Ze hadden elkaar voor dit gesprek nog nooit ontmoet, maar toch denken sommigen dat ze vader en zoon zijn: Johnny Maeschalck en Lieven Maesschalck, respectievelijk advocaat en fysiotherapeut van de Belgische topsporter.

Geen topper noch sportdiscipline in België of Maeschalck (Johnny, 50) en Maesschalck (Lieven, 37) hebben er inmiddels wel mee te maken gehad. Aan reputaties dan ook geen gebrek. Aan misverstanden evenmin. Duikt de een ergens op, denk je vanzelf ook aan de ander – in hun namen hóór je geen verschil. Sinds de fysiotherapeut de grootste Belgische sportfiguren over de vloer krijgt, wordt de advocaat wel eens verkeerdelijk voor zijn vader gehouden. Geestig ook is de vergelijking met Jansen & Janssen, het hilarische speurderskoppel uit de stripreeks Kuifje. Ze komt van Evert Maeschalck, die daarbij – het weze onderstreept – alleen de schrijfwijze der namen voor ogen had. Evert is de jongste zoon van Johnny Maeschalck. Hij houdt zich bij het Leuvense bureau Sport & Entertainment Management (SEM) bezig met zowat alles wat niet voetbal is. Dus ook met Frank Vandenbroucke, de renner van wie SEM de belangen behartigt. Precies die Vandenbroucke is wat Johnny en Lieven Maes(s)chalck, op die ene overtollige dan wel ontbrekende letter in hun naam na, bindt: Johnny verdedigt zijn juridisch dossier, Lieven maakte deel uit van het team van specialisten dat hem – precies een jaar geleden – opraapte uit de goot en voorzichtig weer op de fiets zette.

In de pers word jij, Lieven, ‘de mirakelman van Lebbeke’ genoemd.

Lieven: Ik bén geen mirakelman. Men wil dat van mij maken, maar ik ben het helemaal niet. Ik doe mijn job en die probeer ik naar behoren te doen, vanuit mijn kennis en mijn ervaring, en vanuit mijn eigen leerproces. Je moet gewoon goed je vak beheersen en heel professioneel blijven. Als therapeut word je ook geconfronteerd met wat je niet kunt. Men weet almaar meer in de geneeskunde, maar tegelijk blijft ook altijd de drang bestaan naar wat eigenlijk níét kan. Ik ben gespecialiseerd in revalidatie van orthopedische cases, mensen die uitgerevalideerd waren – wat ik de secondary rehab noem. In drie op de vier gevallen gaat het om gewone, particuliere patiënten. Sport maakt hooguit vijfentwintig procent uit.

Jouw persmap is leeg, Johnny. Meer zelfs: er is er geen. Niks mirakelman van Alsemberg. En dat na een carrière van inmiddels zevenentwintig jaar.

Johnny: Het is zoals Lieven zegt: dat kleine percentage sport haalt de pers. Maar bij Van Landuyt & Vennoten doen wij ook alles. De recuperatie van een gewone schuldvordering doen we met evenveel enthousiasme als een sportzaak. Ik erger mij wel eens – vooral aan de gebruikte terminologie -, maar ik zal nooit op de voorgrond treden. Ik blijf liever low profile.

Sporters met een juridisch probleem of een revalidatieprobleem zullen vrijwel meteen aan jullie denken. Dat blijkt ook uit de regelmaat waarmee jullie namen in de krant opduiken.

Johnny: Het probleem is altijd: zij kleuren soms buiten de lijnen, en dan verwachten ze dat jij toch nog een mirakeloplossing vindt. Lieven noemen ze de mirakelman van Lebbeke, mij de goeroe van het sportrecht. Was dit Amerika, dan waren we goed af geweest met die titels. ( glimlacht) Natuurlijk heb ik ook andere zaken, maar die halen de pers niet. Daar is het mij overigens ook niet om te doen.

