Wilfried Beirnaert, onderhandelaar van het Verbond van Belgische Ondernemingen, verlaat het sociaal overleg. Hoe gezond laat hij dat achter? Een gesprek met de afscheidnemende directeur-generaal.

Wilfried Beirnaert zit dertig jaar in het sociaal overleg, al van in de tijd toen het Verbond van de Belgische Nijverheid en het Verbond van Belgische Niet-Industriële Ondernemingen nog niet tot Verbond van Belgische Ondernemingen gefusioneerd waren. De werkgevers stuurden hem al die tijd als hun toponderhandelaar naar het syndicale front, waar hij even beminnelijk als krachtig het ondernemingsbelang verdedigde, maar wel met een onwankelbaar geloof in het sociaal overleg. Met de langste staat van dienst is Beirnaert de primus inter paris onder de sociale partners.

Op voordracht van de regering benoemde de Europese ministerraad Beirnaert (62) tot lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité, een raadgevende assemblee van sociale partners en belangengroepen. De directeur-generaal verlaat dus het VBO en wil het in de Europese regionen rustiger aan doen. Maar de moeilijke overlegronde na de zomervakantie is een klus die hij nog wil klaren; zijn opvolger, Pieter Timmermans, zal deze onderhandelingen slechts vanuit de coulissen meemaken. Deze 34-jarige handelsingenieur, ontslagnemend financieambtenaar en kabinetsmedewerker van vice-premier en minister van Begroting Herman Van Rompuy (CVP), lijkt uit het onbekende te verschijnen. Niet zo voor de inner circle, want de man rijdt voor zijn minister de sociale dossiers, maakt deel uit van interkabinettenwerkgroepen en zetelt in de raad van bestuur van de sociale zekerheid. Met Timmermans kan het sociaal overleg op het VBO een nieuwe smaak krijgen: de werkgevers gingen net buitenhuis rekruteren om iemand klaar te hebben voor het overleg van de volgende eeuw.

De overgang naar Europa komt op een spannend moment. Het gaat slecht met de Europese sociale dialoog.

WILFRIED BEIRNAERT: Het Europees overleg draait inderdaad vierkant. Het zoekt een nieuw evenwicht. Het lijkt paradoxaal, maar net nu dwingt de Europese Unie de lidstaten tot meer sociaal overleg in verband met de jaarlijkse richtsnoeren voor werkgelegenheid. Dat zal leiden tot een betere koppeling tussen het nationaal en het regionaal overleg, want Europa legt de nadruk op vorming en opleiding van de werknemers en de werklozen, wat ook thema’s zijn in het regionale overleg. Europa herschudt duidelijk de kaarten.

Tegelijkertijd beperkt de nieuwe muntunie (EMU) de ruimte voor sociaal beleid in de lidstaten.

BEIRNAERT: Door de normen van Maastricht en het stabiliteitspact beschikken wij niet meer vrij over onze loonkostenevolutie. De muntunie heeft alleszins grote gevolgen voor het sociaal Europa. Het is ondenkbaar een monetaire zone te hebben waarin de lidstaten hun concurrentiekracht versterken via sociale dumping. Er is een sociale basisbescherming nodig, anders is de muntunie niet geloofwaardig.

Europa heeft nochtans geen bijster sociale reputatie. Zij laat dat soort dingen liever aan de lidstaten over.

BEIRNAERT: Bekijk de politieke kaart van Europa. Er is een duidelijke politieke meerderheid voor een sociaal Europa. De Duitse bondskanselier Helmut Kohl kon nog net de regeling voor de consultatie en raadpleging van de werknemers afremmen, maar als straks de sociaal-democraat Gerhard Schröder de verkiezingen wint, zal de druk voor een Europese sociale basisbescherming toenemen. Engeland onderschrijft nu ook het sociaal protocol, zodat de remmende invloed van Londen wegvalt. Europa gaat de sociale wetgeving van zijn lidstaten niet voorschrijven, maar wel vloeren leggen.

De Europese werkgeversvereniging Unice voelt weinig voor een sociaal Europa. Ze opteert kennelijk voor afremmen.

BEIRNAERT: Unice is een mantelorganisatie. Er ligt een hele wereld tussen de werkgevers in Engeland of Griekenland en die in pakweg Denemarken of België. De vereniging staat voor de keuze. Wordt het sociaal Europa uitgebouwd met richtlijnen of – de Belgische keuze – via sociale akkoorden om geen overheidsverplichtingen over de kop te krijgen?

