Een oogje in het zeil houden, actief ingrijpen of gewoon niets doen? Ouders hebben soms geen idee hoe ze het internetgedrag van hun kroost het best begeleiden. Een grootschalig Europees onderzoek wil papa’s en mama’s uit 25 landen van elkaars aanpak laten leren. ‘David Cameron verkleint met zijn pornofilter ook de kans voor jongeren om hun online weerbaarheid te trainen.’

Het EU Kids On-line Network is een multinationaal netwerk van onderzoekers, met hoofdzetel in de London School of Economics. Sinds 2006 werkt het aan een Europees onderzoek over kinderen en internet. In 2010 vond de belangrijkste fase van de survey plaats: 25.000 kinderen tussen negen en zestien jaar, uit 25 Europese landen, werden thuis ondervraagd, samen met een van hun ouders, over hun internetgebruik en online ervaringen.

In 2014 moet het hele onderzoek afgerond zijn, maar onlangs verscheen al een tussentijds rapport. Daaruit blijkt dat ouders in Europa hun kinderen op verschillende manieren online begeleiden of opvoeden, en dat heeft gevolgen voor de online veiligheid en talenten van de jeugd. Noorse kinderen lopen op internet bijvoorbeeld meer seksuele risico’s dan Duitse kinderen, omdat hun online gedrag avontuurlijker is. Maar Noorse ouders begeleiden hun kinderen dan weer intensiever dan Duitse ouders, waardoor de Noorse kinderen online beter gewapend zijn.

De onderzoekers wisten de 25 deelnemende Europese landen in vier clusters onder te verdelen volgens de meest voorkomende internetactiviteiten van de kinderen, hun risicoprofiel en het soort ouderlijke begeleiding: ‘begeleide avontuurlijke surfers’, ‘gedeeltelijk begeleide avontuurlijke gamers’, ‘beschermde gebruikers’ en ‘onbeschermde netwerkers’.

Het onderzoeksteam is het meest bezorgd om die laatste twee categorieën. ‘Zowel kinderen die overbeschermd worden, als kinderen die veel internetvrijheid krijgen maar geen ouderlijke begeleiding, kunnen de meeste schade oplopen wanneer ze verrast worden door bijvoorbeeld sexting, online pestgedrag, gewelddadige beelden of pornowebsites’, aldus het rapport. Voor elke cluster landen formuleren de onderzoekers aanbevelingen voor ouders, leerkrachten en politici.

België behoort tot de landen met beschermde gebruikers. ‘Onze jongeren gebruiken internet voor diverse activiteiten, maar Belgische ouders zijn vrij bezorgd en hebben de neiging het internetgebruik van hun kinderen te beperken’, zegt Leen d’Haenens (KU Leuven) die het Belgische luik van het onderzoek leidt. ‘Daardoor ontnemen ze kinderen ook de kans om hun digitale skills te trainen.’

Maar niet elke Belgische ouder is overbezorgd. Evenmin zitten Belgische kinderen alleen op het internet om braaf hun spreekbeurt voor te bereiden. ‘Het onderzoek is op verschillende manieren leesbaar’, zegt d’Haenens. ‘De landen hebben een label gekregen op basis van hun antwoord op drie hoofdvragen: welke activiteiten ondernemen kinderen het meest online (gamen, chatten, nieuws bekijken)? Welke risico’s lopen ze daarbij vooral (seksuele beelden, pestgedrag, vreemden ontmoeten)? En hoe gaan ouders daarmee om (actief, passief of restrictief)? Op basis van de antwoorden die het meest voorkwamen, of bovengemiddeld, werden landen onder een bepaald label gebracht. Dat betekent dat er binnen elk land uiteraard nog verschillen zijn tussen kinderen en ouders.’

Belgische kinderen vormen een divers clubje op internet, zonder uitschieters. We hebben geen grote groep gamers, zoals Bulgarije, en geen meerderheid sociaalnetwerkers, zoals Noorwegen.

