Angela Krauß schrijft een proza dat sterk op haar gedichten lijkt terwijl Katja Lange-Müller een scherpere, meer ironische stijl hanteert. Maar beiden zijn ze in de DDR geaard. Een gesprek.

ANGELA Krauß (1950) en Katja Lange-Müller (1951) zijn generatiegenoten uit de ex-DDR en studeerden beiden aan het Instituut für Literatur Johannes R. Becher in Leipzig. In 1986 kreeg Lange-Müller de prestigieuze Ingeborg-Bachmannprijs, in 1988 werd die aan Krauß toegekend. Dit jaar werden beiden bedacht met de Berliner Literatur-prijs. Zoveel gemeenschappelijks, en toch verschilt hun werk grondig.

Het proza van Angela Krauß lijkt soms sterk op haar gedichten : rijk aan beelden met veel oog voor details. Het beschrijft veeleer wat zich in de hoofden van de mensen afspeelt dan wat er in de buitenwereld omgaat.

Was dat om in DDR-tijden geen uitspraken te moeten doen over die buitenwereld ?

ANGELA KRAUß : Dat heeft er niets mee te maken. Ik kan na de Wende niet anders schrijven dan voorheen. Voor een geoefende lezer geeft de auteur zich helemaal. Dat is juist het specifieke aan schrijven. Voor mij speelt de wereld zich af in onszelf. Er bestaat geen andere wereld dan diegene die wij zien, horen, ruiken, proeven. Wij moesten vroeger in de socialistische school veel omgaan met de begrippen ?objectief? en ?subjectief?. Als ik zulke termen hoor, vraag ik me af : wat is dat de objectieve wereld ? Die is voor niemand toegankelijk. Elke kunstenaar bekijkt de wereld door zijn lens.?

Katja Lange-Müllers stijl is veel scherper, de ironie gaat vaak over in sarcasme. Ze hanteert de taal als een middel om de wereld te ontleden. Voor haar is de grens tussen binnen- en buitenwereld niet duidelijk afgebakend.

KATJA LANGE-MÜLLER : Het innerlijke gaat over in het uiterlijke en omgekeerd. Toch is er tussen beide een transparante laag, een soort omhulsel, waardoor de mens een weerstand of, als je wil, een tegenstelling bespeurt. Om het met Hegel te zeggen : het wezen van de dingen vervaagt naarmate het zichtbaarder wordt. De taal is een ambivalent fenomeen waarmee je zowel de innerlijke als de uiterlijke realiteit alleen dialectisch kan benaderen. Ze is geen toevluchtsoord dat bescherming en geborgenheid biedt. Die omgang met de taal heeft zeker met mijn eigen identiteit te maken. Ik ben provocerender, ?boosaardiger?, misschien ook politieker dan Angela en ik heb in tegenstelling tot haar de DDR verlaten.

Was dat een bewuste keuze ?

LANGE-MÜLLER : Och, ik ben nooit bepaald een modelburger geweest. Maar na mijn studies werd ik naar Mongolië gestuurd om daar een jaar de nieuwe Mongoolse literatuur te bestuderen. Toen ik door geldgebrek mijn opdracht niet kon vervullen, moest ik in een tapijtfabriek in Ulan Bator gaan werken. Zo’n ervaring is in geen enkel literair werk te beschrijven. Ik heb er een ?steppenletsel? aan overgehouden. Toen ik in 1984 met het paspoort van een Poolse wetenschapster Peking wou bezoeken ik was toch in de buurt , werd ik aan de grens gearresteerd en naar de DDR teruggestuurd. Daar kreeg ik de keuze : een strafproces of het land verlaten. Ik koos voor het laatste, want ik was de beperkingen toch al kotsbeu. De appel was helemaal opgegeten. Ik kende het traject Berlijn-Praag onderhand.

De held, of veeleer anti-held van uw vorige roman, Kasper Mauser (een verwijzing naar Caspar Hauser), wordt beschreven als ?de aangenomen zoon van een mulattin en een mesties, een leperd met spleetogen, stom, zwart, homo, linkshandig en uit het Oosten…, kortom, die met de beste kaarten.? Een verliezer dus ?

LANGE-MÜLLER : Ik wou door middel van scherts en taalcapriolen het mechanisme doorgronden van het minderwaardigheidssyndroom van DDR-bannelingen in het Westen, waardoor ze vaak op een klagerige manier falen. Mijn personages zijn oerbeelden van een mislukt bestaan, maar hun mislukking vloeit voort uit een samenspel van slachtoffer- en daderrollen. Ze zijn zelf verantwoordelijk voor hun onvermogen om hun leven zin te geven. Tegelijk wou ik ook de sociale grenzen van de eigen verantwoordelijkheid voor het handelen aantonen.