Unice weigerde met het Europees Vakverbond te onderhandelen over een akkoord over de consultatie en de raadpleging van de werknemers. Maar de bedilzuchtige richtlijn, die EU-commissaris Padraig Flynn nu zelf brouwt, bezorgt de werkgevers koude rillingen.

Unice staat op een keerpunt. De vereniging werkt aan een manifest over de sociale politiek en verkoos Georges Jacobs, de topman van UCB die zijn reputatie maakte in het Belgisch sociaal overleg, tot haar nieuwe voorzitter. Dat kan geen toeval zijn.

Groeit er zo weer een toekomst voor Europese sociale akkoorden?

BEIRNAERT: Er zijn al akkoorden over het ouderschapsverlof en over deeltijdarbeid, en er lopen onderhandelingen over de contracten voor bepaalde duur. Dat zijn technisch-juridische akkoorden. Meer fundamentele thema’s als de Europese ondernemingsraad en de informatie en consultatie mislukten. De kernvraag is dus: zijn de Europese sociale partners in staat meer fundamentele sociale dossiers, die te maken hebben met machtsverhoudingen en structuren, aan te pakken?

Het is merkwaardig. U bent het elfde lid van de fameuze Groep van Tien, die de pen vasthoudt voor het schrijven van de akkoorden.

BEIRNAERT: Onder een van de vele regeringen van Wilfried Martens (CVP) werd beslist om met een beperkte groep van sociale partners te praten. Dat waren de tien topleiders van de vakbonden en de werkgeversverenigingen, meteen dus de Groep van Tien genoemd. De vorige gedelegeerd bestuurder van het VBO, Raymond Pulinckx, heeft mij daar binnengesmokkeld, met het argument dat onze voorzitter geen voltijds sociale partner is – hij is steeds bedrijfsleider – en dat hij zich als voorzitter van de groep van de sociale partners min of meer aseksueel moet gedragen. Eigenlijk is de VBO-voorzitter het elfde lid van de Tien.

Na dat zovele vergaderen moet dat wel een vriendenclubje geworden zijn.

BEIRNAERT: Wij kennen mekaar goed, maar er zijn geen vriendschapsrelaties. Daarvoor zijn de contacten te functioneel. Natuurlijk spreken wij mekaar met de voornaam aan. De vroegere ABVV-leider Georges Debunne deed dat niet. Tegenspelers sprak hij met meneer aan. Zoals hij ook de term ‘sociale partners’ wijzigde in ‘sociale gesprekspartners’. Nu is partners weer courant, de vakbonden hebben daar geen allergie meer voor. Dat de vertegenwoordigers van de vakbonden en de werkgevers mekaar tutoyeren en soms een wederzijdse sympathie koesteren, verslapt geenszins de waakzaamheid in het overleg. Ik drink wel eens een pint met ACV-voorzitter Willy Peirens en heb een goed contact met algemeen secretaris Mia De Vits van het ABVV, maar niettemin geniet ik de reputatie in de onderhandelingen een harde te zijn.

Waar is dat lange onderhandelen goed voor? Mensen die zoveel overleggen, hebben toch maar een half woord nodig om iets duidelijk te maken.

BEIRNAERT: De ene is al spraakzamer dan de ander. Willy Peirens heeft minder woorden nodig dan zijn ABVV-collega Michel Nollet om hetzelfde te zeggen. Toch zijn onze vergaderingen kort, ze duren slechts een paar uur. Het zijn de lange nachten bij de premier die de legende maken. Maar dan is dat echt om de resterende knelpunten door te hakken.

De Groep van Tien houdt van enige geheimzinnigheid. Er zijn nooit perscommuniqués na afloop van de zittingen.

BEIRNAERT: De pers afschudden is niet gemakkelijk. Bij de onderhandelingen in 1996 haalde Willy Peirens ons naar het Vanden Stock-stadion in Anderlecht, waar ons wel niemand zou vinden. Toen wij van het VBO wegreden, volgde een VTM-wagen ons, zelfs door het rode licht. Om hem kwijt te spelen, namen wij de metro. Tevergeefs, de VTM’ers zagen in de buurt Peirens voorbijrijden en hadden hem maar te volgen.

VLD-voorzitter Guy Verhofstadt leverde indertijd in zijn Burgermanifesten felle kritiek op het middenveld van de sociale partners. De pressiegroepen moesten wijken voor de politiek, betoogde hij.