Lieven: Ik wil de ervaring die ik met die sporters opdoe, gebruiken voor mijn ‘gewone’, particuliere patiënt. Die wil ook revalideren, van hetzelfde letsel, maar bij hem gaat het trager. Zien welke resultaten je ook dan kan bereiken, hoe gemotiveerd ook zulke mensen zijn: dat is ongelooflijk tof. Die prikkel heb ik ook nodig.

Hoe komt het dat jullie vakgebieden in hun relatie tot de sport zo’n vlucht hebben genomen de jongste jaren? Door de professionalisering en de commercialisering van die sport?

Johnny: Toen ik me 27 jaar geleden in het sportrecht specialiseerde, was dat nog een vrij obscure bezigheid. Ik werd meewarig bekeken. Intussen is ook het medialandschap totaal gewijzigd. Er wordt gezocht naar ‘de mens achter de sporter’, maar ook naar sensatie. Dat is ook de reden waarom sport en recht nooit een harmonieus huwelijk zullen vormen. Ik stel vast dat als het recht in de sport aan bod komt, het altijd via een negatieve casus is. Altijd curatief. Terwijl ik mij het sportrecht ooit preventief had voorgesteld.

Lieven: Aanvankelijk had ik ook niks met sport te maken, ik was een fysiotherapeut als een ander. Maar ik wou wel mensen op een heel actieve manier genezen. Mijn slogan is altijd geweest: move to cure. Met de jaren heeft de trein zichzelf op gang geduwd. Mijn eerste grote case was de knie van Frank Vandenbroucke, en de boom is gekomen met Johan Museeuw (na diens val in Parijs-Roubaix ’98, nvdr.) . Het is allemaal heel gestaag gegroeid de voorbije twaalf jaar. Ik werk nu met een team van tien mensen, ook omdat iedere patiënt voldoende aandacht moet kunnen krijgen.

Is een (top)sporter veeleisender dan iemand anders?

Lieven: Zijn lichaam is zijn werk. Hij moet een fysieke prestatie kunnen leveren, alles moet dus vlugger gaan. Maar de veeleisendheid is voor iedereen gelijk. Ook wie geen sporter is, moet genezen. En hij eist ook dat het snel gaat. En hij is ook gemotiveerd om te doen wat je van hem vraagt.

Johnny: Met topsporters moet je flexibel kunnen zijn. In mijn situatie kan een zaak meestal wel tot morgen wachten, bij jou niet. Als er vandaag iemand door zijn knie zakt, ligt hij vanavond al bij Lieven Maesschalck.

Het kan haast niet anders of clubs en managers zetten je onder druk om een atleet zo snel mogelijk weer fit te krijgen.

Lieven: Daarom is het uiterst belangrijk om onmiddellijk een aantal bakens uit te zetten. Je kan een mooie therapie instellen, maar iedere mens heeft ook een natuurlijke heling, the wound healing. In vele gevallen geneest het lichaam zichzelf. Hoe groot de belangen soms ook zijn, de wetten van de natuur moet je altijd respecteren. Wij helpen dat natuurlijke proces door een mooi functieherstel te optimaliseren. En wat zie je dan? Dat je door adaptief en alternatief conditioneel te werken, iemand in staat stelt zijn sport opnieuw te beoefenen. Dat is alles, geheimen bestaan er dus niet.

Johnny: Bij jou lost de natuur nog veel op, maar de natuur zal geen contractbreuk oplossen. Mijn werk is zakelijker, wat niet wegneemt dat het evenzeer ingrijpt in de mens van wie het contract niet gehonoreerd wordt.

Een club is vaak alleen maar geïnteresseerd in de eerstvolgende wedstrijd. De korte termijn dus.

Johnny: Wij doen, denk ik, allebei kort gedingen en procedures ten gronde. Het kort geding voor Lieven bestaat erin te zorgen dat iemand tegen een bepaalde wedstrijd klaar geraakt, voor mij dat iemand aan een bepaalde competitie mag deelnemen.

