In ?De beroepsherinneraar en andere verhalen? probeert Anil Ramdas de grenzen van het essay te verkennen. Een gesprek.

ANIL RAMDAS (1958) is een van de meest spraakmakende Nederlandse intellectuelen. Als Hindoestaan opgegroeid in Suriname kwam hij na de middelbare school naar Nederland, studeerde sociale geografie en werd publicist en televisiemaker. Met scherpzinnige essays prikkelt hij voortdurend het denken. In de bundel ?De papegaai, de stier en de klimmende bougainvillea?, bijvoorbeeld, beschreef hij de migrant als de belichaming van de postmoderne mens.

ANIL RAMDAS : Dat was de tijdgeest. Maar het beeld paste, het viel me op dat de positie van de migrant leek op het beeld van de postmoderne mens die gedecentreerd was, maar een eenheid moest creëren met literaire middelen en vrije associaties. Maar eenmaal geponeerd, ben je ook uitgepraat. Je moet er niet mee koketteren. Maar er zijn nog altijd mensen die dat beweren, het is een beetje mode geworden.

In ?Sloebers en jongleurs? kijkt u terug en noemt u de migrant ?het meest begerenswaardige type van deze tijd? en ?de postmoderne nomade?.

RAMDAS : Dat is een poging om het te relativeren. We kunnen ons wel verkopen als postmodernistische subjecten, maar vergeet niet dat het bedacht is. Je moet niet geloven dat het werkelijk zo is, want dan word je een cliché. Veel mensen die ?De papegaai? gelezen hadden, waren het absoluut met me eens. Daarna werd er enorm veel over identiteit geschreven en gepraat. Je zag het in allerlei stukjes en gedichtenbundels terugkomen. Iedereen zat plots met zijn postmoderne identiteit : verdeeld en gespleten, nostalgie en heimwee, verscheurd tussen twee culturen en zo. Dat begon ik een beetje flauw te vinden.

Je moet de herinnering creatief aanwenden, niet zitten kniezen in je huiskamer : wat heb ik toch verdriet van mijn heimwee en nostalgie. Er zijn mensen die heimwee koesteren als een vak beschouwen, dichters die alleen maar daarover schrijven. Als ik het eenmaal gelezen heb, weet ik het wel. Natuurlijk zijn herinneringen belangrijk, maar je moet je niet aanstellen. Daarom eindigt ?De beroepsherinneraar? ook met reisverhalen. Ik heb onderzocht hoe ik in elkaar zit, ik heb mede-allochtonen en Nederlanders bekeken, gezien wat er allemaal speelt en nu wil ik met die kennis iets doen, kijken op welke manier ik me tot de wereld verhoudt.

De essays in ?De beroepsherinneraar? zijn meer literair dan die in ?De papegaai?.

RAMDAS : Wat ik wil bevechten is een eigen terrein voor mijn soort essayistiek. Ik verken de grenzen van het genre. Het kan heel wetenschappelijk zijn, maar ook heel literair. Ik wil iets tussenin : academische kennis vermengen met literaire en de methodes met elkaar verwarren. ?De papegaai? was pure essayistiek, bijna wetenschappelijk beredenerend, ?De beroepsherinneraar? leunt meer aan bij literatuur.

De romancier creëert, maakt, verzint, terwijl de essayist iets vindt en bewerkt. Dat is een essentieel verschil. In mijn verhalen is weinig verzonnen. Soms iets op het niveau van de volgorde of de gevoelswaarde van iets, maar de personages en situaties zijn echt. De details kloppen, de grote lijnen zijn soms gelogen. Iemand ging op een ander tijdstip naar China, maar wat hij er meemaakte is wel precies. Ik sjoemel met de grote gegevens, niet met de kleine. De details geven precies de herinneringswaarde aan, het maakt niets uit dat je de buitengrenzen een beetje anders inkleurt.

U publiceerde ook de novelle ?Het besluit van Mai?, overpeinzingen van een hindoestaanse moeder.