BEIRNAERT: Een pressiegroep is een element van democratische besluitvorming, zolang ze geen verdrukkingsgroep wordt. Het kan niet, zoals tijdens de eerste Martens-regeringen, dat ministers naar Georges Debunne bellen om te vragen of hij met een voorgenomen regeringsbeslissing akkoord kan gaan. Nu kom ik ministers tegen die een maatregel willen nemen omdat zij toevallig met een ondernemer spraken in de loge van Anderlecht of op een van de nocturnes in het Paleis voor Schone Kunsten. Sorry, dat telt niet. Waar de regering rekening mee moet houden, is met het gemandateerde standpunt van het georganiseerde bedrijfsleven.

Als sociale partner verdedigt u niet alleen meningen, u sluit ook akkoorden die voor het hele bedrijfsleven gelden.

BEIRNAERT: Ja, maar alleen op ons terrein, de arbeids- en loonvoorwaarden op het niveau van de bedrijfssectoren. De sociale partners zijn niet langer een alternatieve wetgever, zoals in de jaren zestig en zeventig, toen de Nationale Arbeidsraad als het ware concurreerde met het parlement. Dat is een afgesloten fase. Nu is er een meer normale taakverdeling.

De VLD van Verhofstadt keert trouwens terug naar het middenveld. Kamerlid Rik Daems komt mij daarover praten. Er zijn blijkbaar een aantal evidenties die incontournable zijn. Zoals ook die erkenning van de bedrijfssectoren door het Vlaams Economisch Verbond.

Heeft het VEV daarmee een principiële bocht genomen?

BEIRNAERT: Wij zijn tevreden dat VEV-voorzitter Karel Vinck ( Union Minière) erkent dat de metaal, de bouw, de textiel en de andere bedrijfstakken het natuurlijke niveau zijn voor het sociaal overleg. Ze moeten dat nog in hun structuur waarmaken, en er de vertegenwoordigers van de branches een plaats geven.

Voelde u zich gekwetst toen Karel Vinck het falen van het federaal sociaal overleg in de verf zette?

BEIRNAERT: Dat heeft mij gestoord. Hij is te groot om het federaal sociaal overleg te bagatelliseren. Zijn analyse is trouwens fout en hij weet dat. In april hadden wij op federaal vlak onder de sociale partners een akkoord over permanente vorming en risicogroepen op de arbeidsmarkt en de regering heeft dat grotendeels overgenomen. Het beeld van de mislukking doordat wij de werktijdverkorting niet aanvaardden – trouwens, in samenspraak met het Vlaams Economisch Verbond. Vinck keek in zijn kritiek op het federaal overleg naar de vakbonden, maar hij durfde ze niet alleen in het schietkraam plaatsen.

Federale en regionale werkgeversverenigingen zweren nu bij het sectorieel sociaal overleg. Betekent dit het einde van het ondernemingsoverleg?

BEIRNAERT: Onder onze goed 30.000 leden zijn er 25.000 kleine en middelgrote ondernemingen. Die hebben in hun ondernemingen geen enkele behoefte om met de bonden te onderhandelen. Het sociaal overleg in de sectoren is voor de ondernemingen nog altijd het belangrijkste argument om lid te zijn van de werkgeversverenigingen. Grote ondernemingen wensen geen shop steward-syndicalisme. Sectorieel overleg biedt een veel grotere waarborg voor sociale vrede. Wat het VEV vroeger verdedigde en het Verbond van Christelijke Werkgevers nu nog – dat de onderneming het natuurlijke onderhandelingsniveau is – blijkt niet uit de feiten.

Wanneer is de traditie van het Belgisch centraal overleg ontstaan?

BEIRNAERT: Na de staking tegen de eenheidswet in 1960/1961 vonden de werkgevers dat het zo niet langer kon. Er moest een forum voor overleg komen. De legendarische Léon Bekaert heeft dat samen met de vakbondsleiders August Cool en Louis Major opgezet. Die drie liggen aan de basis van het huidig sociaal overleg.

De peetvader van het sociaal overleg in het VBO, Albert Verschueren, koesterde het diplomatische, welwillend sociaal overleg. Is dat voltooid verleden tijd?