In verschillende verhalen uit de bundel ?Kleine Landschaft? en in uw jongste roman ?Die Überfliegerin? lijkt het alsof de personages aan de realiteit willen ontsnappen. U ook ?

KRAUß : Nee. Ik heb het gevoel dat het hele leven één grote poging is om zich te bevrijden. Ik bedoel niet de vrijheid die je al dan niet van de staat krijgt, maar over de geestelijke vrijheid. Die kan je net zo goed in de gevangenis hebben. Of je kan ze ook niet hebben als je met veel geld op zak naar de luchthaven rijdt en daar op het bord met de vluchtaankondigingen uitkiest waar je die middag naartoe wilt vliegen.

Ondanks dat streven naar vrijheid, is er één dwang in uw leven : het schrijven, hard werken.

KRAUß : Vooral aan mijn proza moet ik hard zwoegen. Ik ben waarschijnlijk van nature een schrijfster van gedichten. Wat me zo kwelt als in het proza, is het dwingende van die vorm : je moet alles paraat hebben, de structuur, maar vooral ook de muziek en het ritme ervan. Ik heb geen epische methode, omdat dat niet in mijn aard ligt. Toen ik op school de Engelse en Amerikaanse short stories ontdekte, wist ik meteen : dat is mijn temperament. Met een roman van Dostojewski heb ik nooit iets kunnen aanvangen. Een echt verhaal lijkt trouwens sterk op een gedicht, zowel in het opbouwen van een sfeer als in de relatieve armoede van de handeling.

Worden uw thema’s bepaald door wat u waarneemt in de buitenwereld of door gebeurtenissen in uw persoonlijk leven ?

KRAUß : Dat kan je niet van elkaar scheiden. Als feiten en waarnemingen en herinneringen zich zo hebben opeengestapeld, zo ?verdicht? zijn dat plots één enkel detail zich opdringt om literair gestalte te krijgen, dan loopt het vat over. Dan ontstaat een patroon en herken ik het verhaal of het gedicht waar ik onbewust naartoe heb gewerkt. Elke belevenis vraagt om een eigen literaire vorm.

LANGE-MÜLLER : Ja, dat klopt. Terwijl ik in ?Kasper Mauser? vooral met de taal wou spelen, wilde ik in mijn laatste roman, ?Verfrühte Tierliebe?, hoofdzakelijk vertellen. En het vertellen is aan bepaalde wetten onderworpen. Je hebt een instrumentarium, je moet je op de melodie concentreren. Je moet het lied zichtbaar houden en je kan je geen capriolen veroorloven. Anders verliest de lezer het ritme en de concentratie voor de zuigkracht van de tekst.

Dat critici uit de mildere toon van mijn jongste boek allerlei wilde politieke speculaties willen afleiden, doet me hartelijk lachen. Het is geen verhaal over de DDR, maar over de vrouwelijke puberteit. Het speelt zich weliswaar af in een land dat niet meer bestaat, maar Berlijn of de DDR duiken nergens op. Natuurlijk komen er bepaalde liederen en voorwerpen in voor die duidelijk naar tijd, plaats en ruimte verwijzen, maar je moet een tekst nu eenmaal aarden.

In het titelverhaal van ?Kleine Landschaft? bekijkt de vertelster het landschap vanuit het venster van een rijdende trein. ?Een koolzaadveld trekt door het venstervierkant…? Is dat de dichteres in u die de normale waarneming omkeert ?

KRAUß : Wat is een ?normale? waarneming ? Alleszins de saaiste, de minst levendige, de waarneming waarmee we ons hebben afgeschermd van teveel opwinding. Ik ben spontaan geneigd de dingen van een andere kant te bekijken. Als je hier in Brussel in de Belliardstraat loopt, dan moet je natuurlijk wel alle klapramen in je dicht doen om het überhaupt honderd meter vol te houden. Maar als je omgeving je toelaat alles weer open te gooien, durft je lichaam andere manieren van waarneming aan.

In ?Die Überfliegerin? is de sleutelzin : ?Vijf jaar geleden viel ik uiteen in mijn afzonderlijke delen. Het ging zo langzaam dat ik het niet merkte. Twee jaren duurde het eer ik me realiseerde dat de afzonderlijke delen niet meer tot een daad gebracht konden worden die van mij stamde.? Is dat gevoel van verlamming de oorzaak waarom u tussen 1990 en 1995 niets meer publiceerde ?