RAMDAS : Dat was een poging om te schrijven over een ongeletterd iemand. Daarom is het ook bijna kinderlijk toegankelijk, de taal is eenvoudig, basic, korte observaties. Het was een probeersel om na te gaan of je mensen die gedachteloos zijn, kan verbeelden. Was ik een filmer, dan had ik een film gemaakt. Een schrijver is altijd jaloers op een filmer. De schrijver kan gedachten neerzetten op papier, dat kan de filmer niet. Maar een filmer kan de handelingen laten zien, the body language. Je kan de lichaamsbewegingen wel beschrijven, maar het blijft altijd een slap aftreksel. Het probleem is ook dat het personage te peinzen moet hebben, dus kun je bijna nooit schrijven over mensen die weinig nadenken. De meeste interessante boeken gaan over mensen die geletterd of geschoold zijn, terwijl de film zich ook kan bezighouden met de schelmen, de schavuiten die alleen maar daden stellen.

Voor de westerling is dat een minder groot probleem, omdat hij geleerd heeft om te denken vanuit het woord, de gedachte. In den beginne was er het woord. Maar in de rest van de wereld is dat niet het geval, daar loopt de daad vooruit op de gedachten. In het westen leren we eerst na te denken, om dan te komen tot de daad. In veel culturen doe je het eerst en dan kijk je wat het resultaat is.

Zo bekeken bent u een echte westerling, terwijl u uit een cultuur komt waar de daad voor het woord komt.

RAMDAS : Ik werd opgevoed in het westers onderwijssysteem, ik heb leren denken in woorden en gedachten. Ik ging naar Nederlandstalige scholen en werd klaargestoomd voor de Nederlandse universiteit. Maar ik zag veel mensen bij wie het andersom was. Ik groeide op in een niet-westerse traditie, Indiaas, maar niet zuiver, want overgeplant naar Caribisch gebied en vermengd met andere vormen. Daar zag ik duidelijk dat de handelingen de woorden voorafgaan. Ik ken veel familieleden, kennissen of vrienden die iets wilden doen, zonder dat ze daarover nagedacht hadden. ze doen maar en dan zien ze wel, van daad tot daad.

Is dat bepaald door de cultuur ?

RAMDAS : Het is niet exclusief, maar ik ben ervan overtuigd dat je in Derde Wereldlanden, en vooral in Caribisch gebied, meer van dat soort schelmen aantreft dan elders. Schelmgedrag zoals V.S. Naipaul het beschrijft : iemand die alleen de klok heeft horen luiden maar geen idee heeft dat er een klepel is, laat staan waar hij hangt.

Waarom zou dat typisch Caribisch zijn ?

RAMDAS : Omdat het Caribisch gebied op een vreemde manier overspoeld werd door westerse cultuur die niet veel over zichzelf vertelde. De mensen kennen de wortels niet van de westerse cultuur die ze zien. Ze worden van de ene dag op de andere geconfronteerd met een moderne film, maar weten niet hoeveel er al geëxperimenteerd is met filmtaal. Voor hen komt het uit de lucht vallen. Ze krijgen heel partiële informatie, fragmentjes. Uit die brokjes westerse kennis maken ze heel originele verbindingen, een eigen wereld, luchtkastelen. Dat is de definitie van schelmgedrag : een schelm weet niet hoe de werkelijkheid precies in elkaar zit, hij heeft die in zijn hoofd verzonnen op grond van elementen die naar hem toe komen maar die hij maar half begrijpt.

Wat is het verschil met een jongere hier die toch ook de lijn niet kan natrekken ?

RAMDAS : Die is veel meer, en onbewuster, in een culturele omgeving grootgebracht. Hij weet misschien niet precies hoe het zit, maar hij heeft er meer een idee van. Hij is misschien ook een veredelde schelm, maar niet zo’n basale. Iedereen die hier is opgevoed, zelfs de meest ongeschoolde, heeft onbewust meer inzicht in culturele achtergronden dan de schelmen in de Derde Wereld die plots geconfronteerd worden met de verworvenheden van een heel oude cultuur.

Laatst was mijn dochtertje aan het zappen en zag ze Charlie Chaplin, ze zei : hij doet als Mister Bean. Die opmerking maakte ze omdat ze beiden op tv ziet en weet dat de ene ouder is dan de andere. Maar als ik nooit Chaplin gezien heb, zou ik ook denken dat Mr. Bean uit de lucht kwam vallen.

Als westerling weet je ook niet wat de achtergronden van de oosterse rituelen zijn, en ga je daar ook heel plompverloren en onhandig mee om. De westerlingen die de levenswijze daar imiteren going native, weet je wel zijn ook belachelijk. Ze denken echt dat ze door een oranje sjaal in India spiritueel zijn. Het zijn typische schelmen. Maar het verschil is dat zij het oosten minder nodig hebben dan het Caribisch gebied het westen.