BEIRNAERT: Het VBO heeft altijd onderhandelde oplossingen verkozen boven de confrontatie. Maar centrale akkoorden zijn een middel en geen doel, wat ze bij de vakbonden wel lijken te zijn. Zo hebben de werkgevers in 1975 de traditie van het centraal overleg stopgezet. De akkoorden van de jaren zestig en zeventig waren uit hun kostuum gegroeid. Ze hadden met bijkomende vakantie, gewaarborgd minimumloon en zo, een te dure inhoud en de vakbonden in de bedrijfstakken hielden daar in hun loononderhandelingen geen rekening mee. Bij het toeklappen van de economische groei moest dat centrale overleg wel springen.

Voormalig VBO-voorzitter André Leysen wou in 1986 per se de traditie van de centrale akkoorden herstellen.

BEIRNAERT: Na de devaluatie van de frank beschikte de regering over volmachten voor de herstelwetten en dat blokkeerde het sociaal overleg volledig. Leysen ging ervan uit dat de regering niet de inhoud van het sociaal overleg kon voorschrijven, en dat loon- en arbeidsvoorwaarden thema’s zijn voor sectorieel overleg. Hij koesterde een nogal Duitse visie op de autonomie van het sociaal overleg, die wil dat de sociale partners hun eigen boontjes weken. De akkoorden vanaf 1986 waren de losprijs voor het herstel van de autonomie van de sociale partners. Maar ze waren helemaal anders dan vroeger: flankerende akkoorden die de bedrijfssectoren doelstellingen geven, met een quasi nulkost. Dingen als 0,10 procent voor risicogroepen en 0,05 procent voor kinderkribben.

In 1994 liep het weer vast. De regering tilde zwaar aan de factuur die zij van de sociale partners kreeg doorgeschoven.

BEIRNAERT: De akkoorden zelf kostten weinig, maar bepaalde maatregelen hadden wel een budgettaire kost voor de overheid. Bij dat laatste centrale akkoord van 1994 struikelde de regering erover dat de sociale partners tewerkstellingspremies op kosten van de sociale zekerheid wilden toekennen aan werkgevers die netto bijkomend aanwerven. De regering was niet bij de onderhandelingen betrokken en kon de kost niet berekenen. Na twaalf uur onderhandelen ging ze toch door de knieën. Ik heb die nacht goed aangevoeld dat dit het laatste akkoord was van dit soort. De volgende akkoorden konden alleen driepartijenakkoorden zijn, waarbij de regering mee aan de onderhandelingstafel zit omdat zij betaalt.

Waarom staan deze onderhandelingen, van 28 tot 29 november, bekend als de “nacht van de pizza’s”?

BEIRNAERT: VBO-voorzitter Georges Jacobs vloog, als was hij de syndicale delegee van de Groep van Tien, tegen eerste minister Jean-Luc Dehaene uit: ‘Zo kunt ge de ministers behandelen, maar niet de sociale partners. Wij willen voort onderhandelen, maar niet uitgehongerd worden.’ De premier liet pizza’s aanrukken. De aanwezige ministers fluisterden dat zij zoiets nooit met de premier zouden wagen.

Jean-Luc Dehaene blijkt het sociaal overleg wel te animeren.

BEIRNAERT: Dehaene domineert het overleg, heel anders dan zijn voorganger Martens. Zijn dossierkennis is enorm. Hij luistert en zoekt de elementen voor een consensus. Maar speel geen zwak argument uit, want hij legt u plat. Hij zet de ministers nog rapper op hun plaats dan de sociale partners.

De verhouding tussen de sociale partners en de ministers van Tewerkstelling en Arbeid ziet er altijd pijnlijk uit.

BEIRNAERT: Dat kan niet anders. De cohabitatie is niet gemakkelijk, wij grazen op dezelfde wei. De sociale partners verkiezen een aantal dingen onder mekaar in overleg te regelen, de minister wil politiek scoren. Guy Spitaels (PS) was een eigenzinnige minister van Tewerkstelling en Arbeid, Michel Hansenne (PSC) was een groot minister die dankzij de volmachten de sociale partners veel kon doen slikken. Luc Van den Brande (CVP) had een meer dan gemiddelde behoefte om in beeld te komen en met Miet Smet (CVP) is het nu de stijl van “ik heb gescoord, ik scoor en ik zal scoren”.

Robert De Wulf van het metaalbedrijf LVD bekent wakker te liggen van de gulle sociale akkoorden die hij in het verleden heeft gesloten. Slaapt u ook slecht?

BEIRNAERT: Van de akkoorden na 1986 lig ik niet wakker. Elk akkoord is afhankelijk van de mentaliteit van het ogenblik. In de jaren zestig bestond inderdaad het geloof dat de bomen tot de hemel groeiden. De akkoorden bevatten toen substantiële voordelen, de inflatie klom snel en onder druk van de krappe arbeidsmarkt kenden de sectoren nog loonsverhogingen toe. Nadien hebben wij de rekening betaald, dat is duidelijk.