Leen d’Haenens: Klopt, we hebben geen uitgesproken groepen (zie illustratie). We hebben een laag aantal gamers in vergelijking met andere landen. Onze kinderen zijn vooral matige (25 procent) en beperkte gebruikers (19 procent). Dat betekent dat ze niet uitgesproken lang online zitten en hun activiteiten weinig variëren. Die profielen verwijzen vooral naar de jongste kinderen die het internet voornamelijk voor huiswerk gebruiken.

In Engeland werkt premier Cameron aan een pornofilter om jongeren af te schermen tegen seksuele beelden. Is dat de beste manier om internetrisico’s aan te pakken?

d’Haenens: Zijn initiatief is goedbedoeld, maar ik vrees dat het veel onschuldig materiaal mee onder de mat schuift. Het is goed dat ouders leren dat zulke filters bestaan. Want daar is nog werk aan de winkel. Uit onderzoek blijkt dat de meeste Vlaamse gezinnen zelfs niet weten hoe ze de inhoud van hun digitale tv kunnen versleutelen. Maar ouders moeten ook beseffen dat ze door overbescherming kinderen de kans ontnemen om berekende risico’s te nemen en daarvan te leren. Tenzij een kind een duidelijk probleem heeft, is een filter niet altijd de meest leerrijke oplossing.

Het valt op hoe groot de verschillen met Nederland zijn.

d’Haenens: Nederlandse ouders maken zich minder zorgen over de gevaren van internet. Het hoort erbij, oordelen ze, en in een veilige omgeving leert een kind niet hoe het bijvoorbeeld met erge nieuwsbeelden of pestgedrag om moet gaan. Je wordt niet weerbaar door alleen maar positieve ervaringen. Om die risico’s te leren plaatsen, zijn Nederlandse ouders wel intensiever met de internetbegeleiding van hun kinderen bezig: 45 procent van de ouders medieert actief, tegenover 26 procent bij ons. Nederland hoort daarom bij de ‘begeleide avontuurlijke surfers’-landen. Ook belangrijk: hoger opgeleide ouders zijn actiever bezig met hun kinderen op internet, soms omdat ze meer technisch onderlegd zijn. In verder onderzoek willen we daarom ook de rol van andere zorgdragers, zoals leerkrachten en vrienden, benadrukken.

Het onderzoek zit in zijn laatste fase, met de analyse van de diepte-interviews met kinderen over wat hen stoort op het internet en hoe ze daarmee omgaan. Zijn er al resultaten?

d’Haenens: Waar we nu al over beschikken is een rapport met de titel ‘In their own words’ (zie kader), opgesteld op basis van enkele open vragen uit het onderzoek. Wat daarin opvalt, is dat kinderen het meest moeite hebben met porno en wrede of bloederige beelden. Ook YouTube-filmpjes van het tv-nieuws maken veel indruk op kinderen, terwijl YouTube vaak net een bron van plezier is. De volgende stap is om die informatie om te zetten in adviezen en tips voor ouders en leerkrachten, en kinderen leren hoe ze met die negatieve gevoelens kunnen omgaan. Daar werkt elk landenteam afzonderlijk aan.

Welke tips hebt u voor kinderen die online iets gezien of gedaan hebben waar ze mee zitten?

d’Haenens: Grofweg zijn er drie soorten strategieën. Een kind kan passief reageren, door het internet te mijden of door te hopen dat het probleem vanzelf weggaat. Maar het is beter om met iemand te praten, zoals een ouder, of door actief het probleem aan te pakken, bijvoorbeeld door een boodschap te deleten of iemand te blokkeren. Alles hangt natuurlijk af van wat het kind gezien of meegemaakt heeft en hoe erg het daarmee zit – online en offline kwetsbaarheid gaan daarin samen. Maar hoe meer ouders het internet zelf voor allerlei doelen gebruiken, hoe beter ze het medium kennen en hoe doelgerichter ze kinderen kunnen helpen.

DOOR ELKE LAHOUSSE – ILLUSTRATIES SARAH VANBELLE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content