Zijn ambacht heet humor. Of iets van die strekking. Hugo Matthysen over Friedrich Nietzsche, Clement Peerens, Salvador Dalí, Bosmans Jos en, geheel bij toeval: Vandenhaute Wouter.

Het was een vorm van massahysterie. Toch? Hugo Matthysen gaat akkoord: ‘Onze bewondering voor Woestijnvis kan wat dat betreft niet groot genoeg zijn. Echt waar. Die gasten zijn erin geslaagd om iedereen wijs te maken dat ze met het ultieme weekblad bezig waren. De verhalen die ik een jaar geleden allemaal hoorde! Dat ze concepten hadden, knowhow, geld… Dat de media nooit meer zouden zijn wat ze geweest waren. En iedereen geloofde het. Ikzelf incluis.’

Even voor de goede orde: dit gesprek vond plaats op maandag 13 augustus. Geïnterviewde en interviewers leefden, net als de rest van Vlaanderen, nog volop in het Bonanza-tijdperk. Welgeteld één dag later maakte Woestijnvis-baas Wouter Vandenhaute bekend dat zijn Nieuw Fijn Weekblad ophield te bestaan – een oorzakelijk verband moet echter worden uitgesloten.

Over die massahysterie, en de pijnlijke situatie die daaruit voortvloeide, straks meer. Want daarvoor waren we helemaal niet gekomen. Het zou gaan over humor en zo.

Dat is tenslotte uw vak.

Hugo Matthysen: Toch heb ik mij nooit bewust met humor beziggehouden. Ik heb nog nooit geprobeerd te scoren met grappen. Ik heb zelfs een haast fysieke afkeer van het fenomeen ‘moppen vertellen’. Ik ben van nature meer gefixeerd op het bizarre dan op de humor. Mensen die grappig willen zijn – dat is een verschrikking. Voor mij is humor meer een noodzakelijk bijproduct.

Hoe werkt dat dan?

Matthysen: Een voorbeeld: ik heb pas vijf stukjes geschreven over een kannibaal. Dat doe ik niet met het idee: welke grappen kun je verzinnen over kannibalen? Het is meer een intellectuele oefening. Men neme een kannibaal. Wat impliceert dat? Hoe functioneert die mens? Ik hoorde net op het nieuws nog iets over een ongeval met veertien slachtoffers, waarvan vijf ‘dodelijke’. Dan denk ik niet: ha, wat een grappige taalfout! Wat mij dan interesseert, is de tragiek van een hulpverlener die in zo’n taalfout terechtkomt. Welke tactieken moet die gebruiken om zelf in leven te blijven, om niet door zo’n dodelijk slachtoffer dodelijk getroffen te worden? Het heeft te maken met iets grammatica-achtigs. Met logica.

Iets doordenken tot de uiterste consequenties.

Matthysen: Ja. De paradox van absurde humor is dat die juist heel erg logisch moet zijn, anders werkt het niet. Je kunt een absurde premisse verzinnen, zoals het feit dat er dodelijke slachtoffers bestaan. Maar vanaf dan moet je natuurlijk met een ijzeren logica te werk gaan, anders kom je terecht in een wereld waarin alles mogelijk is. En dan krijg je slecht surrealisme.

Waar komt uw fascinatie voor het bizarre vandaan?

Matthysen: Ik ben grootgebracht met de boeken van Daan Zonderland. In mijn familie werd je niet voor vol aangezien als je daaruit geen stukken letterlijk kon citeren. Zijn werk gaat een stap verder dan het doorsnee sprookje. Het heeft iets wreeds, iets anarchistisch. Iets bizars ook. Een schildpad die dichter wil worden en voortdurend doceert over ‘dichterlijke vrijheid’ – wat voor een kind van zeven toch redelijk moeilijk te bevatten is. Maar het wérkt wel. Toen ik die verhalen begon voor te lezen aan mijn kinderen, ontdekte ik tot mijn schande dat er in Kulderzipken stukken zitten die verdacht dicht in de buurt komen van passages uit het werk van Zonderland.

Hoe houdt u die onbevangen fascinatie in stand?