Sedert de jaren tachtig zijn de werkgevers minder toeschietelijk in het overleg. Is de basis van het VBO nu lastiger?

BEIRNAERT: De werkgevers hebben het ook veel moeilijker dan vroeger. De concurrentie is scherper. De marge van de bedrijfsleider is veel beperkter dan vroeger en dat vertaalt zich ook in onze beperkte onderhandelingsmarges. Wij houden er constant rekening mee dat onze leden de akkoorden die wij sluiten, niet alleen moeten kunnen verdedigen in hun raden van bestuur, maar ook op de hoofdkwartieren van de multinationals. De mandaatvorming, via onze raad van bestuur, sociale commissie en werkgroepen, is essentieel. Wij gaan nooit ongedekt naar een onderhandeling.

Toch zijn de onderhandelaars geen werkgevers, maar functionarissen.

BEIRNAERT: Ja, maar uiteindelijk komt het mandaat van de werkgevers. Wij keuren nooit een akkoord goed zonder een gekwalificeerde meerderheid van industriële en dienstensectoren, van grote ondernemingen en kmo’s. Ik heb mijn lessen getrokken uit het fameuze Hertoginnedalakkoord van 1981, dat de herstelwet moest opzij schuiven. Een moeilijke raad van bestuur stemde uiteindelijk zoiets als 60 voor en 40 tegen. Wij hebben daar nog lang littekens aan overgehouden. Een organisatie als het VBO kan natuurlijk niet bij unanimiteit beslissen. Dat zou betekenen dat elk lid een vetorecht heeft. Maar wij kunnen ook niet functioneren met een te kleine meerderheid.

Worden de onderhandelaars nooit door de raad van bestuur teruggefloten?

BEIRNAERT: Neen. Ons is nooit overkomen wat de ABVV-leiding in 1996 met het Toekomstcontract voor de Werkgelegenheid moest ervaren. Michel Nollet en Mia De Vits keurden het akkoord goed, maar mochten het van hun basis niet ondertekenen. Dat weegt nog altijd op het sociaal overleg. Het ABVV kan zich dat geen tweede keer permitteren. Het was voor mij een grote ontgoocheling, want de dingen die wij nu doen, zijn nog altijd de uitvoering met vertraging van dat Toekomstcontract.

Waren de vakbondsleiders vroeger sterker?

BEIRNAERT: Sedert het vertrek van centralist Georges Debunne hebben de sectoriële vakcentrales in het ABVV hun autonomie heroverd. Zij betwisten de nationale leiding onderhandelingsmarge ten voordele van hun sectoriële akkoorden. De macht van Willy Peirens in het ACV lijkt mij groter. Wat waarschijnlijk niet alleen met traditie te maken heeft maar ook met financieringsmechanismen. Het nationale ACV verdeelt de lidgelden over de centrales, bij het ABVV staan de centrales een stuk van hun inkomsten af aan het nationale niveau.

Intussen zijn de bonden in het defensief gedrongen.

BEIRNAERT: Dat is overal zo in Europa. De concurrentie, Europa en de monetaire unie, verengen de onderhandelingsruimte. In België is de loonevolutie vastgeklonken aan de wettelijke loonnorm en moeten akkoorden er rekening mee houden dat de sociale werkgeverslasten moeten dalen tot het niveau van de drie buurlanden.

Is er desertie in de werkgeversrangen?

BEIRNAERT: Neen, integendeel. Als een enkele keer een sector zoals de houtnijverheid spectaculair onze rangen verlaat, komt hij later zachtjes weer binnen. Wij hebben meer en meer toetredende leden, in de nieuwe dienstensectoren zoals software en marketing. Ook de sectoriële werkgeversverenigingen kennen geen ledenverlies. Het VBO overkoepelt 33.000 ondernemingen met samen 1,1 miljoen werknemers op de 1,7 miljoen van de commerciële privé-sector. Naar omzet en naar export gemeten, is de representativiteit nog veel groter. Slechts vijfduizend ondernemingen tellen meer dan vijftig werknemers, er zijn er gewoon niet meer in het land. De vele duizenden anderen zijn kmo’s en in takken als bouw, grafische industrie of distributie zelfs heel kleintjes.