KRAUß : Ik vind het niet vanzelfsprekend dat een auteur elke twee jaar als een goed geoliede machine een boek schrijft, want het leven heeft ook geen regelmatig ritme. Ik heb in die tijd onder andere aan een film gewerkt. Na 1990 nam ook bij ons het openbare spreken en schrijven, het gezwets, zo toe dat ik geen zin meer had om een pen ter hand te nemen met mijn stille stijl kon ik niet op tegen het lawaai.

Ik dacht eerst dat het zo alleen verging met mensen die met het woord te maken hadden. Maar schilders hadden net hetzelfde probleem, omdat de affiches en foto’s in het openbare leven opeens zo toenamen dat ze een nieuwe manier moesten vinden om zich daartegen af te zetten. Of de musici : in elke dokterspraktijk, elk warenhuis, elke lift hoor je nu muziek. Voorheen hoorde je slechts de vloerplanken kraken. Een vriend muzikant die mij in de jaren tachtig in Leipzig bezocht, zei me eens : ?Het zijn heel andere geluiden hier, als je een café binnengaat, hoor je de normale geluiden die mensen maken.? Ik begreep dat toen niet goed. Nu weet ik dat je ofwel een agressief karakter moet hebben om tegen die opdringerige wereld op te kunnen ofwel je moet afschermen.

Ons waarnemingsmechanisme functioneerde heel anders. Als jullie door de stad lopen, hebben jullie daar vermoedelijk geen enkel probleem mee. Na mijn eerste stadswandelingen in het Westen was ik totaal uitgeput omdat ik op elke domme vraag op een affiche een antwoord gaf. Je beseft eerst niet dat je zo kapot bent omdat je in gesprek wil treden met al wat op je weg komt. Mijn instinctief antwoord op die overdonderende hoeveelheid informatie was dus zwijgen.

Is uit de gemeenschappelijke ervaring van auteurs uit de ex-DDR een ?post-DDR-generatie? ontstaan ?

LANGE-MÜLLER : Ik denk het wel. Het ?dichtklappen? van het systeem heeft bij bijna elke Duitse auteur iets veroorzaakt dat in zijn of haar literair werk binnensijpelt. Maar je moet niet overal gemeenschappelijke kenmerken willen ontdekken. Literatuurwetenschappers zullen die vraag vermoedelijk beter kunnen beantwoorden. Maar voor mij zijn er alleszins meer verschillen dan gelijkenissen.

KRAUß : Ik heb er mijn buik van vol dat schrijvers altijd naar hun mening over de Wende wordt gevraagd en dat hun antwoorden nadien worden getoetst aan hun literair werk. De Duitse literatuurkritiek kan zich maar moeilijk losmaken van het ?hoofdthema? : al zes jaar staart ze op de Duitse hereniging en de verschillen in de geesten. In feite wordt de hele literatuur op dat inhoudelijke aspect beoordeeld, niet op het artistieke gehalte. Het gaat in de literatuur, net zo min als in het leven, om het veralgemenende, het spectaculaire. Wat ons en ons wereldbeeld bepaalt, zijn de banaalste dingen van elke dag, individuele, zinnelijk concrete details. Die hoogst intieme, vaak triviale zaken moeten in de lezer een echo vinden.

Bestaat er verwantschap tussen u beiden ?

KRAUß : Ik zie een zekere verwantschap tussen de ik-figuren van ?Verfrühte Tierliebe? en van mijn jongste boek. Sinds mijn vorige roman, ?Der Dienst?, over de zelfmoord van mijn vader, een legerofficier, schrijf ik in de ik-vorm. Ik had twintig jaar en enkele omwegen via verhalen met een mannelijke ik-persoon nodig om dat boek te schrijven. Toen ik in ?Der Dienst? ?ik? schreef, las men dat als : ik, vrouw. Maar ik bedoelde : ik, mens. Wanneer ik als vrouw in de ik, mens-vorm schrijf, moet ik daarvoor een geweldige poëtische kracht ontwikkelen. Diezelfde kracht bespeur ik in Katja’s verhaal.