Matthysen: Het heeft niet zozeer met onbevangenheid te maken. Meer met een concentratie die je probeert te ontwikkelen. Ik heb mij vroeger wel eens afgevraagd of er geen moment zou komen dat de bron zou opdrogen, maar nu heb ik dat niet meer. Ik begin en het komt, al formulerend. Het zit ook in de formulering, heb ik het gevoel. Want echte grappen zijn er maar een stuk of tien: de overdrijving, het understatement, het contrast… En: het tegen de muur lopen.

De derde reeks van ‘Het Peulengaleis’ is bijna ingeblikt. Zijn er ingrijpende dingen veranderd?

Matthysen: Als Bart Peeters en ik samen iets doen, blijkt meestal alras dat het toch weer hetzelfde is. Dat gold voor Het Leugenpaleis op Studio Brussel, en dat geldt voor Het Peulengaleis op Canvas. Al denk ik in alle onbescheidenheid dat het steeds beter wordt, misschien wat meer to the point en bij momenten iets heftiger. Bij De Jos Bosmans Show komt nog meer volk tegelijk opdraven. Er zitten een paar nieuwe dingen in, dat wel. En Els Dottermans doet deze keer ook mee. In januari start Canvas met de uitzendingen.

De Bazen waren tevreden over de eerste twee reeksen.

Matthysen: Ik heb geleerd dat ze zeer tevreden waren over het soort mensen dat ernaar keek. Te weten, alweer in alle onbescheidenheid: hoger opgeleiden tussen de 25 en 45. Dat men bij Canvas woest rond de tafel danste onder het uitstoten van hoera-geroep, had ermee te maken dat de gemiddelde kijker iets ouder is dan ons publiek. En dat ze daar dus een licht probleem hebben. Dat er sprake was van enige verjonging, vormde naar verluidt een grote bron van vreugde.

Zou u doelgroep-gewijs voor TV1 kunnen werken?

Matthysen: Een comedy voor TV1 zou ik wel willen maken. Mochten ze mij zeggen: hier is veel geld, schrijf eens drie afleveringen om te zien wat het geeft – dan zou ik dat misschien wel doen. Iets maken dat moet scoren in primetime op VTM, daar zou ik dan weer voor bedanken. Ik weet hoe ik in mekaar zit en waar het op uitdraait als ik ergens aan begin.

Men moet bij de bakker geen biefstuk bestellen.

Matthysen: Voilà. Dat is het eigenlijk.

Bedrijft u ‘Vlaamse’ humor?

Matthysen: Totaal niet! Wat is dat trouwens, Vlaamse humor? Gaston en Leo? Jommeke? Suske en Wiske? Als er al sprake kan zijn van soorten humor, is dat veeleer een sociologisch gegeven: humor voor hoger opgeleiden en humor voor mensen die niet tot tien kunnen tellen.

Kunt u lachen om Gaston Berghmans?

Matthysen: Nee. Het overkomt mij zelden dat ik hardop zit te lachen. Met Guggenheimer wast witter van Herman Brusselmans had ik dat wel. Als het de opzet was om de lezer te entertainen en heel hard te doen lachen (duim omhoog): goed gedaan, Brusselmans, doe zo verder!

Hebt u het gevoel dat u tot een generatie behoort? Brusselmans, Lanoye, Matthysen…

Matthysen: Het enige wat ons bindt, vermoed ik, is dat wij alledrie zijn afgestudeerd eind de jaren zeventig, toen je de keuze had: hard knokken of het absolute niets. Ik had althans dat gevoel toen ik uiteindelijk mijn studies en burgerdienst achter de rug had: shit, wat nu? Mij hadden ze nog wijsgemaakt dat er altijd wel werk zou zijn voor mensen met een diploma in de filosofie. Alleen, toen ik dat diploma eenmaal had, was het fijn economische crisis en qua werk nougabollen. Mocht ik vijf jaar eerder zijn afgestudeerd, was ik nu wellicht ergens leraar maatschappelijke vorming geweest, zo iemand die na zijn uren verstilde, hermetische poëzie schrijft. Ik had het geluk dat ik met Bart een paar dingen voor tv kon doen. En voor Omroep Antwerpen elke week een paar stukjes kon schrijven, omdat ik producer Edwin Brys had leren kennen. Ik werd dan maar zelfstandige en zo ben ik erin gerold.

