENS : Ik vind het niet onrechtvaardig dat iemand die veroordeeld wordt omdat hij onder meer profijt haalde uit strafbare feiten, dat vermogensvoordeel moet afstaan. In burgerlijke zaken wordt iemand die schulden maakte, toch ook veroordeeld tot het aflossen ervan. De rechter kan altijd rekening houden met bepaalde sociale noden.

Omdat witwassen als een voortdurend misdrijf beschouwd wordt, is het niet ondenkbaar dat iemand desnoods twintig jaar na de feiten vervolgd en gestraft wordt. Wat doet u met de redelijke termijn, zoals het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens die voorschrijft ?

STESSENS : Als u het extreem stelt, is zoiets inderdaad denkbaar. Al zie ik het niet meteen gebeuren. Dit is echter het gevolg van de politieke keuze bij het opmaken van de witwaswet. En van de keuzen die onderzoeksmagistraten bij de behandeling van hun dossiers maken.

Net als de regering in haar actieplan tegen de georganiseerde criminaliteit van juni 1996, stelt ook u voor dat veroordeelden zelf zouden moeten bewijzen dat zij hun vermogen op legale wijze hebben verworven. U wil echter de bewijslast niet alleen omkeren maar ook opdelen. Wat bedoelt u daarmee ?

STESSENS : Ik zou het proces verder volgens de klassieke regels van het strafrecht laten verlopen. Het blijft dus de taak van het openbaar ministerie om iemands schuld te bewijzen : actio incumbat probator. Indien het parket echter aannemelijk kan maken dat vermogensvoordelen van criminele oorsprong zijn, dan zou het niet meer moeten aantonen met welke misdrijven dat vermogen precies gelieerd is. Er is nu al Belgische rechtspraak in die richting. In Nederland, waar de opdeling van bewijslast al werd ingevoerd, heeft de Hoge Raad het equivalent van ons Hof van Cassatie trouwens besloten dat deze manier van doen niet strijdig is met het vermoeden van onschuld, waarop iedereen recht heeft. De Britse regelgeving daarentegen lijkt mij te verregaand. De betrokkene moet altijd de kans krijgen de mogelijke legale oorsprong van zijn vermogen aan te tonen. Ik vind ook dat dikwijls tijdrovende vermogensonderzoeken, zelfs na de veroordeling van de betrokkene(n) mogen verder lopen om zo achteraf nog inbeslagnames en verbeurdverklaringen mogelijk te maken.

Maar, in tegenstelling tot sommige speurders, wil u niet dat de betrokken politiediensten de verbeurd verklaarde buit voor zichzelf houden.

STESSENS :Asset sharing kan tot verkeerde impulsen leiden bij de opsporing en de vervolging. Bepaalde misdrijven zouden dan wel eens kunnen opgespoord worden omwille van de winst die er voor de betrokken politiediensten aan vast zit. Internationaal lijkt het mij daarentegen wel verantwoord de buit te verdelen onder de betrokken diensten. Anders krijg je vaak geen medewerking.

Dreigt een almaar strengere Belgische wetgeving niet alleen het fiscale maar ook het strafrechtelijk toerisme, zeg maar de ?treaty shopping? te bevorderen ?

STESSENS : Dit is onvermijdelijk, maar het is geen reden om niet strenger op te treden. Daarom pleit ik ook voor een betere internationale samenwerking in strafzaken. Denk onder andere aan het wetsontwerp over de internationale samenwerking inzake de tenuitvoerlegging van inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen van februari 1996, dat het parlement al meer dan een jaar in behandeling heeft. Dit betekent ook dat de Belgische wetgever op 17 juli 1990 wel een aantal wijzigingen in het Strafwetboek liet aanbrengen over heling en andere verrichtingen van dien aard, maar zeven jaar wacht om een en ander praktisch uit te werken. Al die tijd bleef het behelpen met een onaangepaste wetgeving. Ook tal van internationale rechtshulpverdragen werden nog altijd niet geratificeerd. Voorts kunnen, ondanks de beloftes in het regeerakkoord en in het actieplan tegen de georganiseerde misdaad, rechtspersonen strafrechtelijk nog altijd niet aangepakt worden. Zo blijven heel wat criminele vermogens buiten schot omdat zij strikt genomen in handen zijn van een rechtspersoon en niet van een fysieke persoon. Hoe wil je dan de witteboordencriminaliteit of het witwassen bestrijden ?

Frank De Moor

Bij witteboordencriminaliteit valt de buit vaak nog moeilijker op te sporen dan de dader.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content