In ?Omir? gaat het over de ontmoeting tussen een oude Turkse man en een Nederlandse vrouw. Is dat een allegorie voor de moeilijke integratie ?

RAMDAS : Dat kan, maar dat bedenk ik niet als ik het verhaal maak. Als ik echt een allegorie zou willen maken, zou het op alle punten moeten kloppen zodat het nergens wegglijdt naar iets dat het beeld verstoort. Een allegorie is niets anders dan een groot uitgesponnen metafoor en een metafoor moet kloppen. Maar dan kom je op het niveau van het verzinnen, dan moet je meer details inpassen om het kloppend te maken.

De vervreemding begint als de vrouw de man als een echte vriend gaat beschouwen en vergeet dat hij een Turk is. Ik heb het ook vaak meegemaakt, iedere kleurling heeft dat : ?Jij bent anders, maar die andere Surinamers moeten zich leren gedragen.? Dan kom je in een conflict : je kreeg een compliment, maar je bent ook beledigd want de anderen worden buitengesloten. Maar dat wilde ik niet als zodanig opschrijven.

In ?Het raadsel van de aankomst? schrijft u dat u in een dorp ging wonen en over het verlangen een burger te worden.

RAMDAS : Dat is gekscherend bedoeld, over het idiote syndroom van de inburgering van migranten dat in Nederland erg in de mode is sinds het paarse kabinet. Inburgeringscontracten en inburgeringsprojecten. Het is allemaal zo mal. Wat verstaan ze daar in godsnaam onder ?

Uw meningen over culturele integratie krijgen soms nogal wat tegenstand.

RAMDAS : Het probleem is dat je in Europa, vooral in Nederland, een klasse van do-gooders hebt. Mensen die goed willen doen en met de beste bedoelingen blunders begaan. Ik hoorde laatst het verhaal van een psychologische dienst die intelligentietesten afnam van werknemers in een sollicitatieprocedure. Die dienst hanteerde lagere normen voor gekleurde mensen, om hen goed door de testen te laten komen. Dat is toch luguber. Maar ze doen het met de beste bedoelingen, voor hen is het positieve actie. Ik moet er niet aan denken dat ik zou geopereerd worden door een allochtone chirurg die door positieve actie die baan heeft gekregen. Dat soort fouten maken die goeiige mensen geregeld en ze zijn zich daar niet eens van bewust.

U krijgt ook af en toe de kritiek dat u de goede zaak verraadt ?

RAMDAS : Die commentaar krijg ik met enige regelmaat. Er zijn zwarte geletterden die vinden dat je eigenlijk niets anders moet doen dan propaganda bedrijven als je toegang hebt tot de media. Ze vinden dat je altijd de goede kant moet belichten en nooit in ieder geval niet openlijk kritiek mag geven op zwarten, want je moet een positief beeld creëren. Maar zij die me dat altijd met veel boegeroep en verdachtmakingen toeschreeuwen, zijn eigenlijk geen interessante mensen. Ze denken echt dat zwarten daarmee gebaat zijn, maar ze zien niet dat zoiets veel paternalistischer is, een voortzetting van het superioriteitsdenken dat ooit met het kolonialisme heeft samengehangen. Ik neem ze niet serieus, het zijn idioten van zendelingen.

Die mensen denken ook dat uitgevers filters gebruiken om zwarte schrijvers van de markt te houden, dat er heimelijk iets van racisme is, maar dat is onzin : de uitgevers zitten te springen om goede zwarte literatuur. Het wordt tien keer zo goed gelezen, iedere uitgever wil een zwarte auteur in zijn fonds, maar er lopen niet genoeg goede. Er is een geweldige verschraling, iedere nitwit die iets op papier krijgt, wordt uitgegeven en prominent geplaatst bij de kassa. Maar het is vaak gewoon slechte lectuur, meer een schande voor de zwarte cultuur dan wat anders.