Die studie in de filosofie, hoe ernstig nam u dat?

Matthysen: De eerste twee jaar was ik daar serieus mee bezig, daarna wilde ik het gewoon maar afmaken. Al moet ik zeggen: na het gezweef van die post-mei 68’ers in de middelbare school, was het een hele verademing. Het had wel iets om een semester lang Thomas van Aquino te bestuderen, terwijl ondertussen de punk hoogtij vierde. In het eerste jaar waren we met zestig man begonnen en na een maand bleven er nog twaalf over. Die 48 anderen, dat waren vegetariërs, macrobiotiekers – sympathieke ellendelingen, kortom. Filosofie heeft niets te maken met hoe je de Dingen of de Natuur aanvoelt, nee, het gaat erover: wat heeft die mens gezegd en hoe moeten we dat zo correct mogelijk interpreteren? De enige goede reden om filosofie te studeren, is dat je getraind wordt om te lezen wat er staat. Wat er ook geweldig aan is: je krijgt als student de meest waanzinnige theorieën voorgeschoteld. Als je bereid bent om daarin te stappen, kan dat geweldig interessant zijn. Maar dan moet je aannemen dat je bijvoorbeeld de ‘naturerende natuur’ én de ‘naturende natuur’ hebt. Als je dat doet, ben je vertrokken.

Waarover ging uw thesis?

Matthysen: Friedrich Nietzsche. Hij is toch meer een literaire filosoof, en dus minder ingewikkeld dan pakweg Heidegger. Het interessante aan Nietzsche is ook dat hij niet eenduidig is. Hij heeft vijf verschillende dingen gezegd die mekaar wel eens tegenspreken. En er is ook die sterke band tussen de persoon en de opvattingen.

Maar lachen is er zelden bij.

Matthysen: Wel, er zit toch een licht Monty Python-aspect aan Nietzsche. De man die zat te roepen over het Blonde Beest en Sklavenmoral en Herrenmoral, was tegelijk een ziek mannetje dat na één alinea al barstende hoofdpijn kreeg en met gekleurde lenzen naar het hooggebergte trok om zich fysiek iets beter te voelen. In dat contrast voel ik enige verwantschap met Monty Python.

Zoals Jos Bosmans uit ‘Het Peulengaleis’ verwant is met pakweg Groucho Marx.

Matthysen: Zéker. Maar niet bewust, hoor. Ik heb deze zomer in Figueras het Dalí-museum bezocht. En daar had ik ook het gevoel: dit is familie van De Jos Bosmans Show! Wellicht omdat er vooral derderangswerk hangt, zodat je de entertainer, de volksverlakker erdoor voelt. Dat show-aspect heeft iets aandoenlijks. Ik kan me trouwens voorstellen dat er ook een geheime verbondenheid bestaat tussen dat museum en Het Witte Paard in Blankenberge – al ben ik daar nog nooit geweest. Maar het is allebei slecht theater, zoiets.

Velen vinden ‘De Jos Bosmans Show’ uw beste werk.

Matthysen: Daar valt iets voor te zeggen. Het is natuurlijk een zegen om met geweldige acteurs, en met een regisseur als Stijn Coninx te kunnen werken. Maar ook wat Bart daarin doet, vind ik briljant. Punt, gedaan. Die scenario’s staan trouwens niet op papier. Een paar steekwoorden en krachtlijnen, meer niet.

Waar komen de ideeën vandaan?

Matthysen: Het is een soort tv die nooit heeft bestaan en tegelijk een soort samenvatting van wat tv is, namelijk ( imiteert Jos Bosmans): ‘En dan nu, dames en heren, de man die zijn eigen moeder heeft verkracht en ook nog op zijn vingers kan fluiten! Laat eens horen manneke! Dankuwel, applaus!’ Zo werkt het toch. Iemand wordt opgevoerd in een talkshow – kom er even bij zitten! – en dan zo gauw mogelijk weer afgevoerd. Met een filmpje ertussendoor. Je ziet ook hoe langer hoe meer waanzinnige dingen op tv. Zoals Bruno Wyndaele, toch een verstandige en bovendien onnoemelijk sympathieke mens, die de Plop-dans danst of het IQ van Sam Gooris wil meten. Ik heb het al eens gezegd: De Jos Bosmans Show en De Laatste Show, in wezen is daar amper een verschil tussen. Alleen is het ene in zwart/wit en het andere in kleur.

