door Jan Smet

Als het over Bob De Moor gaat, wordt vaak de vraag gesteld: deed hij er wel verstandig aan om als meesterknecht voor Hergé te werken? Had hij niet het talent om onder eigen naam een carrière te ontwikkelen? Meer nog omdat hij met stripreeksen als Barelli, Nonkel Zigomar,Snoe en Snolleke, Cori de scheepsjongen en het meer experimentele Balthasar blijkbaar toch de behoefte voelde om zijn eigen gezicht te tonen.

Op het moment dat Bob De Moor in 1949 voor het weekblad Kuifje komt werken, heeft hij er al een carrière in de Vlaamse pers van die tijd op zitten, met publicaties van zowel humoristische als realistische strips. Wanneer De leeuw van Vlaanderen in Kuifje verschijnt, maakt dat indruk op Hergé. In april 1950 (de publicatie van De leeuw loopt nog) vraagt Hergé, De Moor om voor hem te komen werken.

De Moor hapt toe. Aanvankelijk halftijds, maar vanaf 1951 werkt hij voltijds voor de Studio. Al snel ontpopt hij zich tot de rechterhand van de meester van de klare lijn. Tussen Hergé en De Moor valt in dertig jaar samenwerking geen onvertogen woord. Nooit is van enige wrijving sprake. ‘Ik heb nog nooit een dergelijk gevoel voor professionele verantwoordelijkheid, nog nooit zo’n werkkracht gezien’, laat Hergé zich ontvallen. En in het beroemde interviewboek met Numa Sadoul stelt hij: ‘Op tekenvlak is Bob De Moor de medewerker die het dichtst bij mij staat. Een fantastisch mens, genereus, trouw, boordevol van talent.’

De relatie tussen De Moor en Hergé wordt omschreven als die tussen een kapitein en zijn tweede luitenant. Soms zelfs als die tussen een vader en zijn zoon. En na de dood van Hergé ziet De Moor het als een erezaak om Kuifje en de alfa-kunst, het album waar Hergé bij zijn overlijden aan werkte, af te werken. Dat wordt hem beloofd, maar later herroepen: het boek zal niet worden voltooid. Dat is een klap voor De Moor. Niet dat hij de ambitie heeft om Kuifje voort te zetten. Nee, hij ziet het als een ultiem eerbetoon aan zijn grote vriend en mentor, om zijn laatste verhaal, waarvoor Hergé al veel schetsen had getekend, te voltooien. Bovendien heeft De Moor al verschillende platen uit de laatste Kuifjealbums afgewerkt, op basis van schetsen van de meester. Later mocht hij wel het tweede deel van De 3 formules van Professor Sato afwerken, het laatste Blake en Mortimerverhaal van E.P. Jacobs, maar de deadlines zijn zo scherp dat hij erg snel moet werken. De Moor is vakman genoeg om zijn deadlines altijd te halen.

In de loop van de jaren leerde ik Bob De Moor vrij goed kennen als een altijd minzaam man met een open geest. Hij zat jarenlang in de jury van de Bronzen Adhemar, en in 1989 maakten we in de Warande in Turnhout de eerste grote Bob De Moorretrospectieve. Op die tentoonstelling was duidelijk te zien dat hij intrinsiek misschien wel de beste tekenaar was van het traditionele Vlaamse triumviraat Vandersteen-Sleen-De Moor. Net als andere medewerkers van Hergé (Jacques Martin met Alex en Roger Leloup met Yoko Tsuno) had hij ook onder eigen naam roem kunnen verwerven. Maar hij koos er bewust voor om voor Hergé te werken. Hij zag toen al wat de rest van de wereld pas veel later zou inzien: zoveel vrije plaatsen zijn er niet aan de zijde van een genie.

Jan Smet is de stichter van het Festival Strip Turnhout, het tijdschrift ‘Stripgids’ en de Bronzen Adhemar/Vlaamse Cultuurprijs voor de Strip.

‘De relatie tussen Bob De Moor en Hergé is zoals die tussen vader en zoon.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content