Koen Meulenaere
Koen Meulenaere Van 1991 tot 2012 de satiricus van Knack

Wat voorafging. De redactie in Brussel had Jef Lambrecht, in de presidentiële suite van het Hilton in Koeweit City, uit zijn bed gebeld. Rudi Vranckx was voor de televisie namelijk doorgedrongen tot in de gore achterwijken van Bagdad, teneinde de polsslag van het gewone Iraakse volk te voe…

Jef, die al bij het inchecken in het Hilton een kwartier gewone-Irakees-in-de-straat-interviews had opgenomen bij het hotelpersoneel, zag een mooie vakantietrip aan de Golf eens te meer door zijn neus geboord. En alweer door de schuld van die streber van teevee. ‘Schiet hem tussen zijn ogen, daar is plaats genoeg’, had hij tijdens de vorige oorlog nog een paar soennitische rebellen op het hart gedrukt. Maar Vranckx heeft ofwel een goede engelbewaarder, ofwel doet hij zich op het scherm wat heldhaftiger voor dan hij in werkelijkheid is. Jef is overtuigd van het tweede.

Grote nieuwsstations als CNN hebben in vijandige oorlogsgebieden permanent een twintigtal autochtonen in dienst, die moeten zorgen voor een bedreigende couleur locale in de rug van de patjepeeër die met zijn stand-up het thuisfront probeert te imponeren. Wie het beleefd vraagt, mag die ‘plaatselijke bevolking’ wel een minuutje lenen voor zijn eigen verslag.

Dat zelfs beroepsmensen als zijn radiocollega’s die trucjes niet doorhadden, had Jef verbaasd. Waarna hij had besloten om dan maar hetzelfde te doen. Niet alleen had hij bij zijn aankomst alle straatinterviews met boze Irakezen al opgenomen, maar bovendien had hij vanuit Brussel een paar bandjes met ‘special effects’ meegenomen. Zo kon hij naar believen de kogels om de oren van de luisteraars laten fluiten, en had hij een ruime keuze uit gehuil van kinderen, gierende autobanden, gillende sirenes, gejank uit een moskee, ontploffingen links en rechts, en overscherende vliegtuigen. De stukjes over de verrassende uitslag van de verkiezingen stonden ook al op voorhand op papier.

En toen kwam het dodelijke bevel uit Brussel om Koeweit te verlaten, en naar Bagdad te reizen. Toen Jef in het holst van de nacht met zijn taxi aan de grens arriveerde, bleek zijn visum niet geldig. Lambrecht, die het voor die dag wel gehad had, begon zich kwaad te maken. ‘Sinds wanneer hebt ge een visum nodig om in Irak binnen te mogen? Om buiten te mogen, ja. Maar welke zot behalve Rudi Vranckx wil dit smerige land in?’

Dat was niet naar de zin van de Iraakse grenswachters, die hun geweer ontgrendelden en Jef duidelijk maakten dat hij er zonder papieren niet in kwam. Terug naar Koeweit City dan maar, al was dat sneller gezegd dan gedaan. De taxichauffeur eiste zijn geld, en meldde dat hij geen benzine meer had. ‘Geen benzine?’ bulderde Jef. ‘Steek uw arm in de grond, het zit hier vol olie.’

Maar tieren of niet, het was pas de volgende middag dat hij met een gammele lijnbus weer in Koeweit City arriveerde. Waar hij vaststelde dat ze zijn suite in het Hilton aan een ander hadden verhuurd, en dat de overheidsdiensten in de namiddag gesloten waren.

Eén dag en veel gevloek later had Jef eindelijk zijn documenten, en reed hij met een kamelenmarchand opnieuw naar de grens. Daar had de Iraakse douane het licht voor die dag net uitgedraaid, zodat hij gedwongen was om de nacht onder de blote hemel door te brengen. Samen met een wenend oud moedertje.

Het was een door en door verkleumde Jef, die de volgende morgen eindelijk de grens overstak, geconfronteerd met een nieuw probleem: ‘Hoe geraak ik in Bagdad?’ Na enig financieel overleg bleek een dikke agent bereid hem een lift naar Basra te geven.

Twee minuten later zat Jef in wat men met goede wil ‘het wrak van een bestelwagen’ kon noemen. Geprangd tussen zeven tot de tanden gewapende kerels, met wie het best was geen praatje aan te knopen. De eerste patrouille die het bizarre gezelschap wenste te controleren, werd met kogels doorzeefd. De tweede werd gewoon omvergereden bij gebrek aan remolie. En een derde bleef aan de grond genageld, toen Jef uit het raampje ging hangen en schreeuwde dat hij een persoonlijke vriend was van grootayatollah Ali al-Sistani.

Dat was een ingeving van het moment, en het was een gouden ingeving. In het busje werd Jef nu met grote egards behandeld. Hij kreeg meer plaats om te zitten, en bij elke volgende controlepost vielen de Iraakse gendarmes op hun knieën. Jef verloor er bijna zijn voorzichtigheid door. ‘Ik ken ook kardinaal Danneels en Rik Torfs’, beet hij een verbouwereerde Iraakse militair toe, maar daar overspeelde hij bijna zijn hand.

De dikke agent was nu bereid zijn voorname gast tot in de hel te rijden, en dat was precies de eindbestemming die Jef in gedachten had. Het bordje ‘Bagdad 500 kilometer’ vervulde hem plots met minder vrees dan had gemoeten. ‘Waarom wilt gij eigenlijk naar Bagdad?’ vroeg de agent benieuwd. ‘Toch niet voor de verkiezingen mag ik hopen. Als ik u was, ik nam een kamer in een chique hotel in Koeweit, en ik keek naar Al-Jazeera.’

Jef mompelde iets onverstaanbaars over een geheime afspraak met zijn vriend al-Sistani, en kreeg toen alweer een lumineus idee. ‘Ik zoek nog een paar stevige mannen om een Amerikaanse spion uit de weg te ruimen’, sloot hij de deal van de hoop. ‘Kent ge Ernie uit Sesamstraat? Wel, als ge die vindt en hij heeft een microfoon vast met de letters VRT erop, geen vragen stellen, schieten. Duizend dollar voor u. En twee gratis kaarten voor het Klara-festival.’

Zoiets hoef je een Iraakse agent geen twee keer te zeggen. Jef werd netjes in het centrum van Bagdad afgezet, en in het busje werden de wapens geladen: ‘Waar staat ‘m?’

Koen Meulenaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content