Er zit dus een Diepere Bedoeling achter wat Bosmans doet.

Matthysen: Euh, niet echt, nee. Het is gewoon een bijzonder telegeniek gegeven.

Wat voor een man is Clement Peerens, uw alter ego in de hardrock?

Matthysen: Er zijn er drie. De Peerens die op het podium staat, dat vind ik gewoon geweldig om te doen. Qua dionysisch levensgevoel geeft het een enorme kick om met z’n drieën een hoop zeer goed gestructureerd lawaai te maken. Rock-‘n-roll is fantastisch om te doen, maar ook een beetje dom. Daarom dacht ik altijd: goddank sta ik hier niet in eigen naam. Maar! Opkomen, de massa begint te juichen, de versterker loeihard, mijn gitaar pakken en dan het eerste akkoord aanslaan – ‘Keng!’ – dat is redelijk fijn. Het is trouwens een gegeven in de rock-‘n-roll: hoe minder volk in de groep, hoe agressiever het geluid. Daarom speelde Jimi Hendrix zonder big band.

Is dat niet beangstigend, zo’n massa die bij de eerste ‘Keng!’ al begint te juichen?

Matthysen: Nee, want wij brachten in feite een soort volkstheater. Het publiek speelde een rol en voelde dat aan. Wij deden ook acts, zoals het oproepen van de geest van Kurt Cobain door middel van voodoo met een snoer van gedroogde missionariskloten. Maar de Peerens van het podium is dus in wezen een idioot, zoals alle popsterren. Die van Het Leugenpaleis is de enige min of meer uitstaanbare van de drie. Die heeft iets lyrisch, kan op een bijna Elsschotiaanse manier uitweiden over hoe hij bijvoorbeeld met Dave Stewart frieten is gaan eten. De Peerens van Het Peulengaleis heeft dat niet – dat is ook meer een idioot, een betweter, een machtswellusteling.

Even terug naar dat generatiegevoel: voelt u de hete adem van uw opvolgers al in de nek?

Matthysen: Ik voel niets, ik zie ze ook niet. Van Lanoye heeft men lang gedacht dat hij succes had door dat rare kapsel en die grote bek. Dat zal wel geholpen hebben. Maar hij heeft ook boeken geschreven die ertoe doen. Daarna zijn er schreeuwlelijkerds gekomen die dat van die grote bek wel snapten, maar spijtig genoeg niets te vertellen hadden. Of niet konden schrijven.

De dingen die u maakt, doen die ertoe?

Matthysen: Met ‘ertoe doen’ bedoel ik dat Lanoye boeken schrijft die je met recht en reden boeken kunt noemen. In de ambachtelijke zin des woords – er iets van bakken.

Maar gaat uw werk ergens over?

Matthysen: Ik neem aan van niet, maar dat hoeft ook niet. Als het al érgens over gaat, dan misschien over een soort mentale klik die je wel eens kunt krijgen.

Uw humor is mild, nooit schokkend.

Matthysen: Schokkend zijn is een truc. Ik heb ook geen zin om de moralist uit te hangen.

Kwaadheid is niet de drijfveer, anders dan bij Koot & Bie destijds.

Matthysen: Die deden aan satire, iets waar Bart en ik ons oneindig ver van proberen te houden. Het is ons niet gegeven. Boosheid moet oprecht zijn. Als het gespeeld is, voel je dat meteen.

Eén keer bent u wel kwaad geworden: toen Rick Tubbax in het pre-Bonanza-tijdperk overstapte naar Woestijnvis, schreef u een tamelijk venijnige column. Met Tubbax als de geldwolf die, zelfs létterlijk, door de knieën ging voor Wouter Vandenhaute.