Lieven: Voetballers moeten zelf kunnen beslissen of ze zondag spelen of niet. Dat is essentieel, vind ik. Ik kan alleen maar zorgen voor het optimale traject, maar hij maakt de keuze.

Johnny: Het komt altijd op hetzelfde neer. Als je met een topper naar een club stapt, bepaal je zelf de voorwaarden van het contract. Maar kom je met een kleinere speler, dan onderga je het dictaat. Ik blijf erbij: de sporter moet altijd het laatste woord hebben, hoe groot de druk soms ook is.

Jullie staan allebei aan de kant van de sporter, met die nuance dat Lieven à la limite ook het belang van de club dient, terwijl jij, Johnny, vrijwel altijd lijnrecht tegenover de werkgever komt te staan.

Johnny: Wij hebben allebei een tegenstrever. Voor Lieven is dat vaak de mens zelf, bij mij meestal een derde – een werkgever of een federatie.

Lieven: Achterhalen hoe mensen denken, dat is belangrijk. Ik moet ervoor zorgen dat er een goede samenwerking ontstaat met de club, de clubarts, de teamkinesist, eventueel ook de manager en de extern behandelende geneesheer.

Johnny: Helemaal akkoord. Ik ben blij dat ik na 27 jaar nog overal binnen mag.

Typeer de topsporter eens.

Johnny: Een mens zoals wij allemaal, maar die door de entourage, het publiek, de media op een piëdestal wordt gezet. En die het daar soms moeilijk mee heeft.

Lieven: Een topsporter beschikt over lichamelijke talenten en een gigantische drang om te slagen. Hij kan omgaan met verlies maar ook met succes, dat is een leerproces. En hij beschikt over een grote dosis zelfkennis. Het is een combinatie van al die factoren die maakt of je topsporter bent of niet.

Johnny: Jij hebt het over zelfkennis van het lichaam. Op mijn terrein hebben ze vaak geen kennis, daar zijn ze dikwijls zo goedgelovig dat ze worden omgepraat. Als ik zie welke contracten er getekend worden… Een sporter wil sporten, hè. Het volstaat dat een nieuweling twee koersen wint, of hij krijgt een supportersclub. En de ultieme droom is eliterenner worden, wat dat ‘elite’ ook mag betekenen als je ziet wat het minimumloon voor zo’n renner is. Maar die mannen zijn tot veel bereid. En van die bereidheid, die drang, wordt misbruik gemaakt.

Lieven: Een topsporter moet ervoor zorgen dat hij goed omringd is. Vaak heb je te maken met mensen van achttien, negentien jaar, voor wie plots een heel nieuwe wereld opengaat. Maar het is niet omdat je een lichamelijke rijpheid bereikt hebt, dat je ook emotioneel goed voorbereid bent. Het zijn allemaal leerprocessen. Door de toegenomen commercialisering is de entourage enorm belangrijk geworden.

Precies die entourage wordt vaak verantwoordelijk gehouden voor alles wat scheefgroeit in de sport.

Johnny: Het is nog niet langer dan anderhalf jaar geleden dat ik te horen kreeg dat juristen een hold-up plegen op de sport. Als je vanuit dat standpunt vertrekt, zal het tussen recht en sport nooit tot een harmonieus huwelijk komen. Dan zal het altijd een flirt blijven. Maar flirt dan goed! En laat het recht een meerwaarde geven aan de sport. Het recht stopt niet aan de stadionpoort.

Lieven, jij hebt ervoor gezorgd dat Gella Vandecaveye ondanks gescheurde kruisbanden in de knie toch kon deelnemen aan de Olympische Spelen in Sydney. Heb je daarmee geen grens overschreden?