Het meisje in ?Verfrühte Tierliebe? is alles tegelijk : meisje en vrouw, maar ook man. Pas als al die elementen in een personage bijeenkomen, is het personage geslaagd. Dat is ook in de werkelijkheid zo : je kan een vrouwelijke of mannelijke dominantie hebben, maar je draagt alles in je, ook het kind dat je was, de mens die je op dat ogenblik bent én misschien al de mens die je ooit wordt. Zo’n ik-figuur heb ik bij Katja herkend.

LANGE-MÜLLER : Waarschijnlijk is er inderdaad een verwantschap, maar toch eerder vaag. Mijn ik vertelt een verhaal, haar verhaal, dat ook dat van andere vrouwen had kunnen zijn. Zeker in de gemeenschappelijke ervaring van iets wat iedereen heeft beleefd, de ?toestand? puberteit. Dat is een moeilijke fase in ieders leven, zowel bij mannen als vrouwen. Er wordt heel veel van je verwacht en het instrumentarium waarover je beschikt, is niet erg groot. Bovendien laten ze je eigenlijk niet meespelen, je gaat voortdurend op je gezicht, je maakt fouten die noodlottig kunnen zijn voor de rest van je leven. Mijn personage redt zich, ze houdt er geen blijvende schade aan over. Die puberteit heeft niets strikt individueels. Mensen lijken meer op elkaar dan ze willen toegeven. Daarom worden teksten door de lezer mee- of na-beleefd, daarom wordt iets wat je mee- of na-beleefd hebt, tekst. Je begrijpt elkaar vooral op grond van vergelijkingen, van gemeenschappelijkheden, ook als die van individu tot individu soms uiteenlopen.

Door wie voelt u zich literair beïnvloed ?

KRAUß : Ik noemde al de Amerikaanse en Engelse short-story-schrijvers. Vijftien jaar geleden voelde ik me erg aangetrokken tot Katherine Mansfield. Nu pas zie ik wat me zo in haar fascineerde : ze bouwt als geen ander een sfeer op, vertrekkend van de geringste aanleidingen. Ik hou ook erg van Italianen als Calvino en Vittorini. Alle auteurs die in de richting van de poëzie gaan. En de Russen natuurlijk, zoals Boenin. Omdat het Russisch sterk met onze kindertijd verbonden is, zullen wij natuurlijk altijd gevoeliger zijn voor die signalen, zoals mijn West-Duitse generatiegenoten voor de Amerikaanse literatuur. Dat heeft niets te maken met een voorbeeld dat men aan de Sovjet-Unie wil nemen, hoewel dat ons natuurlijk ook van staatswege is ingepompt. Maar er is ook wederzijdse beïnvloeding. Mansfield heeft bijvoorbeeld veel van Daniil Charms geleerd.

LANGE-MÜLLER : Ik ben ook meer beïnvloed door de buitenlandse dan door de Duitse literatuur. Bij Italo Svevo bevalt me zijn literaire toon, dat ?melancholerieke?, bij Robert Musil de precisie van de beelden, de bijna dramatisch wisselende vorm van personage tot personage.

En, onontkoombaar : schrijven vrouwen anders ?

LANGE-MÜLLER : Ik denk niet dat er ?vrouwelijke? literatuur bestaat, wel vrouwelijke stijlkenmerken. Mannen zijn ingenieurs van de menselijke ziel, zoals Lenin het eiste : zij maken eerst een grote tekening. Veel door mannen geschreven literatuur is geconstrueerd, architectonisch, technisch. Dat was trouwens een klassieke discipline. Ik ben niet tegen techniek, integendeel. Vrouwen schrijven waarschijnlijk vooral ?anders? omdat ze door hun conditionering en socialisatie andere ervaringen hebben. Ze hebben ook een ander lichaam waarmee ze een deel van die ervaringen opdoen, en schrijven is heel lichamelijk. Maar aan beide kanten zijn er ook heel wat uitzonderingen en daarvan zijn er steeds meer. Het ?geslachtsspecifieke? is, ondanks maatschappelijke, politieke en religieuze tegenstand, aan het verdwijnen. Of een man mijn boek (of een gelijkaardig) had kunnen schrijven, weet ik niet. Voor mij volstaat het dat ik het heb geschreven.

Hilde Keteleer

Katja Lange-Müller wordt uitgegeven door Kiepenheuer & Witsch, Angela Krauß door Suhrkamp.

Ex-DDR-auteurs : waar de literatuur eindigt, begint de politiek.

Angela Krauß : Het leven is één grote poging om zich te bevrijden.

Katja Lange-Müller : Och, ik ben nooit bepaald een modelburger geweest.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content