Het NCMV, de organisatie van zelfstandige ondernemers, komt met VBO in concurrentie. Het eist de vertegenwoordiging van de kmo’s op.

BEIRNAERT: Het NCMV kan niet ontkennen dat het gros van zijn leden kleine dienstenondernemingen zijn en vooral zelfstandigen en zelfstandigen met helpers. De superettehouder in Dworp met drie meisjes in dienst voelt zich geen ondernemer. Het ligt er allemaal nogal dicht bij de klassieke middenstand. Hun en ons ledenbestand zijn heel verschillend. De relaties verbeteren, het is evident dat mekaars vliegen afvangen het patronaal front niet versterkt. Secretaris-generaal Kris Peeters probeert daar bovenuit te komen en beklemtoont minder dan zijn voorganger Petrus Thys het middenstandsdenken. Dat is noodzakelijk, om zijn organisatie een volwaardige plaats te geven in het sociaal overleg. Neen, een fusie tussen VBO en NCMV is niet denkbaar. Wij dekken verschillende segmenten van het bedrijfsleven, de mentaliteit van de leden is verschillend. Bovendien kan het neutrale VBO niet samengaan met een NCMV dat een sterke binding heeft met de katholieke zuil.

Meer en meer betreden grote advocatenkantoren stijl De Band, Van Hecke, Lagae het sociale terrein. Is dat hinderlijk?

BEIRNAERT: In volmachtperiodes werken die advocatenkantoren nogal voor de ministeriële kabinetten, in normale parlementaire tijden doen zij slechts aan toilettage. Ondernemingen, die hun juridische diensten beperkt houden, lopen bij problemen naar dergelijke kantoren. Het is evident dat in geval van een staking, advocaten veel sneller dan werkgeversvertegenwoordigers, die eerst alle onderhandelingsmogelijkheden pogen uit te putten, voor een kortgeding naar de burgerlijke rechtbank trekken. Ze lobbyen ook op de ministeriële kabinetten. In het sociale zijn er steeds meer en meer indviduele dossiers. Voor de invoering van een brugpensioenregeling zal een werkgever al wel eens een advocaat onder de arm nemen. Terwijl de goedkope werkgeversvertegenwoordigers in de adviescommissie brugpensioen het schone weer mee uitmaken.

Na de vakantie herbegint het sociaal overleg. Bent u optimistisch?

BEIRNAERT: Realistisch. Het overleg kan slagen als regering en sociale partners een duidelijke rolverdeling afspreken. Het overleg van 1996 is mislukt omdat de regering de sociale partners eerst liet ronddraven en slechts met een bemiddelingsvoorstel kwam als de kaarten verbrand waren.

Maar de loonmatiging met de loonnorm voor 1999-2000 kan toch niet anders dan een heel moeilijk karwei worden.

BEIRNAERT: Het is moeilijk daarover met de vakbonden een akkoord te sluiten. In 1996 is alles daarop gesneuveld. Dat de sociale partners het in andere landen wel kunnen, klopt niet. In de driepartijenakkoorden in Ierland en Portugal bepaalt de regering wat het land zich kan permitteren. In Nederland zijn werkgevers en vakbonden gematigd, maar alleen nadat het Centraal Planbureau de koers van de NV Nederland heeft uitgezet. In België missen wij een instantie die het debat kan objectiveren, wat het overleg tussen de sociale partners zou vergemakkelijken. De Hoge Raad Werkgelegenheid zegt bepaalde dingen, de Hoge Raad Financiën andere, het Planbureau maakt voorspellingen en uiteraard zit de Nationale Bank in het debat. Maar er bestaat geen onafhankelijk geaccrediteerd orgaan, zoals het Centraal Planbureau in Nederland of de Duitse onderzoeksinstituten.

Na dertig jaar moet u het wel weten: wat is goed onderhandelen?

BEIRNAERT: Ik ben fel beïnvloed door Albert Verschueren, die drie principes hanteerde die veel belangrijker zijn dan alle mogelijke onderhandelingstechnieken. Ten eerste moet een dossier volledig zijn. Je moet ook de tegenargumenten van de tegenstanders kennen om ze te kunnen beantwoorden, want onderhandelen is niet gelijk hebben, maar gelijk halen. Ten tweede is de verpakking de helft van het resultaat. De manier waarop iets wordt geformuleerd, kan bepalend zijn voor de mogelijkheid van consensus. En ten derde: licht nooit een tegenspeler op. Dat lukt maar één keer.

Guido Despiegelaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content