Maar ik moet wel bekennen dat ik het gevoel heb dat er in de Nederlandse literatuur een sterke familiesfeer hangt. Gekleurde schrijvers horen er niet helemaal bij. Stephan Sanders, bijvoorbeeld, een uitmuntend schrijver, heeft niet de familiale uitstraling van Adriaan van Dis, Connie Palmen, Leon de Winter of Joost Zwagerman. Hij is niet het kindje dat lekker aan tafel schuift bij de talkshow en gezellig bakkeleit over gewone dingen. Hij is homo, gekleurd, heeft een half-Jamaicaanse achtergrond, rastahaar en past niet echt in de huiselijke kring. Ik bedoel niet dat wij geen lof of applaus krijgen, wel dat wij er nooit helemaal bijhoren. Volksschrijver zullen we nooit worden.

Bent u dat imago van geïntegreerde migrant nooit moe, altijd wordt uw mening gevraagd over culturele integratie ?

RAMDAS : Soms wel, aan de andere kant cultiveer ik het. Zelfs als ik probeer een verhaal te schrijven dat er helemaal niets mee te maken heeft neem dat verhaal over mannelijkheid in de Amerikaanse film floept het toch weer uit mijn computer dat ik die mannelijkheid vooral bizar vond omdat ik opgevoed ben met Indiase films die de mannelijke held heel anders definiëren. Maar ik wil er niet op een platte manier mee omgaan, ik wil niet praten over leven tussen twee culturen, ik wil niet meer op multiculti-festivals vertellen over dé minderhedenproblematiek én dé werkloosheid, dé criminaliteit, dé huisvesting. Ik ben al helemaal kotsmisselijk van het onderwerp.

Soms denk ik : hou op met dat zelf-exotiserend gedoe, maar dan sluipt het er onbewust in. Soms heel merkwaardig. Ik kreeg het verzoek om iets te schrijven over de dood van Ischa Meijer, Willem Frederik Hermans en Annie M.G. Schmidt. Voor ik het wist ging het toch over de manier waarop een buitenlander Nederland onderzoekt.

Zelfs op reis zoekt u het thema bewust op.

RAMDAS : Wat mij interesseert is de zogeheten globalisation. Het is toch fascinerend dat in 1915 85 procent van de aardbol van een klein groepje westerlingen was. Het was nog nooit het geval geweest dat een klein volkje heel de wereld beheerste en die wereld tot een eenheid bombardeerde. Dat was een schok met na-effecten die nog twee eeuwen zullen blijven bestaan. Nog steeds suddert de aanwezigheid van het westen overal na, in elk deel van de wereld, in elke sfeer van het leven. Ik zit in India, in een godverlaten dorp, in de meest authentieke Indiase theetent aan een gammel tafeltje met een vunzig tafelkleedje, ik drink Indiase tee, gemaakt zoals men dat al eeuwen doet, en krijg de rekening op een computeruitdraai. Dat is toch waanzinnig.

U schrijft altijd positief over schrijvers. Is schrijven het hoogste goed ?

RAMDAS : Vind ik wel, schrijven is absoluut het allerbelangrijkste in het leven. Heel de westerse cultuur, heel de wereld drijft erop. Als het niet geschreven was, was het weg. Dan hadden we niet geweten wat de scheikundigen in de zestiende eeuw hadden ontdekt.

Wat ik knap vind aan romanciers, is dat ze betere antropologen zijn. De literatuur heeft mij meer geleerd van verschillende culturen dan de wetenschap. De wetenschappers hebben lange tijd de schrijfstijl verwaarloosd. Vroeger moesten ze het echt goed vertellen, daarna kwam een stroming van analytici die allen maar exact voor een beperkte groep mensen wilde schrijven, in codes en een lelijke taal. Levi-Strauss is de belangijkste antropoloog geworden omdat hij net iets beter schreef. Als Marx slecht zou geschreven hebben, hadden we geen marxisme gehad. Maar geen enkele wetenschapper, politicoloog, econoom of theoreticus heeft duidelijker verteld hoe het kolonialisme in elkaar zit dan Joseph Conrad. Als je de stijl verwaarloosd, lelijke kromme zinnen maakt en tegenstrijdigheden laat staan, wordt het niets. Het komt echt op stijl aan. Wie het beter weet te brengen, heeft meer gezag.

Johan Vandenbroucke

Anil Ramdas, ?De beroepsherinneraar en andere verhalen?, De Bezige Bij, Amsterdam, 280 blz.

Anil Ramdas : Ik sjoemel met de kleine gegevens, niet met de grote.

Schrijven is absoluut het allerbelangrijkste in het leven.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content