Matthysen: Ik had Tubbax al vaker opgevoerd als gangster, dus dat stuk kwam niet uit de lucht gevallen. Het was misschien een fractie heftiger. En geen kwaad woord over Tubbax, want wij hebben tien jaar lang voortreffelijk samengewerkt. Volgens mij is hij er, net als zovele anderen, gewoon ingetuind. Iedereen ging er in die dagen namelijk vanuit dat Humo totaal weggeconcurreerd zou worden. Het choqueerde mij wel dat de man wiens functie het altijd was geweest om Bart en mij als manager te beschermen tegen de boze buitenwereld, door in onze plaats de kleine lettertjes te lezen, ineens tegen ons zei: ‘Jamaar, dan hadden jullie de kleine lettertjes maar moeten lezen, de wereld is nu eenmaal geen gezellige plek om te toeven.’

Zijn plan was dat Peeters & Matthysen zouden meegaan naar Woestijnvis.

Matthysen: Die indruk heb ik wel eens gehad. Hij had ongetwijfeld het beste met ons voor. Hij had alleen vergeten te vragen wat wij ervan vonden. Toen bleek dat wij zijn plan niet zo fijn vonden, viel het in duigen.

Er was iets gebroken.

Matthysen: Het was pijnlijk. Bovendien heb ik een bijzonder grote waardering voor Guy Mortier, en wat ze met hem hebben gedaan, was ook tamelijk onbeleefd. De Woestijnvis-top die tegen hem zei: ‘Ofwel kopen we u, ofwel kopen we uw redactie, ofwel gaan we u terroriseren. En als dat niet lukt, kopen we de titel van uw blad. En als dát niet lukt, gaan we overal roepen dat er geheimzinnige complotten zijn, dat iedereen tegen ons is, dat het een samenzwering is van de joden en de bolsjevieken. En wie weigert Bonanza te lezen, slepen we in Straatsburg voor de rechter!’ Kortom, het ging er niet zo fijnzinnig aan toe. Maar ja, ondertussen zijn we al een paar hoofdstukken verder.

Maar toen ging u nog liever samen met ‘Humo’ tenonder dan iets tegen uw zin te doen.

Matthysen: Ik dacht, desnoods solliciteer ik bij Knack.

Wat staat er nog op uw agenda, qua grootse plannen?

Matthysen: Ik zou graag ooit een deftig filmscenario schrijven. Twee jaar geleden ben ik samen met Stijn Coninx aan iets begonnen, maar die werken heb ik moeten stilleggen omdat er andere dingen op het programma stonden.

Iets anders: u lacht graag met poëzie.

Matthysen: Ja. Maar hardrock ridiculiseer ik ook, en ik hou van hardrock. AC/DC is een van de beste dingen die de mensheid ooit zijn overkomen, bij wijze van spreken. En Clement Peerens is daar toch een persiflage op. Je moet er dicht genoeg bij staan om ermee te kunnen lachen.

Maar u bent geen poëzieliefhebber.

Matthysen: Nee. Ik ben van de strekking: als het niet rijmt, is het geen poëzie.

Geen enkele dichter die u ontroert?

Matthysen: Nee.

Wat ontroert u dan wel, behalve de glimlach van een kind?

Matthysen: Een goeie formulering. De juiste noot op de juiste plaats.

Daar gaat het toch om in poëzie?

Matthysen: Mja… Ik kan daar weinig meer op zeggen. Blijkbaar is dat de aard van het beest.

Maar wat is erop tegen dat de dichter zijn ziel blootlegt?

Matthysen: Niks.

Alleen zult u het zelf nooit doen. U treedt erg ‘beheerst’ naar buiten.

Matthysen: Wel, het zal u wellicht buitengewoon verbazen, maar ik zeg niet graag domme dingen. En ik ben er ook niet tegen dat andere mensen dingen zeggen die niet al te dom zijn. Ik heb ooit wel eens in een interview gezegd: mijn ding, dat zijn ‘stemmingen’ – Grote Gevoelens zijn in wezen oninteressant.

U laat zich niet graag kennen.

Matthysen: Het hangt ervan af wat u daarmee bedoelt: ‘zich niet graag laten kennen’. En bovendien: hoeft dat dan? Tegenwoordig wordt er in de media geweldig gegrossierd in zielenroerselen. Maar de zielenroerselen van – noem maar iemand – interesseren mij au fond niet. Wel waar die persoon voor staat, waarom hij de dingen doet die hij doet. Laten we zeggen dat ik denk dat de meeste mensen qua zielenroerselen niet meer van mekaar verschillen dan qua spijsvertering.

Joël De Ceulaer Piet Piryns

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content