Lieven: Gella was een geval apart. Het was twee, drie maanden voor de Spelen. We hebben haar gevraagd wat ze zelf wilde. Aan tafel zaten de mensen die haar dagelijks begeleiden, haar trainer ook, en drie externe artsen. De vraag werd gesteld: is het mogelijk om aan deze competitie deel te nemen zonder kruisband? Het antwoord was: ja, want er zijn soortgelijke gevallen bekend, met name van voetballers in eerste klasse die zonder kruisbanden spelen. Gella zei: ‘Ik heb niks te verliezen, maar alles te winnen, laten we ervoor gaan.’ De afspraak was dat ze na de Spelen en veertien dagen rust onmiddellijk geopereerd zou worden. Gedurende drie maanden hebben we er dan met drie mensen aan gewerkt om de compensaties die het lichaam zoekt, extra te trainen. En wat zagen we? Dat ze over een goed recuperatievermogen beschikte en, essentieel, dat het risico achteraf nihil was.

Risico nihil?

Lieven: De kruisband was over. Er kon een meniscus bij komen, of een mediale band. Het zou de operatie niet erger maken. Alles is dus zeer goed overwogen. Typisch voor topsporters ook is dat ze een target hebben. Daar gaan ze voor. Voor Gella hebben de Olympische Spelen een grote waarde. In het judo is er niet zoals in het voetbal elk jaar een Champions League.

Hoe groot is jullie liefde voor de sport?

Johnny: Ik ben goed sportgek, maar ik zal nooit een supporter worden van mijn cliënt. Wel zal ik een grote interesse aan de dag leggen voor wat hij of zij doet, omdat ik wil weten waarover ik praat als ik een zaak behandel.

Lieven: Ik kan dat niet opbrengen. Mijn werk vraagt zoveel energie, dat ik niet de behoefte heb om te gaan socialiseren. Ik zie graag sport, een goede voetbalwedstrijd, Parijs-Roubaix, daar gaat het niet om, maar er elke week naartoe gaan…

Johnny: Bij mij komt de fascinatie echt wel uit de sport. Als student al stond ik erg dicht bij de sporter. Een van mijn beste vrienden was beroepswielrenner. Ik ga niet zeggen dat ik zijn soigneur was, maar tijdens de vakanties ging ik mee naar de koersen en vulde ik de bidons. Daar is het eigenlijk begonnen.

Doen jullie zelf aan sport?

Lieven: Niet veel meer de laatste jaren. Toevallig heb ik een slanke lijn, maar daar doe ik niets speciaals voor. Ik ben zeker geen asceet, maar ik let wel op wat ik eet en drink. Ik ben me bewust van wat voor mezelf kan en wat niet.

Johnny: Ik ga vrij veel fietsen. Squashen ook. En ik heb een nieuwe uitdaging gevonden: spinning (indoor-fietsen op muziek, nvdr.).

Als Vandecaveye een medaille wint nadat ze door jou gerevalideerd is en Museeuw een klassieker, en als Vandenbroucke er straks weer zal staan, denk je dan niet: daar heb ik toch maar mooi mee voor gezorgd?

Lieven: We blijven mensen, hé. Maar weet je wat veel leuker is? Dat je achteraf van Museeuw een gesigneerde foto krijgt van het moment dat hij als winnaar van Parijs-Roubaix over de streep rijdt en naar zijn knie wijst. Dát vind ik de max. Of Gella die mij persoonlijk komt bedanken, of Marc Wilmots. Want daar gaat het natuurlijk ook voor een stuk om: erkentelijkheid.

Johnny: 27 jaar geleden kreeg ik elke week wel een fles whisky. Ach, het is leuk, maar sport is een spiegel van de maatschappij. En ook de maatschappij is niet meer dankbaar vandaag. Als mijn cliënt wint, dan ben ik tevreden. En ja, ik heb ooit van een cliënt een truitje gekregen, waarop stond: you’re the best. Het zou pretentieus van mij zijn om te zeggen dat mij dat niets doet.

Jan Hauspie

Johnny Maeschalck: ‘Ik stel vast dat als het recht in de sport aan bod komt, het altijd via een negatieve casus is.’

Lieven Maesschalck: ‘Door de toegenomen commercialisering is de entourage enorm belangrijk geworden.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content